JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Eric Hobsbawms frustraties over nationalisme

Objectieve geschiedschrijving bestaat niet

Karl Drabbe29/9/2013Leestijd 3 minuten

Naties en identiteiten zijn negentiende-eeuwse uitvindingen, creaties van een nieuwe elite die hun nieuwe staten een geschiedenis en tradities wilden verlenen. Onder andere rond die stelling bouwde Marc Reynbeau zijn Klauwen van de leeuw (Van Halewyck, 1995). Hoewel er evenveel andere visies zijn op natie- en identiteitsvorming (Gellner, Anderson, Smith, Hroch) is er een brede school historici, politologen en opiniemakers in België die zich op die lijn plaatst. Daarbij vooral de Vlaamse natievorming viserend, soms vergetend dat die Vlaamse natie net door een nieuwe Belgische elite werd gecreëerd. Vader van de stelling dat natiestaten hun eigen tradities in het leven riepen, is de ‘Britse’ historicus Eric Hobsbawm (1917), net vandaag twee jaar geleden overleden.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Vijfennegentig is hij geworden. Geboren in Alexandrië, toen deel van het Osmaanse Rijk, uit Britse joodse ouders, getogen in Wenen en Berlijn, in het Engels opgevoed, in 1933 naar Londen vertrokken en gepromoveerd aan het prestigieuze King’s College in Cambridge waar hij geschiedenis ‘las’. Als telg van een joodse en kosmopolitische familie belandde hij in het internationalisme van de Britse Communistische Partij, waar hij na de Hongarije-crisis in 1956 en het feitelijke failliet van het nog prille eurocommunisme als enige historicus actief bleef.

Veeleer uit zijn autobiografie Interesting Times – A Twentieth-Century Life (Pantheon, 2002) dan uit het op Wikipedia aan hem gewijde lemma, leren we wat een gevarieerd en boeiend leven de man heeft gekend. Hitler greep de macht als hij van school naar huis wandelde in Berlijn, de door hem bewonderde Sovjet-Unie viel toen hij college gaf in New York, hij betoogde met Bertrand Russell tegen de kernraketten van het Westen, vertaalde voor Ernesto Che Guevara in Cuba, had contacten met Sovjet-spionnen … Los van zijn intellectuele historiografische werk is ’s mans leven een film waard, een caleidoscoop van de twintigste eeuw met zijn dictaturen, dekolonisatie, Koude Oorlog en val van de Muur.

De marxist en internationalist in Hobsbawm, de context waarin hij is opgevoed en de waarden die hij van thuis meekreeg, hebben zonder twijfel meegespeeld in het pad dat hij als onderzoeker-historicus volgde. Zijn stelling dat nieuwe nationale elites van de recente natiestaten in het verleden hun legitimatie zorgden, is vandaag een open deur intrappen. Geen serieuze historicus die dat nog betwijfelt. Om het met een boutade van Jean-Pierre Rondas te zeggen: ‘Conscience creëerde Vlaanderen‘. Maar Hobsbawm, hoewel verre van een postmodernist, ging een stap verder. Naties, identiteit en tradities waren volgens hem ingebeelde creaties van diezelfde nieuwe elites die zichzelf en hun jonge negentiende-eeuwse natiestaten moesten legitmeren. Voor ‘kunstmatige’ staten – de aanhalingstekens zijn niet onbelangrijk, in se is elke staat ‘kunstmatig’ – geldt dat des te meer, en zo waren er wel wat in het 19de-eeuwse ‘moderne’ Europa. (In feite gold dat ook voor de ‘rijken’ voor de Franse Revolutie en Napoleon, waarbij het kunstmatige lag in veroveringen, van landen en echtgenoten.) In zijn eerdere werk The Invention of Tradition (1983) ontwikkelde hij al de parallelle gedachte dat hedendaagse (Britse) tradities teruggrepen naar laat-middeleeuwse concepten, hoewel ze nog maar enkele jaren oud waren. Uitvindingen dus, om legitimiteit te krijgen. Of af te dwingen.

Nochtans lag de initiële interesse van de historicus Hobsbawm niet bij naties en nationalisme. Pas na een uitgenodiging voor een lezing in Belfast kwam hij er toe hierover na te denken en te publiceren. In zijn autobiografie Interesting Times schrijft hij laconiek: ‘what other subject was there to lecture on in Belfast in 1985?’ Veeleer lagen zijn interesses als marxist bij de geschiedenis van de arbeidersbeweging, het Kapitaal, economische geschiedenis, marxisme en de Franse Revolutie. Bekendheid bij een breder publiek verwierf hij eind 20e eeuw met zijn opus magnum The Age of Extremes (1994), dat ook op de Vlaamse universiteitsbanken verplichte kost werd voor de cursus twintigste-eeuwse geschiedenis. Ook in Interesting Times stelt hij dat hij zich maar echt waagde aan een analyse van de bewogen twintigste eeuw als die al bijna op zijn laatste benen liep. Het boek werd een wereldwijd succes en doorheen het hele ideologische wereldspectrum – behalve in Frankrijk, noteert hij fijntjes in zijn autobiografie. (Overigens zelf altijd overtuigd marxist gebleven, was het in de landen van het ‘reëel bestaande socialisme’ dat zijn boeken niet werden uitgegeven of verspreid, met het meer op het Westen gerichte Hongarije als uitzondering op de regel.)

Hobsbawm stelt zich met een zekere dedain op tegenover ‘klein’ nationalisme. Die nationalisten van die ‘kleine Europese naties’ uit het einde van de 19de eeuw zijn immers allen liberalen en dwepen met de vrije markt. In zijn memoires steekt Hobsbawm z’n alombekende radicale marxistische overtuiging niet onder stoelen of banken. Overigens deed hij dat ook niet toen Jean-Pierre Rondas hem interviewde voor de toenmalige Radio 3. Het Nederlandse weekblad Vrij Nederland noemde hem nog maar net ‘ex-marxistisch historicus’. Hobsbawm reageerde bij Rondas: ‘Ik zie mezelf niet als ex-marxist … Marxisme is een manier om naar de wereld te kijken.’ En dus ook naar naties en nationalisme. Hobsbawm kort: ‘door de grote staten af te breken en te desintegreren willen ze het belangrijkse bolwerk tegen de transnationalisering van de economie opruimen; het in de hand werken van de groei van het transnationale kapitalisme is hun doel.’ We begrijpen dus stilaan hoe gefrustreerd Hobsbawm zich in het begin van de jaren 1990 moet hebben gevoeld, als na de val van de Muur en het failliet van het socialisme her en der nieuwe naties het licht zagen in Europa en Azië.

Zijn Nationals and Nationalism since 1780 (1991) was – zo bekent hij in zijn memoires – ‘een kritiek op het “etno-linguistische” nationalisme op basis waarvan de opvolgingsstaten in Oost-Europa waren gesticht’. Zijn marxistische overtuiging kennende, zou een slecht karakter zich de vraag stellen of het net daarom is dat hij die stelling uitwerkte, als verwerking van de frustratie dat het grote Sovjet-rijk plaats moest ruimen voor op natie en identiteit gebaseerde staten (en regio’s), van Kroatië tot Georgië en van Estland tot Azerbeidzjan.

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties