JavaScript is required for this website to work.
post

Dodencel geen rem op vrij denken

Met de strop voor ogen werkte de oud-minister nog aan plannen voor een Duitsland na Hitler

Dirk Rochtus2/6/2018Leestijd 7 minuten
Johannes Popitz (1884-1945)

Johannes Popitz (1884-1945)

Johannes Popitz diende als Pruisisch minister van Financiën het naziregime. Toen hij het misdadige karakter ervan inzag, ging hij in het verzet. In het geloof aan de moreel zuivere staat stierf hij aan de galg.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In de nacht volgend op de mislukte aanslag van 20 juli 1944 op ‘Führer und Reichskanzler’ Adolf Hitler arresteerde de Gestapo Johannes Popitz in zijn woning te Berlijn. Ook al had de 59-jarige Pruisische minister van Financiën geen weet van de voorbereidingen en de doorvoering van het ‘Attentat’ tegen Hitler, werd hij toch door het Volksgerichtshof onder leiding van ‘bloedrechter’ Roland Freisler ter dood veroordeeld als ‘verrader’. Zijn leven eindigde op 2 februari 1945 aan de galg in Berlin-Plötzensee.

Dubbele rol

Waarom was de eens zo machtige en omwille van zijn financiële expertise alom geachte minister in ongenade gevallen bij de leider van het Derde Rijk? Wie was die ‘sfinx in de nationaalsocialistische bureaucratie met een ongewoon zwak voor het Pruisisch classicisme’ zoals Helmut Lethen hem in zijn boek ‘Die Staatsräte’ (p. 229) noemt?  Had zijn ondergang te maken met zijn persoonlijkheid, met wat zijn Duits-joodse vriend Rolf Grabower over hem zei, namelijk dat alles aan hem gedistingeerd was en een gecultiveerde houding het hoogste goed was geweest voor hem? Of zoals Anne C. Nagel die getuigenis weergaf in haar biografie over Popitz: ‘(….) alles an ihm sei distinguiert und Kultiviertheit sei ihm das Höchste gewesen’ (p. 40). De titel van haar boek ‘Johannes Popitz (1884-1945), Görings Finanzminister und Verschwörer gegen Hitler’, licht een tipje van de sluier op. Popitz stond vanaf april 1933 als minister van Financiën in dienst van nazi-grootheid Hermann Göring, de minister-president van Pruisen, maar geschokt door het misdadige karakter van het naziregime ontpopte hij zich langzaam aan tot samenzweerder tegen Hitler.

Hij was zich bewust van de risico’s van die dubbele rol, schrijft Nagel, en hield zijn familieleden en vrienden daarom buiten alles wat hij dacht en ondernam in zijn groeiende oppositie tegen Hitler. Zelfs zijn beste vriend, de beroemde jurist en staatsdenker Carl Schmitt (1888-1985), wijdde hij niet in zijn oppositionele activiteiten in. Popitz wilde Schmitt buiten schot houden. Als weduwnaar rekende hij erop dat Schmitt en zijn Servische vrouw  Duška Todorović zich in geval van zijn terdoodveroordeling zouden bekommeren om zijn drie kinderen.

Carl Schmitt

Net zoals Schmitt geloofde Popitz in een krachtige staat. De instabiliteit van de Republiek van Weimar (1919-’33) deed hen beide gruwen. Vanuit hun ‘Ordnungsdenken’, – denken in termen van orde en stabiliteit –,  gingen zowel Schmitt als Popitz na de ‘Machtergreifung’ door Hitler op 30 januari 1933 een tijd mee met het nieuwe regime. De staatsrechtgeleerde Carl Schmitt vond het parlement ongeschikt om de nationale eenheid te waarborgen omdat het nooit los van zijn partijpolitiek pluralisme kon beslissen. Waar de Staat zich als het ware boven de Maatschappij bevond en autonoom kon handelen om de orde te herstellen, betekende het parlement voor Schmitt net de introductie van het maatschappelijke pluralisme in het staatswezen.

Schmitt wilde echter dat Staat en Maatschappij strikt van elkaar gescheiden zouden zijn en verkoos daarom een beslissingsmacht die berustte bij één leidende figuur, tijdens Weimar de Reichspräsident, en daarna, in het Derde Rijk, de ‘Führer und Reichskanzler.’  Toch zou hij in 1936 de gunst van de nationaalsocialisten verspelen. Zij stonden voor een dynamische staat die altijd in beweging was en verweten Schmitt als katholieke Hobbesiaan de idee van een statische machtsstaat aan te hangen (m.b.t. de passage over Schmitt: dank aan Arvid Rochtus die over het staatsdenken van Carl Schmitt een artikel in Jura Falconis 1/2018, het juridisch wetenschappelijk studententijdschrift van de KU Leuven, publiceerde).

