Het standbeeld van een smeerlap
Tussen kolonialisme, racisme en victimisme
Moeten die standbeelden van Leopold II weg? Daar kun je als verstandige mensen van mening over verschillen.
foto © ATV-ANTWERP TELEVISION / AFP
De rel rond de Leopold II-standbeelden draait rond symbolen: kolonialisme en victimisme. Victimisme is nu het actuele probleem.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMoeten die standbeelden van Leopold II weg? Daar kun je als verstandige mensen van mening over verschillen. Patrick Loobuyck en Maarten Boudry willen ze geloof ik laten verwijderen. Dirk Rochtus zou ze laten staan. Ik volg Rochtus. Mij stoort het vooral dat bij verwijdering de luidruchtige actiegroepen hun zin zouden krijgen, ook al hebben ze voor één keer gelijk. Ja, Leopold II was een smeerlap en, ja, hij heeft in zijn Congo Vrijstaat de zwarten uitgebuit en gekneveld, en is verantwoordelijk voor de dood van honderdduizenden van hen. Maar geef je de actiegroepen hun zin, dan hebben ze zó weer nieuwe beelden gevonden om te laten verwijderen: de imperialist Churchill, onbekwame generaals van de Eerste Wereldoorlog, elke blanke die ooit een exotisch deel van de wereld ontsloten heeft, elke achttiende-eeuwer die aandelen had in de slavenhandel — Voltaire bijvoorbeeld.
Symbool
Bij de beeldenstormers hoor je vaak dat de Leopold II-standbeelden een symbool zijn van racisme en kolonialisme. Dat is waar. Maar de actie tégen de standbeelden is ook een symbool. Namelijk van de opvatting dat de zwarten in onze samenleving zichzelf in de eerste plaats als slachtoffers van huidig of historisch racisme moeten identificeren. Een racisme dat dan ‘institutioneel’, ‘systemisch’ of heerlijk vaag ‘structureel’ wordt genoemd. Nu schieten we met racisme niets op, of het nu individueel of systemisch of structureel is, maar met victimisme — dat weten de meeste kaakslag-Vlamingen ondertussen wel — komen we ook nergens. ‘Zal Ayana over 20 jaar nog moeten vechten tegen racisme?’ vraagt een bezorgde moeder zich af in Het Nieuwsblad. Ik hoop in elk geval dat Ayana over 20 jaar met andere dingen bezig zal zijn dan het opruimen van de restjes van racisme die er ongetwijfeld nog zullen zijn.
Waaraan denk je als…
Bart Somers heeft, lees ik, een Raad van Wijzen aangesteld om de gemeenten te adviseren welke standbeelden ze laten staan, en welke ze weghalen. Daar heb ik weinig fiducie in. Die antropologen, historici en filosofen zullen de zaak natuurlijk rationeel bediscussiëren, en dat is uitstekend, maar het is helaas niet altijd de oplossing. Want hoe verloopt zo’n rationele discussie? ‘Ik stel voor dat we met een aantal criteria werken,’ zegt Loobuyck, die in de Raad zetelt. ‘Bijvoorbeeld, als je aan een man denkt, waaraan denk je dan? In Churchill zien we vooral de man die de nazi’s versloeg. Bij Leopold II denken we aan afgehakte handen.
Denken… denken. Als ik het standbeeld van Godfried van Bouillon zie, denk ik aan een soort soep die ik niet lust. En als ik het standbeeld van Albrecht Rodenbach zie, denk ik aan slechte verzen. Moeten die standbeelden dan weg? Bovendien krijgen we als we Loobuyck volgen een probleem van relativisme. De standbeelden van Leopold II waren oké zolang wij bij het zien ervan dachten aan de beschavingsmissie, de ‘white man’s burden’ en de strijd tegen de Arabische slavenhandelaars. Maar nu we denken aan afgehakte handen en rood rubber, moeten de beelden weg? Zolang we bij een Churchillbeeld denken aan de televisiereeks The Crown mag het blijven, maar als we denken aan de Bengaalse hongersnood van 1943 waar hij verantwoordelijk voor was — meer dan drie miljoen slachtoffers — dan moet het weg? En dan: Wie zijn die ‘we’ die ‘denken’. Zijn dat vijfduizend representatieve Belgen die een enquêtelijst van de Raad hebben ingevuld? Of zijn het de mensen van actiecomités en de politiek correcte goegemeente?
Tijdsgeest
Maarten Boudry beseft het probleem van de actiecomités. ‘Er zijn altijd activisten die nog verder willen gaan,’ zegt hij, ‘’t is een straatje zonder eind.’ Hij stelt daarom voor om beelden slechts te verwijderen in geval van ‘extreme wandaden’ die ook in ‘de tijdsgeest van toen’ als dusdanig werden herkend. Maar die tijdsgeest van toen is niet eenduidig. Zeker, een aantal tijdgenoten van Leopold II, trokken van leer tegen de koning: Morell, Casement, Twain, Conrad, maar daar staan duizenden tijdgenoten tegenover die grote bewondering hadden voor de ‘daadkracht’, ‘durf’ en ‘visie’ van de koning.
Er valt dus een en ander af te dingen zowel op het criterium van Loobuyck als op dat van Boudry. Bovendien zijn ze onderling tegenstrijdig. In Amerika woedt de discussie over de standbeelden van Robert E. Lee, de legeraanvoerder van de Zuidelijke troepen tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Met het criterium van Boudry moeten de standbeelden blijven staan, want volgens de ‘tijdsgeest van toen’ was Lee in alle opzichten een edel mens, gerespecteerd door het Zuiden én het Noorden. Maar met het criterium van Loobuyck moeten de beelden weg zodra er genoeg mensen zijn die bij het zien ervan aan slavernij denken. Dat Lee zelf een tegenstander was van slavernij telt dan niet mee. Ja, als je het zo bekijkt is het een geluk dat alleen Loobuyck, en niet Boudry, in de Raad der wijzen zetelt, anders moest men een criterium vinden om hun criteria te beoordelen.
Lenin
Wie ook in de Raad zit, is antropologe Bambi Ceuppens. ‘Een man als Leopold II geef je geen standbeelden,’ zegt ze? Dat is alweer een standpunt waar ik het eens mee ben. Natuurlijk géven we geen standbeelden om aan zo iemand. Maar men heeft het vroeger wél gedaan. De vraag om een standbeeld te géven is een heel andere dan die om er een weg te halen. Mijn vuistregel is dat je ze laat staan, en al zeker als ze van de actualiteit naar het rijk van de geschiedenis zijn overgegaan. Ik begrijp dat men na de val van Sadam Hoessein, zijn beeld neerhaalde (al had ik een grotere, juichende massa bij dat neerhalen verwacht). Dat was actualiteit. Ik begrijp dat men bij de val van het communisme heel wat Leninbeelden heeft neergehaald. Ook dat was actualiteit, al was de man al een poosje dood.
Maar veel van de Leninbeelden hééft men laten staan. Het enorme beeld op dat plein in Sint-Petersburg, waar we op onze bus stonden te wachten, daar schrok ik wel een beetje van. Zó groot. Men had dat begin de jaren 90 van mij mogen neerhalen. Maar nu het er nog staat, zou ik het laten staan. Wat ik erbij gedacht heb, mag Loobuyck proberen te raden. Hoe men in de ‘tijdsgeest van toen’ over Vladimir Iljitsj dacht, moet Boudry maar eens uitzoeken. Misschien kunnen we bij het standbeeld een verklarend bordje plaatsen, dat waarschuwt om de ‘gruwel van het verleden’ niet te herhalen. Misschien kunnen we een QR-code plaatsen die verwijst naar de Wikipediapagina. Zulke bordjes kunnen we, als de intellectuele mode verandert, gemakkelijk weer weghalen en vervangen. En de pagina’s op Wikipedia worden geloof ik dagelijks aangepast.
Philippe Clerick (1955) studeerde romanistiek en germanistiek en is leraar Nederlands. Politiek ongebonden na een extreemlinkse jeugd. Hij houdt een Clericks weblog bij van wat hem te binnen valt over Karl Marx, Tussy Marx en Groucho Marx. En al de rest.
Verplicht Nederlandse taalles voor nieuwkomers: is dat dwang? Dwang die tot een haat jegens het Nederlands leidt? Philippe Clerick meent van niet.
Jack London was een veelschrijver én avonturier. Zijn omzwervingen overtuigden hem van de noodzaak van een socialistische samenleving, een idee dat hij verwerkte in zijn boeken.