Gelijkheid is vrijheid, leugen is waarheid
Matthias Storme neemt het als vanouds op voor het recht op het uiten van een vrije mening. Daarbij ontleedt hij een lezing van Edouard Delruelle…of beter gezegd, hij fileert de lezing.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVan 4 tot 6 december hield de Académie Royale de Belgique (die zichzelf nog steeds als de enige erfgenaam beschouwt van de aloude Academie van Maria Theresia en de Vlaamse Academie als enkel maar een jonge zus) een boeiend colloquium onder de titel ‘La liberté d’expression. Menacée ou menaçante ? Jusqu’ou penser,parler, écrire librement ?’ De belangstelling vanuit Vlaanderen was jammer genoeg zeer beperkt, al moet er aan toegevoegd worden dat men omgekeerd ook geen moeite heeft gedaan en op drie Arabische en één Hongaarse spreker na alle sprekers Franstaligen waren. Desalniettemin was het een erg boeiend colloquium waarvan ik hier overigens maar enkele elementen kan bespreken. Persoonlijk werd ik overigens hartelijk ontvangen door de organisator, prof. Hervé Hasquin, oud minister-president van de regering van de Communauté française de Belgique, van liberale signatuur.
Desondanks zal de lezer het me niet kwalijk nemen dat ik, om redenen die hem wel snel duidelijk zullen zijn, zoals de titel reeds aankondig, mijn pijlen richt op één van de lezingen, namelijk die van Edouard Delruelle uit Luik, jaren onderdirecteur geweest van het bekende Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding, en hoogleraar filosofie in Luik. Onder de titel ‘Discours, violence, civilité’ hield hij een goed uitgekiend pleidooi voor de bestaande breidelwetten die de vrijheid van meningsuiting inperken, zoals de antiracismewet en de antidiscrimatiewet. Daarbij gebruikte hij drie ‘trucs’ om de vrijheid van meningsuiting in te perken, die een zeer goed voorbeeld geven van het soort redeneringen die een bepaalde linkerzijde hanteert.
Op de eerste plaats rechtvaardigt hij de inperking van de vrijheid van meningsuiting door te stellen dat een hele categorie van uitingen gewoon geen meningssuitingen zijn, maar handelingen. Dat wordt verpakt met een saus uit de algemene taalwetenschap, die bepaalde vormen van taalgebruik ‘performatief’ noemt (een bekende boek daarover is van J.L. Austin, How to do things withwords). Een goed voorbeeld is ‘ik beloof’: daarmee ‘doet’ men iets, namelijk zich verbinden – wat nog niet wil zeggen dat het niet tegelijk een mening kan uitdrukken. De taalkunde wordt hier echter misbruikt om te stellen dat haat en discriminatie geen meningen zijn omdat men er iets mee ‘doet’, namelijk aanzetten.
De tweede truc bestaat is stellen dat de vrijheid van meningsuiting in feite maar kan gebruikt worden als men daartoe de middelen heeft, dat niet iedereen dezelfde middelen heeft, en dat er dus maar sprake kan zijn van vrijheid van meningsuiting voor zover iedereen in feite gelijke kansen heeft zijn mening te uiten. De vrijheid wordt gereduceerd tot een eis van gelijke kansen en daarmee eigenlijk afgeschaft onder het mom van het waarborgen van die vrijheid zelf. Het Ministerie van Waarheid uit Orwells 1984 zou het niet beter gekund hebben!
Als derde truc stelt Delruelle terecht dat er geen vrijheid van meningsuiting is wanneer mensen elkaar met geweld in plaats van woorden bejegenen. Vervolgens definieert hij geweld echter zo ruim dat elk taalgebruik dat hem niet zint een vorm van geweld wordt genoemd en dus buiten de vrijheid van meningsuiting valt. Ook hier kan het Ministerie van Waarheid nog wat van leren.
Gelukkig waren er op hetzelfde Colloquium ook sprekers die de politieke correctheid en aantasting van de vrijheid van meningsuiting fileerden, zoals onder meer de Franse specialiste grondwettelijk recht Anne-Marie le Pourhiet en de Hongaarse rechter in Straatsburg Andras Sajo, die de vinger op de ‘wonde’ legden door aan te tonen hoe de vrijheid afgeschaft wordt door ze afhankelijk te stellen van de gevoeligheden van de diverse toehoorders. Philippe Nemo tenslotte (de auteur van het mooie essay Qu’est-ce que l’occident, nog niet in het Nederlands te vinden), herinnerde eraan dat de wetenschap maar is kunnen opbloeien vanaf de twaalfde eeuw door de doctrine van Abelardus (1) dat het recht, en zeker het strafrecht, zich enkel met daden van mensen mocht bezighouden en het oordeel over gedachten en intenties, hoe zondig ook, aan God diende te worden overgelaten. Waaruit nogmaals blijkt dat onze ‘Verlichte’ tijd weleens meer aan obscurantisme zou kunnen lijden dan die duistere Middeleeuwen.
(1) Zie ook Ch. GAVE, “Au secours Abélard, ils sont devenus fous!”, http://www.contrepoints.org/2012/03/05/71868-au-secours-abelard-ils-sont-devenus-fous.
Deze tekst verscheen als column in ‘Grondvest‘.
Tags |
---|
Matthias Storme liep school aan het Sint-Barbaracollege in Gent (Grieks-Latijnse) en studeerde rechten en wijsbegeerte in Antwerpen, Leuven, Yale, Hamburg en Bologna. Als student was hij actief in o.a. het KVHV, nadien in onder meer het VVA en ANV en voorzitter van het Overlegcenrum van Vlaamse verenigingen (1996-2000). Professioneel is hij hoofdzakelijk hoogleraar rechten aan de KU Leuven en daarnaast advocaat in Gent. Hij publiceert in Doorbraak sedert begin 1999.
Prof. Matthias Storme fileert de werkzaamheden en de almacht van de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA).
Met de ramp van de Estonia op de achtergrond brengt Zondeval ons een spannend verhaal over moord en doodslag in de prostitutiewereld van Stockholm