'Le roi nomme et révoque ses ministres'. Zeven woorden, meer had de grondwetgevende Volksraad (Congrès national) van het pas gestichte koninkrijk België niet nodig om de regeringsvorming te regelen. De zeven woorden staan nog altijd in de grondwet (artikel 96), sinds 10 april 1967 officieel ook in het Nederlands: 'De koning benoemt en ontslaat zijn ministers'. De recente vervanging van staatssecretaris voor Asiel en Migratie Sammy Mahdi door Nicole de Moor en van minister van Buitenlandse Zaken Sophie Wilmès door…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
‘Le roi nomme et révoque ses ministres’. Zeven woorden, meer had de grondwetgevende Volksraad (Congrès national) van het pas gestichte koninkrijk België niet nodig om de regeringsvorming te regelen. De zeven woorden staan nog altijd in de grondwet (artikel 96), sinds 10 april 1967 officieel ook in het Nederlands: ‘De koning benoemt en ontslaat zijn ministers’. De recente vervanging van staatssecretaris voor Asiel en Migratie Sammy Mahdi door Nicole de Moor en van minister van Buitenlandse Zaken Sophie Wilmès door Hadja Lahbib toont, scherper dan ooit, hoe hol en ijdel die woorden zijn geworden.
Naar believen
Voor de 150 leden van de Volksraad stond het nochtans als een paal boven water dat het staatshoofd, zoals commissieverslaggever Joseph-Jean Raikem in de vergadering van 7 januari 1831 zei, ‘doit nommer ses ministres, et pouvoir les révoquer à son grè’ (zijn ministers naar believen moet benoemen en kunnen ontslaan).
Leopold I heeft de grondwettelijke regel lange tijd als een werkelijk prerogatief beschouwd en toegepast, en persoonlijk de leden van de regering geselecteerd en benoemd. Pas vanaf 1850, toen de tegenstellingen en de strijd tussen de liberalen en de katholieken scherper werden, moest hij tegen zijn zin rekening beginnen te houden met de wensen van de twee partijen.
Formateur
Met de Eerste Wereldoorlog kwam een einde aan het tijdperk van de homogene kabinetten. Op één uitzondering na, in 1950-1954, konden enkel nog coalitieregeringen worden gevormd. De selectie van de ministers was nu zaak van de formateur, al moest die rekening houden met wat de coalitiepartijen hem influisterden. De koning kon nog enige invloed uitoefenen door de keuze van de formateur en door in gesprekken met hem zijn voorkeur voor- of afkeer van bepaalde politici te laten blijken.
Dat er (best) rekening werd gehouden met de mening van de koning, blijkt uit het verslag van 6 augustus 1949 van de adviescommissie over de grondwettelijke prerogatieven van de koning (opgericht naar aanleiding van het politieke conflict tussen Leopold III en de regering, de zogenaamde Koningskwestie). Met betrekking tot de benoeming van ministers wees de commissie op de ‘noodzakelijke rol’ van de politieke partijen in het politieke leven, maar ze beklemtoonde dat de partijen ‘in een zo kiese aangelegenheid als deze der benoeming en der afzetting der ministers, hun invloed met mate moeten laten gelden’.
‘Premier incivique’
Naarmate de jaren verstreken en de partijen een almaar dominantere speler op het politieke veld werden, nam de bewegingsvrijheid van de formateur bij de samenstelling van de regering af, en bijgevolg ook die van de koning. Sinds de jaren ’70 is het niet langer de formateur die ‘zijn’ ministers kiest, maar zijn het de voorzitters van de coalitiepartijen die ‘hun’ ministers aanstellen.
Toch is van koning Boudewijn bekend dat hij enkele keren tegen partijvoorzitters is ingegaan. Al in 1954 weigerde hij de liberaal Charles Janssens te benoemen tot minister van Middenstand in de regering-Van Acker. Boudewijn was niet vergeten dat Janssens in 1945, tijdens een meeting, zijn vader Leopold III ‘le premier incivique du royaume’ had genoemd.
Bij de vorming van de rooms-rode regering-Eyskens-Cools in januari 1972 verzette Boudewijn er zich tegen dat Landsverdediging naar een socialist ging. De BSP had Guy Cudell naar voor geschoven, maar de portefeuille ging naar Paul Vanden Boeynants (CVP/PSC).
Baert, Calewaert en Lallemand
Een jaar later, bij de vorming van de regering-Leburton in januari 1973, stelde Boudewijn zijn veto tegen de Ieperse liberaal Hilaire Lahaye als staatssecretaris voor Buitenlandse Handel. Blijkbaar vreesde de koning dat de onverholen sympathie van Lahaye voor het blanke regime van Ian Smith in Rhodesië (nu Zimbabwe) de reputatie en internationale (handels)positie van België kon schaden.
Bij het recente overlijden van Frans Baert is eraan herinnerd dat Boudewijn de knappe jurist en Volksuniesenator in 1977 niet als minister van Justitie in de Egmontregering-Tindemans wilde, beducht als de vorst was voor amnestiemaatregelen. Van Boudewijn zijn de al even eminente juristen Willy Calewaert en Roger Lallemand, als indieners van abortuswetsvoorstellen, evenmin minister van Justitie ‘mogen’ worden in regeringen waar de socialistische partij deel van uitmaakte.
Lahaye en het radionieuws
Ging de invloed van de koning in de keuze van de regeringsleden geleidelijk tanen, hij behield wel het prerogatief van de bekendmaking van de regeringssamenstelling – en bleef de constitutionele schijn van ‘de koning benoemt en ontslaat zijn ministers’ opgehouden. Ook al werd er in de pers druk gespeculeerd, het was telkens weer wachten op het communiqué van het Paleis om te weten wie minister van wat was.
Dat het raadzaam was te wachten, bleek op 25 januari 1973. De BRT-radionieuwsdienst had de samenstelling van de nieuwe regering-Leburton te pakken gekregen. Zonder op de paleismededeling te wachten, werd de lijst voorgelezen in het avondjournaal en vernamen Ieper en de rest van Vlaanderen dat Hilaire Lahaye staatssecretaris voor Buitenlandse Handel werd. Tot enkele uren later dat niet het geval bleek te zijn, zoals gezegd wegens een koninklijk veto,.
Persbericht
Wat koning Boudewijn zich nog kon veroorloven, vermocht Albert II niet meer. Onder zijn bewind (1993-2013) ging niet alleen het ‘vetorecht’ ter ziele, maar zelfs ook het koninklijk bekendmakingsprerogatief. Op 23 juni 1995 was het nog het Paleis dat ‘in primeur’ de samenstelling van de tweede regering-Dehaene meedeelde. Toen formateur Elio di Rupo op 5 december 2011 naar de vorst trok met de lijst van zijn ministers en staatssecretarissen, stonden alle namen al lang op de mediawebsites.
Onder koning Filip gaat de uitholling van grondwetsartikel 96 onverminderd voort. Zo deelde de N-VA op 2 november 2018 middels een persbericht mee dat Sander Loones minister van Defensie werd in opvolging van Steven Vandeput, die burgemeester van Hasselt zou worden. Tegenover het staatshoofd was de partij wel zo galant in haar persbericht de formule ‘draagt voor als minister van Defensie’ te gebruiken. Le Soir (3 november 2018) merkte niettemin gevat op, dat het ‘reprenant une compétence officielle royale’ was dat ‘la N-VA annonce qu’il (Vandeput) sera remplacé par Sander Loones’.
Bouchez bakt het bruin
Iets minder schroom had CD&V bij de recente vervanging van Sammy Mahdi als staatssecretaris voor Asiel en Migratie. In de avond van 27 juni was via het radionieuws en mediawebsites te volgen hoe Mahdi, net partijvoorzitter geworden, Nicole de Moor als opvolger naar voor schoof en hoe vervolgens de partijraad zijn beslissing met 88% van de stemmen bevestigde. De volgende dag legde De Moor de eed af bij koning Filip en gaf ze meteen nadien haar eerste persconferentie.
Helemaal bruin bakten ze het bij de MR. Nog vóór ze de eed had afgelegd op het Paleis, stelde RTBF-journaliste Hadja Lahbib zich op 15 juli al voor als ‘le visage de la Belgique à l’étranger’. Met die persconferentie zette MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez, uitgerekend de meest tricolore aller partijvoorzitters, Filip schaamteloos te kijk.
Handtekening
Zelfs als republikein zou je medelijden krijgen met een koning die erbij zit voor spek en bonen. Het was Filip niet eens gegund aan Bouchez de simpele doch pertinente vraag te stellen of het wijs is om, dan nog uit puur electorale redenen, een politiek en diplomatiek onervaren journaliste op Buitenlandse Zaken te zetten, toch niet de minst belangrijke ministerpost.
Constitutioneel is de koning onverantwoordelijk – de benoeming van Lahbib is politiek gedekt door de eerste minister –, maar het belet niet dat zijn handtekening onder het benoemingsbesluit staat en dat hij enigermate bij de zaak betrokken is.
Filip is uit het windveld gebleven van het politiek-diplomatieke stormpje over het Krim-bezoek van Lahbib. Toch kan men kan er gif op innemen dat het Paleis van het voorval niet gediend is en bezorgd de passen van de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken op het internationale diplomatieke parket zal volgen.
Achterhaald
Hoe dank ook, zoals het er thans aan toe gaat, is grondwetsartikel 96 compleet achterhaald.
Ofwel houden de partijvoorzitters, zoals hun voorgangers, de schijn nog enigszins hoog door het Paleis de samenstelling van de regering en de namen van nieuwe ministers te laten bekendmaken.
Ofwel wordt bij de volgende grondwetsherziening de tekst van artikel 96: ‘De koning benoemt en ontslaat zijn ministers’, vervangen door: ‘De koning neemt akte van de benoeming en het ontslag van zijn ministers door de partijvoorzitters’.