‘Er zijn heel goede argumenten om te geloven in God’
Dit roept toch enkele vraagtekens op…
De schepping van de dieren – detail. Tintoretto (Jacopo Robusti) (1518-1594) 1550-1553.
foto © Reporters / Leemage
Zijn er goede argumenten om te geloven in God? Othman El Hammouchi wordt tegengesproken door Jan van Peteghem, op zoek naar rationaliteit.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn zijn interview verwees Othman El Hammouchi naar geschriften die uit de pen vloeiden van overtuigde atheïsten als Christopher Hitchens God is nièt groot of Richard Dawkins The God Delusion. De teneur hiervan is inderdaad niet erg overtuigend: achter de schrijfsels van deze beide auteurs schuilen al te veel emotionele oprispingen – en aversies zijn nooit een goed beginpunt voor het opzetten van een redenering. Inderdaad, op deze manier geraakt niemand verder: het moet juist de bedoeling zijn om ongesubstantieerde gemoedsaandoeningen die ofwel leiden tot het overmatig verheerlijken van religie, ofwel tot precies het omgekeerde, met een wat afstandelijker blik te beschouwen. Laten we hier dan maar een poging wagen.
De discussie dedramatiseren: maximaal afstand nemen van a priori’s
‘Het voornaamste obstakel dat de vooruitgang van het mensdom in de weg staat, is niet het geloof, noch het ongeloof (…). Het is de dogmatische zekerheid, van welke aard ze ook moge zijn’.
Frédéric Lenoir, Frans filosoof (°1962)
In een vorige bijdrage werd een poging gedaan om onze ingewortelde vooronderstellingen inzake mens en maatschappij in het algemeen (en religie in het bijzonder) te onderwerpen aan een wat rationeler benadering. Daarvoor werd de hulp ingeroepen van de filosoof Karl Popper, wiens falsifieerbaarheidsprincipe bij elke intellectueel allicht bekend is. Samenvattend: aan een wetenschappelijke theorie moet niet de eis worden gesteld dat ze bevestigend is, maar juist dat ze te weerleggen valt. Wetenschap moet zich beperken tot het bepalen van onwaarheid: een voortdurende toetsing van theorieën gepaard gaande met de onherroepelijke verwerping van theorieën die het laten afweten waarborgt de groei van kennis en inzichten, die haar op deze wijze wel steeds dichter zullen benaderen.
Het adagium van dr. Marco Roos (coördinator academisch onderwijs Naturalis Biodiversity Center, Nederland) luidt: ‘Wetenschap ontwikkelt zich van niet weten wat wel het geval is tot wel weten wat niet het geval is’ vat dit allemaal mooi samen. Een maatschappijordening (Popper zou het social engineering noemen) baseren op falsifieerbare wetenschappelijke inzichten is een voorzichtige, maar effectieve insteek. En dat geldt evenzeer voor het religieuze.
De Filisofie noch de ethiek geven ons een antwoord
‘Het is verbazingwekkend tot welke hoogten de mens kan stijgen door met beide benen op de grond te blijven’
Duncan Caldwell, Amerikaans archeoloog en cultureel antropoloog
Uit historische overzichten valt te leren dat er weliswaar heel wat filosofen met allerhande godsbewijzen op de proppen gekomen zijn. Velen zijn de mening toegedaan dat deze gestoeld worden op solide redeneringen —zo ook Othman El Hammouchi— maar desondanks werden die vermeende bewijsvoeringen door andere filosofen op hun beurt stuk voor stuk ontkracht. Het lijkt moeilijk om over de gegrondheid van beide extremen een conclusief oordeel te vestigen. Laten we zeggen dat dit soort discussies uitdraait op een 1-1-stand, en dan kunnen we alleen maar hopen dat er geen matchfixing in het geding is. Ja, ook hier lijkt Popper aan het langste eind te trekken: wie het over de louter filosofische boeg gooit, geraakt blijkbaar niet ver: het al dan niet bestaan van God of van de goden is onbewijsbaar of, in spiegelbeeld, niet falsifieerbaar.
Datzelfde geldt evenzeer voor morele overtuigingen. Ik citeer nogmaals de h. El Hammouchi: ‘(…) het bestaan van zo’n fundamentele morele ervaring – in afwezigheid van enige substantiële tegenwerpingen – op zich een argument is voor de objectiviteit van waarden, net zoals onze ervaring van een buitenwereld [is] een argument is voor haar bestaan.’ Dat lijkt hoogstwaarschijnlijk zo te zijn, maar de gedachtegang dat dan noodzakelijkerwijze een God aan de oorsprong moet liggen van zo’n fundamentele morele ervaring lijkt me kort door de bocht. Laten we maar het woord geven aan een andere auteur, prof D. Hofstadter, een cognitief wetenschapper: ‘Wie gelooft dat ethisch gedrag ten opzichte van anderen alleen kan ontstaan bij een volkomen externe, afschrikwekkende dreiging (zoals hel en verdoemenis), of een troostrijke belofte van hemelse beloning (zoals het eeuwige leven, moet (…) aan het denken gezet worden’.
Denken dus, maar op basis waarvan? Op basis van onderzoeksresutaten natuurlijk, en die beschrijft hij minutieus[1]… De ruimte ontbreekt om diep in te gaan op de uitgebreide resultaten afkomstig van massale computersimulaties die gebaseerd werden op de speltheorie (allicht kent iedereen het Prisoners Dilemma?), maar de globale conclusie van de onderzoeksvraag kan simpel worden samengevat als ‘Kunnen totaal egoïstische en onbewuste organismen die in hetzelfde milieu leven betrouwbare samenwerkingsstrategieën ontwikkelen?’. Het antwoordt luidt zonder enige discussie ‘ja’. En waarop zou dan een dergelijk samenwerkingspraktijk gestoeld zijn? De onderzoeksleider, Robert Axelrod, beschrijft de fundamenten als volgt: ‘Wees niet jaloers, wees niet de eerste die deserteert, beantwoord samenwerking met samenwerking en desertie met desertie, wees niet te slim’. Ethiek gebaseerd op welwillendheid en zelfbewustzijn, dus: alle andere strategieën waarmee werd geëxperimenteerd in het onderzoek liepen àlle op (de al dan niet lange) termijn faliekant af. Zo moeilijk is dat, en geen God te ontwaren in deze redenering…
Op basis van filosofische argumentaties, noch op basis van moralistische overwegingen, komen we derhalve niet ver. En wat doe je in zo’n geval, namelijk wanneer je er met principiële, louter intellectualistische bespiegelingen niet uit geraakt? Wat rationaliteit brengen in de discussie, zegt de ingenieur in mij, en dat vertalen we graag als: laten we de exacte(re) wetenschappen maar loslaten op de vraagstelling of het godsbesef ergens op slaat. Niet dat dit dan het definitieve uitsluitsel geeft, maar om te vermijden dat we blijven steken in nietes-wellesspelletjes helpen alle beetjes. We betrekken in de redenering vijf vakgebieden uit de (min of meer) positieve wetenschappen. Op een elementaire manier, ik besef het. Maar het is alvast een poging om de discussie toch wat open te trekken.
Een scheutJE exacte wetenschap
‘Als het gaat om kennisverwerving, is wetenschap een feilbaar instrument, maar het is wel het beste instrument dat we hebben’
Andreas de Block, hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, KU Leuven
De statistiek (eerste schuifje)
De gerenommeerde statisticus Jordan Ellenberg heeft zich over het godsbestaan gebogen vanuit zijn vakgebied[2]. Hij vertrekt in zijn beschouwingen vanuit het theorema van Bayes, hetgeen een behoorlijk specialistische methodiek uit de waarschijnlijkheidsrekening betreft. Bij het uitwerken van zijn op statistiek gegrondveste redeneringen stuit Ellenberg alvast op één voorafgaande vraagstelling: over welk soort god hebben het? Want zij komen in soorten…
1. De eerste categorie: de onpersoonlijke god
Baruch Spinoza geldt wereldwijd als zowat de eerste die dit godsbegrip behoorlijk heeft uitgewerkt. Deze Joodse filosoof, volgens Bertrand Russel ‘de edelste en beminnelijkste van de grote filosofen’, was God niet de schepper van de wereld, maar de wereld een onderdeel van het goddelijke. Zelf zei hij: ‘Alles is volgens mij in God en beweegt zich in God’. Dat ligt erg kort bij het pantheïsme, en Albert Einstein vond dat geen probleem: ‘Ik geloof in de God van Spinoza, die zichzelf openbaart in de wetmatige harmonie van het heelal, en niet in een God die zich bemoeit met het lot en de handelingen van mensen’, poneerde hij. God als een soort alles doordesemende maar onpersoonlijke entiteit, dus. Uit de Tractatus theologico-politicus (Spinoza’s belangrijkste werk) blijkt dat deze visie wel degelijk plaats laat voor de traditionele godsdiensten – niet omdat ze ons enige ware kennis zouden verschaffen, maar omdat ze richtlijnen bevatten voor moreel gedrag. Een mens moet nu eenmaal èrgens in geloven, en dat laatste argument komt hieronder terug in schuifje II (de sociobiologische interpretatie van het religieuze gevoel). Het wil me overigens voorkomen dat het voorwerp van de filosofische godsbewijzen onder deze Spinozistische godscategorie valt.
2. Tweede categorie: de loslatende God
God is de schepper van het heelal, en heeft de wereld geschapen en alle achterliggende fysische wetmatigheden vastgelegd zodat de wereld zelfstandig kon functioneren. Hij heeft de mens op aarde neergezet, maar daarna trok hij (hìj: God is duidelijk een man) er zijn handen vanaf en liet het boeltje draaien. Dit concept is alvast logisch consistent met de realiteit: het verklaart alvast waarom het in dit ondermaanse al te vaak van kwaad naar erger gaat. Vele denkers hebben in de loop van de geschiedenis dan ook gekozen voor dit godsbeeld. De bekendste daarvan in onze contreien is allicht Franciscus Gomarus (eigenlijk François Gomaer; Brugge, 1563–Groningen, 1641) die geruime tijd hoogleraar in de theologie aan de Universiteit van Leiden was, en vooral bekend werd als voorman van de zgn. contraremonstranten. Hij kwam met zijn theorie nogal in de problemen met de orthodoxe protestanten uit zijn omgeving, en de ruzie draaide vooral om de vraag in hoeverre sprake is van predestinatie en of Gods besluiten afhankelijk zijn van het doen en laten van de mens – Gomarus geloofde van niet. Gomarus stelde dat Gods besluiten ‘soeverein’ zijn, dat wil zeggen dat God zijn besluiten niet laat afhangen van wat de mens doet.
Dit lijkt ook de visie te zijn van de christelijke fundamentalisten (de zogenaamde creationisten) die in de Verenigde Staten een deel van het openbare leven bepalen en onder meer in de door hen gecontroleerde onderwijsinstellingen de kinderen wijsmaken dat de schepping een dikke 6000 geleden plaatsvond en dat God alle levende wezen zonder veel plichtplegingen in hun huidige vorm op onze aarde gedumpt heeft. Aan ons, dan, om er het beste van te maken. In de marge van dit paragraafje: wie geeft deze mensen eens een rondleiding voorbij de iguanodon-geraamten in Brusselse Museum voor Natuurwetenschappen?
3. Derde categorie: de Matrix-God
De wereld wordt bevolkt door SIMs die worden aangestuurd door een computerprogramma. Ons bewustzijn is vals want geprogrammeerd door bovenaardse krachten die ons doen geloven dat wij in een reële wereld leven, en ook ons godsbesef is een deel van die programmatuur. Ja, beste lezer, we hebben het over de film The Matrix en alle daarmee verwante sciencefiction. Vèr gezocht? Niet meer uit de lucht gegrepen dan de andere modellen die we hier in dit rijtje oplijsten… Prof. Ellenberg beschouwt dit alvast als een valabele variante in de panoplie van het aantal mogelijke godsconcepten die niet minder onwaarschijnlijk mag geacht worden dan de andere.
4. Vierde categorie: onze God! (we komen thuis…)
De persoonlijke God. Die onze gebeden verhoort, wonderen verricht, erop staat dat hij (het weze herhaald: God is een màn, alleen in sommige prehistorische samenlevingen lijkt de opperste godheid van het vrouwelijke geslacht geweest te zijn) vereerd en geprezen wordt, en het uitermate belangrijk vindt dat de mensheid zich houdt aan een hele reeks rituele verplichtingen. De dingen die het leven aangenaam maken (eten, drinken, seks, aantrekkelijke kledij) vormen daarbij hèt voorwerp van dit soort gedragsmatige taboes. Islamaanhangers mogen geen varkensvlees eten, voor Joden is paling en kreeft taboe, rundsvlees is voor een hindoe des duivels, de gelovige katholiek die (tot voor enkele decennia) ’s vrijdags vlees at was gedoemd om later eeuwig te branden – ik heb overigens zelf nooit goed begrepen waarop deze verschillen in culinaire voorkeur vanwege de respectieve godheden gebaseerd zijn. Maar we dwalen af. Vaak, maar lang niet altijd, omvat dit soort godsbeelden de ene of andere vorm van Laatste Oordeel waarbij de/een godheid alles op een rijtje zet en de braven worden gescheiden van de minder braven.
Het is deze God die de huidige wereldgodsdiensten lijken te vereren en waarover de meeste theologische traktaten handelen. Probleem voor de wiskundige die dat allemaal wil vertalen in waarschijnlijkheden: deze vierde categorie onder de godsconcepten bevat een onnoemelijk aantal versies. Het christelijke geloof staat haaks op het Hindoeïsme (tussen beide is gewoon geen vergelijking mogelijk: het gaat hier om diametraal tegenovergestelde gods- en maatschappijbeelden), de Afrikaanse geestenwereld (en het bijbehorende sjamanisme) is weer iets helemaal anders… en dan zwijgen we nog over vergane glories als het Romeinse veelgodendom, de Egyptische dierentuin van te aanbidden personages en (ik noem maar iets op) het Zoroastrisme. Het aantal varianten is eindeloos, en alle hebben ze elkaar regelmatig naar het leven gestaan.
Jordan Ellenberg laat daarop zijn wiskundige hypothesen los, maakt wat ingewikkelde berekeningen op basis van het Bayes-theorema en komt tot de conclusie dat de waarschijnlijkheid dat één bepaald concept van God (volgens voorkeur te kiezen uit het pallet van hedendaags voorkomende godsdiensten) op de werkelijkheid gebaseerd is, terechtkomt op quasi nul. Sorry, vrienden Mormonen (om er maar één enkele categorie uit te pikken): de kans dat precies jùllie het bij het rechte eind hebben is verwaarloosbaar klein. En dezelfde redenering gaat op voor andere, meer algemeen verspreide religies: zoals hierboven reeds aangestipt, is het gegeven dat velen een bepaalde overtuiging toegedaan zijn geen bewijs van gegrondheid…
De sociobiologie (tweede schuifje)
De argumentatie hiervoor werd reeds beschreven in een voorbije bijdrage. Hieronder een samenvattend antwoord op de vraag: Hoe komt het dat het mensendom vanaf het prehistorische begin zijn toevlucht heeft gezocht tot de ene of andere vorm van religie? De epigenetica laat ons weten dat een neiging tot godsdienstigheid in de loop der tijden allicht in onze genen geslopen is: het veralgemeende religieuze besef bewijst dat godsdienst, evolutionair gezien, zijn nut heeft gehad. Intussen is dit evolutionaire voordeel in een gevorderde beschaving allicht weggeveegd. Maar we zitten nu eenmaal met onze overgeërfde genen… Het principe van overerving impliceert tevens dat het fenomeen niet zomaar uit te roeien is, en de geschiedenis bevestigt dit: pogingen op dit vlak uit het nabije verleden (Napoleon, de communistische regimes) zijn alle met een sisser afgelopen.
De kosmogonie (derde schuifje)
De laatste decennia is er behoorlijk wat theoretisch werk verricht inzake het ontstaan van het heelal. Ook hier kunnen we moeilijk om Einstein heen: met zijn relativiteitstheorie heeft de moderne mens een eerste stap gezet leidend tot het hedendaagse inzicht in de wetten die de kosmos beheersen. Kort daarop kregen we de kwantummechanica op ons bord, en tegenwoordig zijn we aan het worstelen met de snarentheorie. Indien u daar niets van snapt, beste lezer, bent u in goed gezelschap: ook voor exacte wetenschappers zijn deze (grotendeels wiskundige) concepten vaak te exotisch. Het gaat dan ook om moeilijk te doorgronden materies, hoewel er vele fysici zijn die een lofwaardige poging hebben gedaan om het allemaal begrijpelijk uit te leggen[3]. Wat ik alvast eruit opraap, is dat er onder de astrofysici de duidelijke consensus gegroeid lijkt te zijn dat we voor het verklaren van de oorsprong van heelal geen scheppende God (meer) nodig hebben. Het universum zou ontstaan zijn, inderdaad na een big bang, vanuit een singulariteit die zich vroeg of laat moest voordoen, en dit conform de kwantumfysica waarvan de gefundeerdheid herhaaldelijk werd bewezen aan de hand van zowel experimenten als waarnemingen. En wat was er dan vóór die grote plof? Niets, stellen zowel de relativiteitstheorie als de quantumfysica – geen ruime en geen tijd, en ook geen God. De moderne natuurkunde is van mening dat een dergelijke vraagstelling irrelevant is, genre ‘waarom heeft een hond geen vleugels?’.
Het is dan ook niet te verwonderen dat heel wat moderne fysici atheïst zijn, de Engelse Wikipedia geeft hiervan een goed gestoffeerd lijstje[4].
Dosis-effectonderzoeken (vierde schuifje)
Het kleinste kind kan een onderzoeksopzet uitschrijven om één van de belangrijke geloofsobjecten van de hedendaagse godsdienstige beleving aan een lakmoestest te onderwerpen. Nemen we als probleemstelling een simpel onderdeeltje uit de courante geloofspraktijk. Burgers die in een persoonlijke godheid geloven (dat is wat we doorgaans onder “religiositeit” begrijpen) en geconfronteerd worden met een dreigende gebeurtenis in hun leven, zullen spontaan geneigd zijn te gaan bidden tot hun god. De vraag is dan: helpt dat, of helpt dat niet?
Ik ben de laatste om me denigrerend uit te laten over de spontane neiging om in penibele omstandigheden te gaan bidden; mocht ik in een neerstortend vliegtuig zitten, ik zou allicht hetzelfde doen, het is zowat het enige wat je in dergelijke omstandigheden rest. Maar op een elementaire wijze kan je uit dit fenomeen een pertinente onderzoeksopzet destilleren. Dat doen we als volgt. We selecteren een cohorte subjecten die allen geconfronteerd worden met een geliefde naastbestaande die ernstig ziek is en dreigt te bezwijken. De ene helft van de onderzoekspopulatie is gelovig, en we laten hen beloven dat ze intensief zullen bidden voor een goede afloop van het genezingsproces. De andere helft wil van god noch gebod weten en engageert zich ervoor om geen bijstand in te roepen vanwege de hogere machten. De onderzoeksvraag luidt dan: kan er, binnen een op voorhand vastgelegde tijdshorizon, een verschil in mortaliteit vastgesteld worden tussen die beide groepen van zwaar zieken?
Het procesmatig afwikkelen van een dergelijk onderzoek is in principe kinderspel, de grote moeilijkheid bestaat er in om voor zo’n opzet financiering te vinden. Maar het is alvast één keer gelukt, en dat wordt gerapporteerd in een ander standaardboek over waarschijnlijkheidsrekening, ‘Naked Statistics’ van Charles Wheelan[5]. Het boek vertelt onder meer over een studie die een tiental jaren geleden gepubliceerd werd in het American Heart Journal, en had als voorwerp een groep van 1800 patiënten die herstelden van een specifieke zware hartingreep die gekenmerkt wordt door nogal wisselende overlevingspercentages (voor de geïnteresseerde lezer: de betreffende passage handelt over het wiskundige begrip correlatie). Hoe denkt u dat het resultaat luidde? Precies, tussen de beide cohorten bidders en niet-bidders werd er geen verschil vastgesteld in overlevingskansen van de patiënten die onderworpen waren aan die ingreep. Duidelijker gesteld: jammer, maar de hemelen reageren niet op smeekbeden.
De biologie (vijfde schuifje)
De ontstaansgeschiedenis van de mens is één van de boeiendste narratieven uit de wetenschappelijke wereld, en ondanks toenemende inzichten blijven er nogal wat vraagtekens over. Het staat alvast buiten twijfel dat de totstandkoming van de moderne mens een erg geaccidenteerd parcours heeft gekend. Moeder Natuur heeft talrijke probeersels uitgetest, waarvan er vele een doodlopend spoor bleken, en waarin er vele stadia te onderkennen vallen waarbij het onderscheid tussen aapachtige en menselijke wezens moeilijk uit te maken is. Bovendien blijkt de moderne mens in minstens vier varianten verschenen te zijn. Naast wijzelf, de homo sapiens, bestonden er de Neanderthaler (waarvan we nu weten dat hij niet minder ver geëvolueerd was dan onze voorouders – vele moderne mensen hebben er overigens wat genetisch materiaal van overgeërfd), de Denisova-mens (die indertijd in kleine aantallen voorkwam in Siberië, en ook daar minstens één gen heeft overgelaten aan de hedendaagse mens) en de zogenaamde hobbit-mens waarvan de restanten nog niet zo lang geleden werden teruggevonden op het eiland Flores in Micronesië. Die drie laatste mensenvarianten zijn ondertussen uitgestorven om nog altijd onbekende redenen.
Maar de idee dat de mens het eindpunt van de evolutie is, door bewust God geschapen in een cesuur met de rest van de levende wezens, kan op geen enkele wijze worden staande gehouden. Het is overigens nogal ondenkbaar dat een wezen, voorkomend op een onbeduidende planeet die draait rond een onbeduidende ster aan de rand van een onbeduidend sterrenstelsel ergens in de onmetelijke diepte van het heelal, het hart van de schepping zou uitmaken en heel de kosmos zin zou geven. Galilei, die zowat de eerste was die dit door had, kreeg het dan ook stevig aan de stok met de religieuze autoriteiten van zijn tijd. Die beseften maar al te goed de consequenties van deze wetenschappelijke nieuwlichterij…
Moraal van het verhaal
‘Fabels moeten onderwezen worden als fabels, mythes als mythes, en mirakels als dichterlijke waandenkbeelden. Bijgelovigheden onderwijzen als waarheden is een buitengewoon verschrikkelijk iets’
Hypatia (rond 360-415), wiskundige en natuurwetenschapster, Egypte.
Nee, de exacte wetenschap bewijst niet dat ‘s mensen godsbesef nergens op gebaseerd is, noch dat het fenomeen onnuttig is in een mensenleven of in een samenleving – eerder integendeel. Maar nogmaals: bruikbaarheid en waarheid zijn twee van elkaar onafhankelijke begrippen, en Popper indachtig geven harde onderzoeksresultaten enige aanduiding over waarin je best nièt al te hard gelooft. Dat lijkt ook te gelden voor de plaats van religie in ieders persoonlijk bestaan: een leven klakkeloos baseren op overgeleverde principes waarvoor als grondslag geen schijn van bewijskracht bestaat, doet vragen rijzen. Wie wil uitleggen waarom er een kaste bestaat die rechteloos is en zelfs niet mag worden aangeraakt, waarom er een Paus de plak zwaait die het in alles bij het rechte eind heeft, waarom jongeren moeten worden besneden, waarom we allen een zielsverhuizing mogen verwachten na de dood… komt niet verder dan een verwijzing naar praktijken en teksten waarvan de ontstaansgeschiedenis wortelt in een mistig verleden: daarmee overtuig je geen helder denkend modern medeburger meer.
Dat zou je tenminste denken. De praktijk ziet er anders uit. Laten we in dit verband verwijzen naar een encycliek van de vroegere paus Johannes-Paulus II, waarin deze “de eerbiedwaardige tradities van zijn Kerk verdedigde tegen de krachten van de revolutie” (ook hier weer een citaat van Othman El Hammouchi in een vroegere Doorbraak-tekst). Het hoofd van de katholieke kerk waarschuwde zijn adepten voor de wetenschappelijke vooruitgang en de vrije gedachte, want voor deze paus waren deze benaderingen een ware gruwel. Wanneer je het bestaan van een persoonlijke God wil verdedigen, en dan zwijgen we nog over het legitimeren van één bepaald godsdienstconcept, blijf je inderdaad best een eindje uit de buurt van de wetenschap. Geen wonder dat kennisvergaring en godsdienst in het verleden zo vaak met elkaar op gespannen voet hebben geleefd. Vraag maar eens aan Galileo Galilei hoe zo’n confrontatie afloopt.
Wat is dan de moraal van het verhaal? Het behoort tot het gedachtengoed van de verlichting dat iedere burger het recht heeft om eigen opinies te koesteren en dat deze moeten onthaald worden op een maximale dosis tolerantie. Maar diezelfde verlichting stelt nièt dat je voor elke opinie per se ontzag moet hebben, laat staan daarvoor plat op je buik gaan. In het licht van het bovenstaande: onze goedgemeente legt (veel) te veel eerbied voor religie aan de dag, en blijft tolereren dat deze een overmatige impact blijft hebben op onze maatschappijordening. Dat leidt tot uitwassen die in een moderne samenleving niet meer thuishoren: het primaat van godsdienst boven regelgeving, de minderwaardigheid van vrouwen en homoseksuelen, de instandhouding van een reeks taboevoorschriften die rechtstreeks ingrijpen op het doordeweekse gedrag, het uitvoeren van pijnlijke overgangsrituelen als de besnijdenis, het verbod op geboortebeperking… Dat besef komt nu scherp aan de oppervlakte omdat onze West-Europese landen worden geconfronteerd met een belangrijke immigratiestroom die grotendeels bestaat uit mensen voor wie godsdienst en de daarmee verbonden praktijken wel degelijk nog van levensbelang zijn.
[1] Douglas R. Hofstadter: “Mathemagische thema’s”, 1988, uitg. Contact (Amsterdam). Zie meer bepaald hoofdstuk 29 “Dilemma van de gevangene”
[2] J. Ellenberg (2014): “How not to be wrong: the power of mathematical thinking”, Penguin Books, New York
[3] Het meest bekende is allicht “A Brief History of Time” van Stephen Hawkins. In het Nederlands verschenen als “Het heelal”, uitgeverij Bert Bakker, 1988. Mits enige inspanning goed leesbaar èn boeiend.
[4] https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_atheists_in_science_and_technology
[5] Daterend van 2012 en verschenen bij W.W. Norton & company, New York/Londen
Jan Van Peteghem is ingenieur en emeritus-gasthoogleraar verbonden aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven. Zijn beroepservaring en wetenschappelijk werk draaien grotendeels om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, meer in het bijzonder de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Bart De Wever en Paul Magnette zijn het alvast over één ding eens: 2024 wordt een strijd tussen de N-VA en de PS.
Waterramp in Spanje gebeurde in gebied waar meer dan 50 dammen gesloopt zijn.