‘Nationale revolutie’

Johannes Popitz had in de jaren ’20 als ‘der Steuergewaltige’, dé grote belastingexpert, en als staatssecretaris voor Financiën ook zo zijn negatieve ervaringen opgedaan met de Republiek van Weimar. Aan de basis van zijn vrijwillig ontslag in 1929 lag een conflict met Hjalmar Schacht, de voorzitter van de Reichsbank. Om een dreigend staatsbankroet af te wentelen had Popitz samen met zijn minister Rudolf Hilferding – overigens auteur van het bekende marxistische werk ‘Das Finanzkapital’ (1910) – geprobeerd om met instemming van de regering, maar buiten de Reichsbank om,  een overbruggingskrediet van een Amerikaanse bank te verkrijgen.

Schacht had uit woede hierover de onderhandelingen getorpedeerd, wat volgens Popitz dan weer neerkwam op een miskenning van de autoriteit van de staat. Popitz was ook lid van de ‘Mittwochsgesellschaft’, een exclusieve club van 16 experts die elke tweede woensdag bijeenkwamen om over wetenschappelijke thema’s te discuteren. Kort na de machtsovername door Hitler hield Popitz er zijn eerste voordracht. Een nationaalsocialist was hij niet, maar vanuit zijn patriottisme sprak hij zijn hoop uit dat de ‘nationale Revolution’ de staat zou bevrijden van zijn afhankelijkheid van velerlei machtsbelangen en dat ze volk en regering weer aan elkaar zou smeden.  Vijf dagen daarvoor, op 21 april 1933, was hij benoemd tot minister van Financiën van Pruisen. In die functie zou hij nauwgezet, als discipel van de bureaucratische Pruisische staat, zijn plicht uitvoeren en de staatsfinanciën grondig saneren.

Aura van eenzaamheid

De nationaalsocialisten hadden in 1933-’34 het Rijk in gouwen geherstructureerd, maar lieten de Länder (deelstaten) zoals Pruisen voortbestaan, weliswaar zonder dat ze nog autonomie genoten. De deelstaatministeries gingen op in de ministeries van het Rijk, alleen het Pruisische ministerie van Financiën bleef tot 1945 zelfstandig. In die anti-federalistische opstelling van de nationaalsocialisten kon Popitz zich wel vinden. In 1932 al had hij in een studie onder de titel ‘Der künftige Finanzausgleich zwischen Reich, Ländern und Gemeinden’ (De toekomstige financiële aanpassing tussen Rijk, deelstaten en gemeenten) het Rijk en de deelstaten als een ‘Einheit Staat’ gedefinieerd met de gemeenten als partner. De staat was voor Popitz een ‘Verband zusammenlebender Menschen mit einer in der Welt der Ideen bestehenden Bestimmung’ (een samenlevingsverbond van mensen met een bestemming die wortelt in de wereld van de ideeën). De staat was dus meer dan een administratie, de staat was ook een idee zoals die door een volk werd belichaamd.

De staatsidee die Popitz voorstond, was ontleend aan de Griekse Oudheid, waarvoor hij een grenzeloze bewondering koesterde. Van 1929 tot 1944 zou hij voorzitter van de ‘Gesellschaft für antike Kultur’ zijn.  Het programma van dat Genootschap vormde het ‘Dritter Humanismus’ (het ‘derde humanisme’ na de Renaissance en het neohumanisme) dat de ideeën van de Oude Grieken weer ingang wilde doen vinden in onderwijs en vorming. De filoloog Werner Jaeger vertolkte deze ideeën in zijn beroemde werk ‘Paideia. Die Formung des griechischen Menschen’ (1934). Popitz nam graag deel aan het gezelschapsleven, ook al omgaf hem volgens getuigenissen altijd een ‘Aura der Einsamkeit’ (een aura van eenzaamheid). Ernstig en plichtsbewust als hij was, wist hij met de woorden van Nagel ‘sich stets zugleich einer höheren Zielsetzung verpflichtet’ (steeds tegelijkertijd een hoger doel toegewijd).

Geschokt

Dat hogere doel was voor de nationaal-conservatieve Popitz de staat in bovengenoemde betekenis van het woord. Het is juist die opvatting die hem tot verzet tegen Hitler zou leiden. Zijn ogen gingen open toen nationaalsocialistische gangs in de beruchte ‘Reichskristallnacht’ van 9 november 1938 duizenden joodse winkels en synagogen vernielden en tientallen Duitse joden vermoordden.  Popitz was zo geschokt door zoveel brutaliteit en onmenselijkheid dat hij Göring zijn ontslag aanbood. Die weigerde zijn briljante minister te laten gaan. Ulrich von Hassell, de Duitse ambassadeur in Rome, noteerde in zijn dagboek hoezeer Popitz ontgoocheld was over het ware karakter van Hitler en hoezeer hij zich schaamde zich ooit te hebben laten meeslepen door de ‘Führer’.

Stilletjes begon Popitz van kamp te veranderen. Hij zocht contact met kritische geesten als de advocaat Carl Langbehn en Carl Friedrich Goerdeler, die in 1936 zijn ontslag als burgemeester van Leipzig had ingediend omdat de nationaalsocialisten het standbeeld van de Duitse-joodse componist Felix Mendelssohn Bartholdy uit de stad hadden verwijderd. Meer nog als de reële vreesden ze allemaal na het uitbreken van de oorlog ‘den moralischen Untergang des Deutschen Reiches im Kreis der europäischen Kulturstaaten’ (de morele ondergang van het Duitse Rijk in de kring van de Europese cultuurstaten) (Nagel, p. 158). Onder de jongere leden van de antinazistische ‘Kreisauer Kreis’ (de kring van Kreisau) heerste nog tot 1944 een zeker voorbehoud tegenover Popitz. Had de Pruisische minister van Financiën niet jarenlang Göring trouw gediend? had hij niet de hele tijd meegedraaid in het systeem? In een naoorlogse regering, na de door te voeren aanslag op Hitler, was er geen post voorzien voor Popitz.

Stoïcijns

Naarmate de nederlaag van Duitsland zich meer en meer aftekende, groeide het ongeduld onder de samenzweerders van eender welke strekking om Hitler ten val te brengen. Popitz besloot in augustus 1943 het risico aan te gaan om ‘Reichsführer SS’ Heinrich Himmler te polsen, van wie vermoed werd dat hij geheime gesprekken met de Westerse geallieerden zou willen voeren met het oog op het sluiten van een aparte vrede. Bovendien dacht Popitz dat zijn wegens ‘bijzondere verdiensten’ verleend Gouden Partijinsigne van de NSDAP, de nazipartij, hem wel zou beschermen. Hij besefte in zijn naïviteit niet dat Himmler wel eens een dubbele rol kon spelen. Dat Himmler de ‘Führer’ had geïnformeerd, blijkt uit een dagboeknotitie (23.9.1943) van Joseph Goebbels, minister van Propaganda: ‘Der Führer ist sich absolut im klaren darüber, daß Popitz unser Feind ist’ (De ‘Führer’ is er absoluut duidelijk over dat Popitz een vijand van ons is).

Vanaf dan zou Popitz nog meer geschaduwd worden. In de razzia’s die volgden op de mislukte aanslag van 20 juli 1944 werd Popitz naast zovele duizenden anderen opgepakt. Tijdens zijn proces voor het Volksgerichtshof bekende hij zich onomwonden tot zijn daden en beweegredenen. Voorzitter Freisler bestempelde hem in het doodvonnis op 3 oktober 1944 als ‘für immer ehrlos’ (voor altijd eerloos). Popitz nam de terdoodveroordeling stoïcijns op. Hij gold voor de nationaalsocialistische leiding als een ‘verrader’, maar verrader te zijn tegenover een ‘Unrechtsstaat’ (een staat gebouwd op onrecht) was voor hem, de nationaal-conservatieve humanist, juist een eer.

‘Triomf van de Pruisische ordeningsidee’

Ambtenaren van de nationale veiligheidsdienst, het Reichssicherheitshauptamt, die Popitz bewonderden omwille van zijn expertise in bestuurs- en financiële zaken, vroegen hem in de cel om nog om een ‘Denkschrift’ op te stellen over hoe hij de heropbouw van Duitsland na de oorlog zag. Met ‘preußische Pflichtbewusstheit und Sachlichkeit’ toog Popitz aan het werk. Zijn lichaam zat opgesloten, zijn geest was vrij. Tegen midden januari 1945 had hij een 300 bladzijden tellend manuscript af, waarin hij een toekomst beschreef, ‘in der die preußische Ordnungsidee posthum triumpfieren konnte’ (waarin de Pruisische ordeningsidee postuum kon triomferen) (Lethen, p.  233). Carl Schmitt bezocht zijn vriend nog enkele keren in de cel. In latere interviews zei hij dat Popitz iets in zich had van de ‘humanistische Heiligkeit’ van Thomas More: de Engelse geleerde stierf voor zijn religieuze overtuiging, Popitz voor zijn geloof in de staat (Nagel, p. 192).

Popitz vond troost in het werk van de grote dichter Johann Wolfgang von Goethe. In november 1944 drukte hij zijn zoon Hans nog het woord van Goethe op het hart: ‘Gedenke zu leben!’. Hans zou sneuvelen rond de jaarwisseling 1944-’45, vader Popitz  werd op 2 februari 1945 naar de galg geleid, samen met Goerdeler. De jongste zoon, Heinrich Popitz, zou een bekend socioloog worden en – verwondert het? – boeken schrijven met titels als ‘Phänomene der Macht.’

Foto: Johannes Popitz  (c) wikimedia.

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties