La Meglio Gioventù: overstroming in Firenze (1966)
Overstroming van het historische centrum van Firenze in november 1966.
foto © Reporters
De overstromingen in Italië nemen immense vormen aan. Maar het is zeker niet de eerste keer dat Italië zulk noodweer en zulke overstromingen kent.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHet aanbreken van de herfst betekent in Italië de terugkeer van het regenseizoen. In de natte maanden oktober en november zwellen de rivieren op tot aan de rand van hun bedding en vullen de uitgedroogde kreken zich terug met water. Door de geologische en geografische constellatie van het schiereiland, de jarenlange verwaarlozing en inperking van stroomgebieden en het slecht onderhouden van dijken, veroorzaakt die hevige regenval elk jaar veel materiële schade en menselijk leed ten gevolge van overstromingen en grondverzakkingen.
Door de mediatisering van het nieuws en de voortdurende aandacht voor de klimaatverandering, lijkt het wel of dit extreem weer een recent fenomeen is. Niets is minder waar. Elke Italiaan geboren voor het begin van de jaren 60 herinnert zich nog levendig de historische overstroming van Firenze op 4 november 1966. De laatste dagen van oktober werden toen gekenmerkt door een intense neerslag, slechts heel kort onderbroken op Allerheiligen. De regen hernam de daaropvolgende nog heviger als de dagen ervoor, waardoor tientallen rivieren, kanalen en beekjes in de buurt van de Toscaanse hoofdstad uit hun oevers traden.
Arno
In de late namiddag van 3 november, een donderdag, steeg het niveau van de Arno tot boven haar maximumcapaciteit en overspoelde de rivier na enkele hevige stortvloeden (‘bombe d’acqua‘) de lager gelegen gebieden van de provincie Arezzo. Niet veel later op de avond kon ook de Resco. een zijrivier van de Arno, de grote hoeveelheid water niet meer aan en overstroomde het dorpje Reggello, ten zuidoosten van Firenze. Bij een instorting van een huis kwamen daar die dag zeven mensen om het leven. Na middernacht werd de situatie nog dramatischer, en naderde het water steeds dichter het centrum van Firenze. De eerste kelders en garages liepen er onder water en in het Florentijnse hinterland werden stukken wegen, waaronder grote delen van de Autostrada del Sole, weggespoeld of bedolven onder aardverschuivingen.
Verschillende landelijke gebieden geraakten hierdoor geïsoleerd van de buitenwereld. Daarenboven waren de hulpdiensten totaal onvoorbereid en wisten ze niet hoe ze moesten reageren. De duisternis bemoeilijkte daarenboven de werkzaamheden en het beoordelingsvermogen van de reddingswerkers. Uiteindelijk besloten de autoriteiten om geen algemeen alarm te slaan uit vrees voor een paniekreactie onder de bevolking. Het eerste deel van Firenze dat overstroomde was het Parco delle Cascine, op de rechteroever van de Arno en ten noordwesten van het historisch centrum. Daar verdronken tientallen paarden in de stallen van de renbaan en een groot deel van de aanwezige dieren in de plaatselijke zoo. Door de druk van de stroming ging ook een groot deel van het rioleringsnetwerk kapot, en vermengde het afval zich met het water tot een vieze modderstroom.
Historisch centrum
In de vroege ochtend bereikte het water het historische centrum van Firenze en de zuidelijke en westelijke periferie van de stad in Scandicci en Lastra a Signa. Rond 9 uur overstroomde uiteindelijk de beroemde Piazza Duomo. Ondertussen stond het water in sommige straten bijna drie meter hoog. In de wijk Sante Croce werd in allerijl de stedelijke gevangenis ontruimd, waarbij een gevangene door het woeste water werd meegesleurd en verdronk. De hardst getroffen gemeente was Campi Bisenzio, waar het peil tot wel vier meter hoog klom. Ook Prato en Sesto Fiorentino, ten noordwesten van Firenze, en in Empoli en Pisa, stroomafwaarts, kwamen enkele uren later onder water te staan. Verder naar het zuiden overspoelde de Ombrone de stad Grosseto, gelegen aan de monding van de rivier aan de Tyrreense zee.
De overstroming van Firenze en omgeving op 4 november 1966 was geen uitzonderlijke gebeurtenis, maar de hoogte van de waterstand wel. Op sommige plaatsen in de stad stond het water in de straten zo hoog dat de inwoners naar de bovenste verdiepingen, en soms zelfs op de daken, moesten vluchten. Kleine overstromingen van de Arno of van een van de zijrivieren kwamen toen regelmatig voor, maar zelfs de beroemde overstromingen van 1333, toen het water de Ponte Vecchio deed instorten, en van 1844 bereikten nooit de omvang van toen. De dagen voor de overstroming maakten daarom weinig mensen zich zorgen om de steeds maar vollere waterlopen en bereidde zich men in kalmte voor op de nationale feestdag.[1]
Slachtoffers
Het aantal slachtoffers van de overstroming bleef door de verlofdag zeer laag — de officiële lijst van het ministerie van Binnenlandse Zaken telt ‘slechts’ 35 doden – en het is moeilijk om in te schatten wat er zou gebeurd zijn indien het water de boeren had overspoeld in de velden of de Florentijnen had verrast op het werk. De meeste dodelijke slachtoffers waren bejaarden die alleen thuis waren gebleven en stierven toen de overstroming hen in snelheid verraste. De dag van de ramp hadden de inwoners van Firenze het aantal overledenen veel hoger ingeschat, omdat diverse getuigen voorbijdrijvende etalagepoppen uit de omliggende winkels hadden verward met lijken.
Pas zes dagen na de gebeurtenissen kwam er vanuit de overheid een gestructureerde organisatie van de hulp op gang. Tientallen bruggen en wegen waren vernield, en hele dorpen waren dagenlang afgezonderd van de buitenwereld. De slechte voorbereiding en interactie tussen de verschillende hulpdiensten en de inefficiënte communicatie naar de bevolking toe, leidde vier later tot de versnelde oprichting van de Civiele Bescherming.
Toscaanse humor
Toscane zou Toscane niet zijn indien er tijdens dramatische gebeurtenissen geen plaats was voor de typische schertsende humor uit de regio, zoals tijdens de redding van een groep oudere zusters uit het klooster van San Piero a Ponti door enkele moedige hulpverleners uit Versilia. Terwijl de sterke stroming de reddingsoperatie erg bemoeilijkte, en de angstige nonnen niet uit het raam durfden klimmen, onstond hierdoor een komische scène waarbij de redders godslasterend vloekten en de zusters tot God baden om vergiffenis. Uiteindelijk werden alle nonnen gered en werd het gevloek van de reddingswerkers naar’t schijnt snel daarna vergeven en vergeten.
Angeli del fango
Bij nationale of lokale tragedies komt de beste kant van de Italianen altijd weer naar boven, die van empathie en solidariteit met de slachtoffers. De dag na de overstroming werd er uit verschillende regio’s spontaan hulp aangeboden. Honderden Italiaanse (en buitenlandse) studenten – de ‘angeli del fango’ (de engels van de modder) – haasten zich naar de getroffen stad om de wereldberoemde kunstwerken en volumes in het Uffizi-museum en de Biblioteca Nazionale Centrale te redden van de totale vernietiging. Wie de film La Meglio Gioventù heeft gezien, herinnert zich zeker de scene waarbij de broers Nicola en Matteo elkaar terug tegenkomen in de straten van Firenze, of het betoverende pianospel van Giorgia op de met modder besmeurde binnenplaats van het Uffizi-museum. Veel manuscripten en documenten van onschatbare historische waarde werden echter door de gebeurtenissen die dag jammer genoeg vernietigd of onherstelbaar beschadigd.
Accijnzen
De Italiaanse regering compenseerde de getroffen handelaars later met een cheque van 500.000 lire, en verhoogde daarvoor de brandstofaccijnzen. Deze tijdelijke maatregel werd permanent – belastingen heffen is overal makkelijker dan ze afschaffen — want tot op vandaag betaalt de Italiaanse autobestuurder bij elke tankbeurt nog steeds € 0,00516 (10 lire) per liter aan accijnzen voor de overstroming in 1966.[2] Ook de autogroep Fiat droeg destijds haar steentje bij en bood aan iedere inwoner van wie de wagen was vernield door het natuurgeweld een korting aan van maar liefst 40%. Het grote publiek en de internationale gemeenschap werden grotendeels gesensibiliseerd door de documentaire Per Firenze van de Florentijnse regisseur Franco Zeffirelli. Daarin riep de toen wereldberoemde acteur Richard Burton op tot solidariteit met de getroffen bevolking. Ook Ted Kennedy, de broer van John Fitzgerald en Robert, mobiliseerde de Amerikaanse media, en zelfs uit de Sovjet-Unie boden — ondanks het Ijzeren Gordijn — landen als Hongarije en Tsjechoslowakije de Italianen hulp aan.
Preventie
De wederopbouw en het herstel van de stad en omgeving duurde nog vele jaren. Direct na de overstroming werd een interministeriële commissie opgericht die hydrologische toestand van het Italiaanse grondgebied in kaart moest brengen. Acht jaar later was het rapport eindelijk klaar, maar pas in 1990 kwam er een wet op de ruimtelijke ordening. Negen jaar later werden de eerste waterbuffers aangelegd. Toch zou vandaag een mogelijke herhaling van de overstroming in 1966 veel destructiever zijn als toen, omdat het omliggende landbouwgebied doorheen de jaren werd ingenomen door dichtbevolkte wijken en industriële zones. Een recente berekening heeft aangetoond dat de schade bij gelijkaardig natuurgeweld ongeveer 20 miljard euro zou kosten. Dat is evenveel als de gemiddelde Italiaanse begrotingsmarge en zou een kleine ramp betekenen voor de lokale en nationale economie. Hoeveel men daarvoor de brandstofaccijnzen ‘tijdelijk’ zal moeten verhogen, is nog niet berekend. Laat ons hopen dat dit nooit nodig zal zijn, want zoals men in Toscane zegt: Acqua lontana non spegne il fuoco. (Achter de feiten aan lopen, lost het probleem niet op.)
—
[1] Op 4 november viert men op die ‘Dag van de Nationale Eenheid en de Nationale Strijdkrachten’. De Italianen herdenken daarbij ook de overwinning in de Eerste Wereldoorlog en de aanhechting van Trento en Triëste ten koste van Oostenrijk-Hongarije.
[2] De Italiaanse brandstofaccijnzen bestaan vandaag uit de volgende ‘tijdelijke’ verhogingen:
– 1,90 lire (0,000981 euro): Oorlog in Ethiopie (1935-1936)
– 14 lire (0,00723 euro): Suez-crisis (1956)
-10 lire (0,00516 euro): Ramp van de Vajont (1963)
– 10 lire (0,00516 euro): Overstroming Firenze (1966)
– 10 lire (0,00516 euro): Aardbeving Belice (1968)
– 99 lire (0,0511 euro): Aardbeving Friuli (1976)
– 75 lire (0,0387 euro): Aardbeving Irpinia (1980)
– 205 lire (0,106 euro): Oorlog in Libanon (1983)
– 22 lire (0,0114 euro): Oorlog in Bosnië (1996)
– 0,02 euro: Loonsverhoging openbaar vervoer (2004)
– 0,005 euro: Aankoop ecologische bussen (2005)
– 0,0051 euro: Aardbeving L’Aquila (2009);
– 0,0071 euro: Verhoging cultuurbudhet (2011)
– 0,04 euro: Migratiecrisis (2011)
– 0,0089 euro: Overstroming Ligurië en Toscane (2011)
– 0,082 euro: Belastingsverhoging (2011)
– 0,02 euro: Aardbeving Emilia Romanga (2012)
Philip Roose (1979) studeerde geschiedenis in Leuven en Granada en marketing en management in Parma. Hij woont in Catania (Sicilië) en exporteert Italiaanse wijnen. Samen met Joost Houtman schreef hij het boek 'Bella Figura: Waarom de Italianen zo Italiaans zijn?' (Uitgeverij Vrijdag; verschijnt 31 mei 2018).
Woorden scheppen de realiteit, of toch de perceptie ervan. Philip Roose over de instrumentalisering van taal.
Evolueren we naar een politiek model zoals in een communistische eenpartijstaat? Ontdek het in ‘Ondernemen in Achterland 1.0’.