Het begint als een herfstsprookje.
Louis de Rouvroy duc de Saint-Simon
foto © openbaar domein
Het lag nog in de macht van Lodewijk de Veertiende om een andere rechter te laten aanstellen als de houding van een vorige rechter hem niet beviel. Dat was heel handig.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEen mooi verhaal las ik bij Louis de Rouvroy, duc de Saint-Simon, in zijn Mémoires, deel 5, hoofdstuk 4, dat het jaar 1705 behandelt. Een groot schrijver, en uit die Mémoires (te vinden bij la Pléiade) zou men moeiteloos niet een honderdtal, maar een duizendtal gesubsidieerde boekenweekgeschenkboeken kunnen distilleren. Onderstaande tekst is gebaseerd op het handschrift, en respecteert de onderverdeling in alinea’s van de auteur zelf. De titel is wel van mij, want Saint-Simon zelf verzint geen titels: hij schreef voor mensen die zulke dingen nog konden missen en rekende op zijn schrijfstijl om hun aandacht vast te houden.
Een dubbele jachtpartij
In Saint-Germain was er een grote jachtpartij. In die tijd waren het de honden en niet de mensen die de herten aanpakten. Men kende toen nog niet die immense aantallen honden, paarden, hondenmeesters, poststations en wegen het hele land door. De jacht ging de kant van Dourdan op, en liep zodanig uit dat de koning er zeer laat van terugkeerde en het jagen liet voor wat het was. Graaf Guiche, en graaf, later hertog du Lude, Vardes, mijnheer de Lauzun die me het verhaal heeft gedaan, en nog anderen die ik niet meer weet, raakten verdwaald en daar stonden ze in de zwarte nacht zonder idee waar ze waren. Na lang rijden op hun afgematte paarden ontwaarden ze een lichtpunt. Ze gingen eropaf en kwamen tenslotte aan de poort van een soort kasteel. Ze klopten aan, riepen, noemden hun namen en vroegen gastvrijheid. Het liep tegen het eind van de herfst aan, en het was tussen tien en elf ’s avonds. Men deed open. De heer des huizes ging hen voor, liet hen uit hun laarzen helpen en zich opwarmen, liet hun paarden in zijn stallingen onderbrengen, en liet onderwijl een souper voor hen klaarmaken waar ze grote behoefte aan hadden. Het maal deed niet op zich wachten; het was uitstekend, en de wijnen van verschillende soorten evenzo. De heer was beleefd, respectvol, noch plechtstatig noch overijverig, met helemaal het voorkomen en de omgangsvormen van de beste milieus. Ze vernamen dat hij Fargues heette, en tot het huis Courson behoorde; dat hij zich had teruggetrokken; dat hij al meerdere jaren niet meer naar buiten was gekomen; dat hij soms vrienden ontving en dat hij vrouw noch kinderen had. De staf van bedienden leek hen toereikend, en het huis gaf een indruk van welstand. Nadat ze goed hadden gesoupeerd, liet Fargues hen niet op hun bed wachten. Elkeen vond een uitstekend bed, ze hadden elk hun eigen kamer en de huisknechten van Fargues bedienden hen zeer behoorlijk. Ze waren flink moe en sliepen lang. Zodra zij aangekleed waren stond er een excellent ontbijt voor hen klaar, en als zij van tafel kwamen stonden hun paarden klaar, even verkwikt als zijzelf. Gecharmeerd door de voorkomendheid en de stijl van Fargues, en aangedaan door zijn goede ontvangst, boden zij hem hun diensten aan en vertrokken naar Saint-Germain. Dat zij verdwaald waren was daar het nieuws van de dag; hun terugkeer en wat er die nacht van hen geworden was niet minder.
Deze heren waren de kruim van het Hof en van de galanterie, en allemaal stonden ze toen op volkomen vertrouwelijke voet met de koning. Ze vertelden hem van hun avontuur, van hun schitterende ontvangst, en zongen enorm de lof van de gastheer, van zijn spijzen en zijn huis. De koning vroeg naar zijn naam; hij had die nog maar gehoord of zei: ‘Wat? woont Fargues hier zo dichtbij?’ De heren verdubbelden nog hun loftuitingen, en de koning zei niets meer. Hij ging langs bij de koningin-moeder [Anna van Oostenrijk; Louis XIV was toen 27] en verhaalde haar dit avontuur, en allebei vonden ze dat Fargues wel heel onbeschaamd was om zo dicht bij het paleis te komen wonen, en dat het wel bijzonder vreemd was dat ze enkel door dit jachtavontuur hiervan lucht hadden gekregen, terwijl hij er al zo lang woonde.
Fargues had zich in Parijs fel laten opmerken in alle stromingen die zich tegen het Hof en kardinaal Mazarin hadden gekeerd. Dat hij niet was opgehangen, was zeker niet te wijten aan een gebrek aan ijver om zich in het bijzonder op hem te wreken; maar zijn medestanders hadden hem in bescherming genomen, en hij viel uitdrukkelijk onder de amnestiemaatregel. De haat die had ontmoet, en waaronder hij toen dacht te zullen bezwijken, deed hem besluiten Parijs voor altijd te verlaten om alle ruzies te vermijden, en zich in stilte terug te trekken op zijn landgoed, en tot nog toe leidde hij daar een vergeten bestaan. Kardinaal Mazarin was dood; de zaken uit het verleden waren voor niemand nog een punt; maar omdat hij zozeer in het oog had gelopen, vreesde hij dat men hem nieuwe narigheid zou kunnen bezorgen, en daarom leefde hij sterk teruggetrokken en in volle vrede met al zijn buren, zonder zorgen over de voorbije troebelen, in volle vertrouwen op de amnestiewet, en dat al lange tijd. De koning en zijn moeder de koningin, die hem enkel onder dwang hadden vergeven, ontboden de eerste voorzitter Lamoignon, en droegen hem op om in het geheim het leven en de handel en wandel van Fargues uit te pluizen; om nauwlettend na te gaan of er niet ergens een middel bestond om zijn vroegere onbeschaamdheden te bestraffen, en het hem te laten berouwen dat hij hen zo dicht bij het Hof was komen tarten met zijn weelde en rust. Ze vertelden hem het jachtavontuur dat hen zijn woonplaats ter kennis had gebracht; en ze gaven Lamoignon hun vurigste wens te kennen dat hij wettelijke middelen zou weten te vinden om hem de das om te doen.
Lamoignon, een gretige en goede hoveling, nam zich voor hen alle voldoening te schenken en daar zelf wel bij te varen. Hij deed zijn opzoekwerk, bracht daar verslag van uit, en speurde zo fel en goed dat hij een middel vond om Fargues te betrekken bij een moord die in Parijs was gepleegd op het hoogtepunt van de oproer, waarna hij in stilte een aanhoudingsbevel uitvaardigde en op een ochtend hem door poortwachters liet aanhouden en overbrengen naar de gevangeniscellen van de Conciergerie. Fargues, die volslagen zeker wist dat hij na de amnestie bij niets laakbaars betrokken was geraakt, was bijzonder verbaasd. Maar dat was hij nog veel meer toen hij bij het verhoor vernam waarover het ging. Hij verdedigde zich heel goed tegen de beschuldiging die men inbracht, en wat meer is, hij voerde aan dat aangezien de moord waarvan sprake gepleegd was op het hoogtepunt van de revolte in Parijs, en in Parijs zelf, de amnestie die daarop was gevolgd elke herinnering uitwiste aan wat er was gebeurd in die tijd van verwarring, en dat deze amnestie sloeg op al deze gebeurtenissen, waarvan men ten aanzien van wie ook niet had mogen toelaten dat ze werden opgeworpen, geheel volgens de geest, het recht, de gewoonte en het effect van een amnestie, zaken die tot dan nooit aan enige twijfel onderhevig waren geweest.
De hooggeplaatste hovelingen die bij deze ongelukkige man zo goed waren ontvangen, verzetten hemel en aarde bij zijn rechters en bij de koning; maar het was allemaal vergeefs. Fargues werd prompt onthoofd, en zijn geconfisqueerde goed werd als beloning aan de eerste voorzitter gegeven.
o-o-o-o-o
De gebeurtenissen hier verhaald hadden plaats in 1665, dus tien jaar voor de geboorte van Saint-Simon. De geleerden zijn het erover eens dat zijn verslag niet helemaal betrouwbaar mag heten (zonder voetnoten zijn die oude teksten ook niet te begrijpen).
Zo werd Fargues niet onthoofd, maar op vrijdag 27 maart om vijf uur in de namiddag gehangen, in Abbeville want het was de intendant van Picardië, Machault, die Fargues veroordeelde. Die was speciaal daartoe aangesteld, nadat zijn voorganger Courtin de zaak had geweigerd. Ook sloeg de beschuldiging niet langer op moord, maar op diefstal, verduistering van overheidsgeld, valsheid in geschrifte, malversaties in verband met krijgsrantsoenen enzovoort.
Een tijdgenoot van Fargues schreef dat de man op weg naar de galg driemaal de grond kuste, ook driemaal de galgpaal kuste, en dat hij heel moedig en als goede christen stierf.
Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.
Bestuurlijke nalatigheden die rampen erger maken dan ze hadden moeten zijn… dat soort zaken kwam al voor in de vierde eeuw voor Christus.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.