JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Eric Defoort, meer vrijbuiter dan ploegspeler

Karl Drabbe17/12/2016Leestijd 10 minuten

In een heel persoonlijk in memoriam blikt Karl Drabbe terug op zijn gisteren overleden leermeester

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘Wat heb jij daar voor een fascistisch symbool op je jas hangen?’ In mijn herinnering zijn het de eerste woorden die Eric Defoort ooit tegen me sprak. We schrijven oktober 1992, het begin van het academiejaar. Ik studeerde geschiedenis aan de ondertussen verdwenen KU Brussel en stond in de lift met m’n professor ‘Franse historische teksten’. Hij noemde het vak zelf liever ‘historische lezing van Franse teksten’, een niet onbelangrijke nuance waar hij tijdens de twee uur durende lessen – enkel onderbroken voor een nicotinestop – op hamerde: ‘lezen wat er staat’. Ik draag het motto tot op vandaag met me mee. Ook nu hij er niet meer is, nu hij het ondermaanse heeft ingewisseld na een lange ziekte. Eric Defoort overleed in de nacht van vrijdag op zaterdag, 17 december. Hij is 73 geworden.

Zelden had ik het zo moeilijk om een stuk te schrijven. Zelden zal een stuk van me zo persoonlijk worden als dit. Of toch niet helemaal. Toen in februari 1997 Lode Claes overleed schreef ik op vraag van Frank Judo een in memoriam in de al lang verdwenen AKVS-Schriften, ‘Lode Claes, een luxe voor Vlaanderen’. Een mix van een biografisch portret en mijn persoonlijke herinneringen en waardering. Claes betekende veel voor me. Toen in februari 2014 Peter De Roover Doorbraak-redactie inwisselde voor een partijpolitiek leven bij de N-VA doopte ik mijn pen ook in de persoonlijke herinneringen en sympathie voor Peter. Peter betekende veel voor me. Vandaag doe ik hetzelfde met Eric Defoort, beseffende dat een deel van het lezerspubliek van Doorbraak geen boodschap heeft aan persoonlijke herinneringen en halfweg misschien zal afhaken. Ik doe het toch. Voor een goede samenvatting op zijn publieke leven, verwijs ik trouwens graag naar historicus Walter Pauli in Knack.

*

* *

Het ‘fascistische’ symbooltje dat ik op m’n jas droeg, was een klein opsteekspeldje met een Vlaamse Leeuw. Een klein driehoekje, gekocht in de winkel van het IJzerbedevaartcomité in Diksmuide. Geen idee of daar nog een winkel is, sinds 1996 zien ze me niet meer in de buurt van de weide. Hoewel hij weemoed ademde en predikte, ben ik ondermeer door Eric Defoort verlost van een emotionele, noem het romantische, beleving van Vlaamse identiteit en Vlaamse beweging. 

Ik antwoordde nogal brutaal: ‘Als volgens u de Vlaamse leeuw een fascistisch symbool is, dan is Ludo Abicht voor u ook een fascist?’ Hij grijnsde. Ongetwijfeld moet hij op dat moment in zijn baardje gewreven hebben, zo’n typisch Defoort-gebaar als hij nadacht, wanneer hij met iets instemde, of als hij iets grappig vond. De Kommunistische Partij – met K, jawel – bestond toen nog, en Ludo was er lid van. Maar hij liep ook rond in de Vlaamse Beweging, en in en rond de Vlaamse Volksbeweging, waar ik op dat moment enthousiast in ‘militeerde’. Ludo was toen zowat hét gezicht van het linkse Vlaamse nationalisme dat hand in hand gaat met internationalisme. Wist ik toen veel dat de graag provocerende professor in de lift, in feite ook zo’n linkse flamingant was …

*

* *

Ik zal het maar toegeven: ik was een brave student. Ging heel vaak naar de les, maakte op tijd mijn papers die toen nog scripties heetten, begon elk jaar te ‘blokken’ op 1 mei …. en zeker Defoorts lessen woonde ik altijd bij. Dat waren intellectueel uitdagende monologen, onvoorbereid, associatief. Elke les leek wel een retorische veldslag met zichzelf. De meeste studenten kregen er een punthoofd van. Ik niet. Ik hing aan zijn lippen. Maar ging ook de uitdaging aan om hem telkens over iets anders te laten praten dan het lesonderwerp van de dag. Dat was niet moeilijk. Je stelde hem een kritische vraag of je ging in het begin van les lijnrecht in tegen een stelling, en de komende twee uur waren een oceaan van inzichten en anekdotes.

Daar grossierde hij niet enkel tijdens de les in. Maar ook in de vele gesprekken die ik met hem voerde – nu moet ik zeggen ‘mocht voeren’ – in zijn kantoor in de bibliotheek van de KU Brussel. Ik nam elke gelegenheid de baat om zijn deur plat te lopen. Na een paar uren praten over geschiedenis, politiek, Vlaamse Beweging, riep hij me weer verwensend toe dat het mijn fout was dat hij niet kunnen doorwerken. Doorwerken, dat heet de wand brede rij archiefdozen doornemen voor het boek dat hij dringend moest schrijven. 1992 of 1993 was dat. Uiteindelijk is het boek Een dochter van Duitsland, dat uit die archiefdozen is voortgekomen, pas verschenen in 2007. Zijn productie als historicus lag de jongste decennia behoorlijk laag …

*

* *

Praten over politiek en herinneringen ophalend aan zijn eigen leven in de Vlaamse Beweging, bracht me ertoe hem uit te nodigen voor ‘mijn’ afdeling van de Vlaamse Volksbeweging (VVB) in Grimbergen. Hij wou eerst niet. Ik moest hem overtuigen. Maar alla, hij gunde me het pleziertje wel. Titel van zijn redevoering: ‘Links en de natie’. Het was zijn eerste stap, na decennia afwezigheid, naar de Vlaamse Beweging. Ook daarvoor verwenste hij me later weleens, als hij weer tot over zijn oren in een of ander dispuut zat – vaak zelf uitgelokt – in de partijpolitieke of niet-partijpolitieke Vlaamse Beweging.

Want na een paar spreekbeurten, een interview in Doorbraak en Meervoud en een bezoek aan Catalonië, had hij opnieuw de stap gezet. De ergernis ook van het zwakke intellectuele debat over volk, natie en identiteit, brachten hem ertoe zich opnieuw op de Bühne van het publieke debat te bewegen en stelling in te nemen. Wat hem deed belanden bij Het Sienjaal, het project van Maurits Coppieters en Norbert De Batselier, om een brede progressieve partij te maken met socialisten, christendemocraten en progressieve Vlaams-nationalisten. In diezelfde tijd publiceerde hij een essay over ‘progressieve kretologie’ in het Volksunieboek Hersens op zijn Vlaams en het boek Het klauwen van de historicus, als een antwoord op Marc Reynebeau, tot dan zijn goede vriend. Hugo Schiltz had dat boek bij hem ‘besteld’. Want Reynebeaus succesvolle boek Het klauwen van de leeuw deed de Vlaamse Beweging weinig goed. Vele flaminganten zullen met enthousiasme Defoorts antwoord gekocht hebben, slechts weinigen hebben het ook gelezen, want het was veeleer een historisch-methodologische bespiegeling. Einde juni dit jaar herlas ik dat boek, twintig jaar na datum, ter voorbereiding van een speech die ik mocht geven in Aalst voor het professorenkoppel Lieve Gevers en Louis Vos, historici van de KU Leuven. En elke pagina herkende ik, en herlas ik instemmend. Zo sterk doordrongen ben ikzelf van het historisch discours en de lessen destijds van Defoort.

De reis naar Catalonië in november 1994 dan – ik was toen lid van de raad van bestuur van de Vlaamse Volksbeweging en zat (toen al) in de redactie van Doorbraak, toen nog het ledentijdschrift van die vereniging. Was een feest, ook intellectueel. Het is in Barcelona dat ik, na een bezoek aan het Ajuntament waar we werden ontvangen door de toenmalige PSC-burgemeester Pasqual Maragall i Mira (en zijn twee bloedmooie dochters), met Defoort een hele discussie heb gevoerd over hoe je in Vlaanderen macht kunt verwerven om autonomie af te dwingen. Defoort – toen nog niet partijpolitiek actief – droomde er luidop van een kartel van de CVP met de Volksunie. Zodat de Vlaams-nationalisten voor lange tijd zouden vastgeklonken raken aan de macht. Zijn geliefkoosd citaat in die context luidde: ‘Si on veut de l’influence, il faut chercher le pouvoir.’ 1994 dus. In een interview met Doorbraak in 1996 herhaalde hij die wensdroom. Het was uiteindelijk wachten tot 2004 op het kartel CD&V/N-VA …

*

* *

Politiek was Defoort een woelwater en een vat vol tegenstrijdigheden. Tijdens zijn jeugd in Ieper flirtte hij als KSA’er met het Algemeen Diets Jeugdverbond, een jeugdbeweging in de geest van Joris Van Severen. Aan de KU Leuven studeerde hij geschiedenis met onder meer de latere Knack-hoofdredacteur Frans Verleyen en het latere Europese parlementslid voor de Volksunie Jaak Vandemeulebroucke. Ze waren lid van de VNSU, de Vlaams-Nationale Studentenunie. Later, toen hij aan de KULAK verbonden was als bibliothecaris, gaf hij graag onderdak aan de studenten-leden van Arbeid, de Vlaamse Republikeinse Socialistische Beweging. In Leuven, en door het universiteitsbestuur werd er meewarig gedaan over de ‘linkse vrijzinnige’ Defoort, die toen ook begon te schrijven – recensies vooral – in De Morgen. Vlaamsgezind bleef hij, maar dan toch eerder uitgesproken links. Toen was dat geen tegenstelling. En het bracht hem later, kort na de splitsing, via de operatie ‘Doorbraak’ bij de Socialistische Partij van Karel Van Miert. (Waarom hij daar niets heeft uitgebouwd, of daar verdwenen is heb ik, denk ik nooit gevraagd.)

In die jaren 80 schreef hij niet enkel voor De Morgen, hij presenteerde zelfs een tijdje Uitgelezen, een boekenprogramma op de openbare omroep. Toen kon dat nog, al was het toch eerder een cultureel discussieprogramma, op basis van boeken. De jongste jaren zat hij in de raad van bestuur van de VRT voor de N-VA. Als ik me niet vergis als raadslid met de grootste anciënniteit.

Wat hij ook deed, hij deed het met vuur en met passie. Passie, het was een stopwoord. Hij slingerde er zijn studenten vaak mee om de oren. Geschiedenis bedrijven of schrijven, dat moesten we met passie doen. Lezen en schrijven, idem. Leven. Wandelen in de bergen. Reizen. Overal en altijd: passie.

*

* *

Zijn tournee door Vlaanderen met lezingen over natie, volk, identiteit (en soms nog over links) en zijn hernieuwde ‘outing’ als Vlaams-nationalist (én sociaaldemocraat, zei hij toen altijd) halfweg de jaren 1990 zette hem terug op de politieke kaart. Patrik Vankrunkelsven, toen voorzitter van de Volksunie, hees hem aan boord. Defoort werd er ondervoorzitter. De laatste, want Defoort speelde een niet onbelangrijke rol bij de ontmanteling van de partij. Defoort zou tegen Vankrunkelsven gezegd hebben: ‘Je ne suis pas un homme de parti. Je suis l’homme du combat à travers un parti.’ Typisch voor Defoort trouwens, om de vijf zinnen schudde hij wel een citaat van een dode Fransman uit zijn mouw. (Zoals het veel gebezigde citaat van Francois Mitterrand: ‘on ne tourne pas le dos à ce qu’on était, on change’.)

Over dat einde van de Volksunie moet de geschiedenis trouwens nog geschreven worden. De laatste keer dat ik met hem uit ging eten was vlakbij het restaurant op de Kortrijksesteenweg waar de Volksunie ten grave werd gedragen, en de N-VA in de steigers gezet. De groep noemde zichzelf naar het restaurant: de Oranjehofgroep. Dat restaurant is vandaag deels een kapperszaak.

Defoort ging er prat op dat hij het was die het ‘stille maar intelligente’ partijraadslid Bart De Wever er voor het eerst heeft uitgenodigd. Hij goochelde dan wel eens met de correspondentie tussen hen beiden om aan te tonen dat hij een beslissende rol heeft gespeeld toen … Er is dan ook het verhaal dat de foute Bart De Wever werd uitgenodigd, en er eerst iemand van de Toekomstgroep (het latere Spirit) was opgedaagd … Omdat eigenlijk niemand van de Oranjehofgroep toen De Wever echt kende of wist hoe hij eruit zag. Het is een verhaal dat ik tig keren heb gehoord, en waarmee hij zijn trots én ijdelheid onderstreepte.

Maar zijn eerste passage in de N-VA was geen succes. Hij raakte in een persoonlijk conflict met Geert Bourgeois. En herontdekte plots de linkse progressief in zichzelf door te waarschuwen voor het te rechtse patroonsdiscours van de N-VA. U weet wel, Bart De Wever zei zelf ooit voor de grap dat Voka zijn werkgever was … Voor Defoort leek het realistisch, al was het meer een argumentatie voor de buitenwereld. Ik heb Eric immers in de 25 jaar dat ik hem ken nooit kunnen betrappen op voldragen ‘linkse’ analyses of standpunten.

Na de N-VA kwam er dan de Vlaamse Volksbeweging. Defoort was bevriend geraakt met VVB-voorzitter Guido Moons – Gwijde van Zaffelare noemde hij hem – en die had hem warm gemaakt om hem op te volgen als algemeen voorzitter van de grootste organisatie binnen de Vlaamse Beweging. Hij won advies in, en waagde de stap. Al had ik hem op een zonnige namiddag in zijn tuin gewaarschuwd voor de vele angels en de schietgeweren die zijn deel zouden worden. Hij zou die wel ontwijken, zei hij, maar hij is er niet aan ontsnapt. Al gauw kreeg hij een degout van de ‘klein-Vlaamse’ mentaliteit van vele ‘professionele Vlaamse Bewegers’ waarvoor het begrip ‘kaakslagflaminganten’ is uitgevonden. Subsidies waren belangrijker dan een politiek programma. Hij veranderde de baseline in ‘voor onafhankelijkheid en samenwerking’. Door de manier waarop hij de ‘professionele calimeroflaminganten’ aanpakte, om niet te zeggen schoffeerde, maakte hij zich veel vijanden in de VVB. Afdelingen dreigden ermee af te haken, bestuursleden gingen in het verzet. Defoort ergerde zich dood en genoot tegelijkertijd. Met ‘petites phrases’ doodde hij menige tegenstander, en liefst nog in de pers. En hield hij het na twee jaar voor bekeken, een jaar voor zijn mandaat afliep. Later verwees hij vaak naar die passage met de oneliner ‘de Vlaamse Beweging is dood, maar er zijn er velen die het nog niet is medegedeeld’. Vreemd toch, voor iemand die als VVB-voorzitter ook op de IJzerwake ging spreken (2006) en graag tot godsvrede opriep, onder het motto ‘als het om de natie gaat, zijn we één’.

De exit uit de VVB bracht hem vervolgens, op vraag van de N-VA, bij de Europese Vrije Alliantie, de verzameling van regionalistische en nationalistische partijen uit de EU-lidstaten. Daar volgde hij Nelly Maes op, met wie hij vroeger nog gezamenlijk campagne voerde bij de Volksunie. De N-VA was daar wel een bijzonder vreemde eend in de bijt, niet alleen gezien de EVA in het Europees Parlement gelieerd is aan de Groenen, maar ook omdat zowat alle aangesloten partijen links tot uiterst links zijn. Later koos de N-VA aan te sluiten bij de ECR, Europese Conservatieven en Hervormers, wat hij volmondig steunde. Defoort was immers niet blind voor machtspolitiek, en besefte dat je als grote Vlaamse partij ook met de groten moest meespelen. Het tochtje van Bart De Wever naar toenmalig Brits premier David Cameron, kon op veel sympathie rekenen van de EVA-voorzitter.

Toekijkend op de manier waarop Bart De Wever aan machtspolitiek deed, sakkerde Defoort steeds vaker en luider op de niet-partijpolitieke Vlaamse Beweging. Hij nam er steeds meer afstand van, kon er zich zelfs amper nog toe rekenen. Doorbraak kreeg zijn steun, want honderdduizenden mensen bereiken via het internet – dat hijzelf amper kon hanteren of raadplegen – dat paste wel in zijn visie om de hearts and minds van de Vlamingen te winnen met argumenten. Of met concrete politieke maatregelen, zoals de N-VA volop deed. Maar voorts gaf hij de Vlaamse Beweging geen krediet meer. Hij speelde de jongste jaren dan ook vaker met het idee om een klein boek te maken, een pamflet, met de werktitel Salut en de kost. Daarin zou hij zijn afscheid willen aankondigen van de Vlaamse Beweging. Het is in die periode ook dat we het samen weleens over Lode Claes hadden. Die had hij niet echt gekend of gevolgd, maar hij maakte dezelfde analyse: vlaggengezwaai en het ontwijken van conflicten hebben van de Vlaming een ‘geslagen maar contente’ mens gemaakt. Moet je daar een eigen staat voor uitbouwen? Machtspolitiek, daar moest het om draaien.

En toch. Als journalist Chris Michel en co aan zijn deur kwamen kloppen om een ‘progressieve’ denktank te vormen om aan te tonen dat rechtmatige communautaire eisen en het uitdragen van Vlaamse identiteit niet per se ‘rechts’ hoeven te zijn, stond hij meteen klaar om mee te werken. Hij zag er een opportuniteit in om de Vlaamse Beweging aansluing te doen vinden bij prominenten als Etienne Vermeersch.

De Gravensteengroep was geboren. De Gravensteenmanifesten verschenen met de regelmaat van een klok, later gebundeld in het ‘Gravensteengroepboek’ Land op de tweesprong, al heeft Eric zelf nooit de pen geroerd voor de groep.

*

* *

In de lente van 2014 belde Defoort me. Of ik niet eens naar Wondelgem wou komen om te praten over een boek. Als uitgever hoor je niet liever. En als je leermeester, die je al zo vaak aan zijn mouw hebt getrokken voor ‘een boek’, zelf het initiatief neemt, spring je meteen in je auto.

We zijn toen Italiaans gaan eten, op een terras, net bij de kerk van Wondelgem. Maar het ging niet over zomaar een boek. Wel over een biografie. In de biografieënreeks van de recent stopgezette cahiers van de West-Vlaamse Schrijvers. Een biografie over Eric Defoort. Géén autobiografie echter. Hij vroeg me of ik die wou schrijven. Op basis van zijn gepubliceerde werk en uitgebreide interviews. We smeedden plannen om ons die zomer twee keer voor een week in ‘zijn’ hut in de Zwiterse bergen terug te trekken. En na lange wandelingen – de bergen waren zijn tweede thuis – even lange gesprekken te voeren die konden dienen als basis voor zo’n biografie. Ik was er helemaal klaar voor. Zijn stapel boeken die ik toen uit mijn kasten haalde, heb ik vreemd genoeg nooit terug in de kast gezet, de stapel ligt daar nog steeds. Alsof hij vroeg of laat opnieuw van gedacht zou veranderen, want in de zomer zag hij het plots allemaal niet meer zitten, en werd het project afgeblazen … 

Vorig jaar op 9 november heb ik hem nog kunnen interviewen voor onze ‘boekenkastreeks’ op Doorbraak. Een middaglang retorisch geweld teruggebracht op enkele vellen papier. Schrappen was ontzettend moeilijk. Want bij elk boek ging er een schatkamer aan anekdotes, analyses en Franse citaten open. Praten met Defoort was vooral luisteren, het was eten en drinken. Ik kon me aan zijn kennis en discours echt laven. Praten met Defoort was – met David Hume – ‘a delicate pleasure’. Met dat citaat dedicaceerde hij trouwens ook zijn laatste boek voor me, Laat mij droef en treurig wezen.

Laat mij nu ook droef en treurig wezen. Want ik ben een leermeester kwijt. Hij leerde mij lezen, nuanceren en historisch denken. Ik ben een maat kwijt, een vriend. Ik ben voortaan iets eenzamer.

 

Foto: (c) N-VA

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties