JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Mythes omtrent ‘rechtvaardige belastingen’

Een pleidooi voor de proportionele vlaktaks

Frank Boll27/7/2017Leestijd 6 minuten

foto © Reporters

Grote beleggers gaan dan toch een kleine belasting op aandelen in effectenrekeningen betalen. Het principe van de rechtvaardige belasting heeft gezegevierd. Maar is een rechtvaardige belasting ook billijk? Frank Boll vindt van niet.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Twee hardnekkige misvattingen doen de ronde over wat doorgaans als ‘rechtvaardig’ wordt bestempeld inzake de belastingen.

De oudste mythe gaat over de progressiviteit. De jongste gaat over stijgingen van de belastingen op het vermogen of op de inkomsten ervan; en zelfs over de gelijkstelling van die tarieven met de belastingtarieven op inkomen.

Liever billijk dan rechtvaardig

De term ‘rechtvaardig’ in de context van belastingen is een gekleurde term, zelfs een holle dooddoener. ‘Rechtvaardig’ verkoopt misschien aan verstokte ideologen, maar niet aan wie verder kijkt dan zijn neus lang is. Wat als je daarmee een van de fundamenten van het westers economisch succes – de enige basis voor duurzame herverdeling – onderuithaalt? Billijkheid lijkt in deze context een beter concept dan rechtvaardigheid. Het ongeëvenaard succes van de westerse economie steunde onder meer op de democratie, de rechtsstaat, de vrije markt, privékapitaal als motor voor het ondernemen, eigendomsrechten, redelijke belastingen en een gezond monetair systeem.

Zo is er niet enkel de immer weerkerende en ondertussen wel gekende spanning tussen de korte en de lange termijn. Maar er is ook, zoals Jean-Baptiste Say een dikke tweehonderd jaar geleden opmerkte, het onderscheid tussen wat men ziet en wat men niet ziet, maar uiteindelijk wel zal voelen.

Proportioneel tegenover progressief

Bij proportionele inkomensbelastingen zoals de vlaktaks betaalt iemand die tienmaal meer verdient ook tienmaal meer belasting. Dat is al ‘progressief’ in vele betekenissen behalve de fiscaaltechnische. Waarom zou die belasting alleen rechtvaardig zijn als iemand die tienmaal meer verdient niet zomaar tienmaal meer belastingen moet betalen, maar meer dan tienmaal meer zoals bij de progressieve inkomensbelasting?

Vanwaar komt toch dit rechtvaardigheidscredo dat zo ingebakken zit in ons welvaartssysteem? Reeds toen progressiviteit nog niet courant was en matig, oordeelde Hayek over het aanmatigende van fiscale progressiviteit. Proportionaliteit is billijker omdat zowel zij die absoluut meer, als zij die absoluut minder betalen er gemakkelijker over akkoord geraken, zoals in een aantal ex-communistische landen in Centraal- en Oost-Europa waar nu de vlaktaks geldt. En hun recent verleden maakt dat zij kunnen weten waarover ze spreken. Proportionaliteit vraagt niet om telkens aparte regels. Met al de aberraties die de progressiviteit meebracht zowel in de Scandinavische landen in het laatste kwart van vorige eeuw, met marginale aanslagvoeten van 80% en meer, als recent in Frankrijk met de ondertussen alweer afgevoerde 75% marginale belastingschijf van ex-president Hollande.

Bediende Piet en ondernemer Luc

Een voorbeeld. Piet en Luc zijn broers met dezelfde talenten. Piet heeft een voorkeur voor vrije tijd en kiest daarom voor een job in dienstverband. Luc heeft een voorkeur voor inkomen en probeert te ondernemen. Na jaren verdient Piet 100 en Luc, na een lange inzet met onzeker resultaat, 500. Bij fiscale progressiviteit betaalt Piet 35, en Luc dus geen 175 (à 35%), of 5 maal meer dan Piet, maar 215, of 6 maal meer dan Piet. Dit onder een progressief regime waar elke verdere schijf van 100 belast wordt aan telkens 4 procentpunten meer. Onder proportionaliteit betaalt Luc 140 meer, onder progressiviteit 140 plus 40 meer. In dit geval van beide broers met dezelfde talenten zal daarenboven hij die het meest bijdraagt tot publieke goederen, dus ondernemer Luc, er misschien het minst van genieten. Dit voorbeeld van Piet en Luc geldt voor grote relatief homogene groepen, zoals bv. geschoolde vakmensen en universitair afgestudeerden.

Vlaktaks is billijker

Daarenboven is de zogeheten rechtvaardige progressiviteit vaak oogverblinding. Want vele uitzonderingen en achterpoorten – en die stegen continu – zorgen voor veel aftrekposten die de progressiviteit niet enkel uithollen, maar zelfs tot regressiviteit kunnen leiden. Zoals ook de tarieven voor ondernemingen vaak weinig zeggen over de effectieve belastingdruk. Vlaktaks of proportionaliteit (met de afschaffing van alle uitzonderingen) vormt dus een transparanter en billijker systeem. Want historisch is de stijging van de progressiviteit niet helemaal toevallig meestal samengegaan met de uitbreiding van uitzonderingsmaatregelen en de toename van het aantal geprivilegieerden. Een hoogst onwenselijke cocktail.

Onvergelijkbaarheid van belastingtarieven op inkomen met die op de opbrengsten van kapitaal

De belastingen op de inkomsten van vermogen vergelijken met die op arbeid komt in feite neer op het vergelijken van appelen met peren. Het is dus verkeerd om de belastingtarieven op vermogen te verhogen tot, of zelfs gelijk te stellen met, de belastingtarieven op arbeid. Daar zijn twee redenen voor.

In de belasting op de bruto-inkomsten werd mettertijd een almaar groter deel ingenomen door de parafiscale bijdragen, of de bijdragen ter (mede)financiering van de sociale zekerheid. Dit stijgend aandeel komt overeen met een, weliswaar opgelegde, verzekeringspremie, waartegenover allerhande sociale uitkeringen staan. Maar de tijd dat deze bijdragen volstonden om de gestage uitbreiding en de continue verhoging van de sociale uitgaven allerhande te dekken, is lang voorbij. Het deficit van de sociale zekerheid is gestaag gestegen. Dus moesten meer en meer van die uitgaven met andere inkomsten dan die van de parafiscaliteit worden gefinancierd. Dat komt omdat mettertijd meer sociale uitkeringen werden verleend aan anderen dan aan wie er bijdragen voor afdroeg. Maar dat alleen verklaart het deficit van de sociale zekerheid nog niet. Want de bijdragen van wie nu werkt volstaan allang niet meer voor de dekking van de sociale uitkeringen voor wie gewerkt en bijgedragen heeft.

De veroudering van de bevolking is daar niet de enige reden voor. Er is ook de graduele uitholling van de initiële doelstelling van de sociale zekerheid. Van bij de start ervan stond solidariteit centraal. De spanning tussen hoog en laag in pensioenen zou merkelijk lager zijn dan de spanning tussen hoog en laag inkomen tijdens de loopbaan, ook de loonwaaier genoemd. Deze loonwaaier is vereist om redenen van motivatie en groei. Daarover bestond in de naoorlogse periode een grote consensus tussen de toenmalige drie grote traditionele partijen. Maar gradueel werden de pensioenen van vooral de publieke sector bevoorrecht. Dat is tegendraads, onder meer omdat staatsambtenaren genieten van vastheid van betrekking. Deze ingevoerde privilegies ontkrachtten het oorspronkelijke solidariteitsprincipe.

Met belastingen op kapitaalsopbrengsten daarentegen komt geen gedeeltelijke verzekeringspremie overeen. En de betaler van die belastingen krijgt ook geen daaraan gekoppelde uitkeringen. Ziedaar een eerste element van inherente onvergelijkbaarheid van belastingtarieven op inkomen met die op de opbrengsten van kapitaal.

Sparen en investeren

Sinds de invoering en de verhoging van successierechten wordt vermogen vandaag grotendeels opgebouwd door sparen uit inkomen. Sparen en investeren als kapitaalverschaffers zijn een van de belangrijke grondslagen geweest van het overdonderende en ongeëvenaarde succes van het westerse politieke en economische systeem: tweemaal een verdubbeling van de levensstandaard of het inkomen per capita over pakweg twee generaties in de tweede helft van de twintigste eeuw! Niets doet vermoeden dat sparen en investeren nu overbodig of oubollig zou zijn geworden. Integendeel, de historisch nooit geziene ontsporing van de publieke en private kredietverlening in de wereld over de laatste decennia is een kreet voor juist meer sparen en meer materiële of echte investeringen, in plaats van terugkoop van aandelen, verhoging van dividenden en financiële engineering, meestal met ontleend geld beschikbaar gesteld via massale liquiditeitsinjecties door centrale banken.

Geloof dus de economische geleerden niet, die de consumenten aanraden om meer te consumeren en minder te sparen. Sparen en investeren moet juist aangemoedigd worden, en niet ontmoedigd door nog meer belastingen. Want sparen en investeren zorgt voor productiviteitsstijgingen die de groei bevorderen en voor het financieren van deficits. In de EU staat België trouwens nu al op de derde of vierde plaats wat de hoogte van kapitaalsbelastingen betreft.

Het slechte Franse voorbeeld

Toch wordt nu over de invoering van een belasting op kapitaal gesproken, en dan nog door een centrumrechtse regering. Terwijl de meeste landen die zo’n belasting hadden ofwel ze hebben afgeschaft, ofwel van plan zijn ze te verminderen zoals Frankrijk. Speelt de Franse ervaring met zo’n belasting sedert 1981 dan geen ontradende rol? De geldvlucht uit Frankrijk doet de Franse staat tweemaal meer belastingen derven dan de opbrengst van de vermogensbelasting, en veel meer indien die derving cumulatief gemeten wordt. Er is ook de exodus van een 200 miljard euro kapitaal sedert 1981, en een daling van de jaarlijkse groei van het bbp met 0.2 procentpunt. Het willen treffen van mensen die méér hebben heeft dus een hoog prijskaartje.

Besluit

België werd recent door Oxfam en Development Finance International bestempeld als het gelijkste land van de wereld na Zweden. Voor de gemiddelde Belg die gevoed wordt door radio, tv en dagbladen, zal dit als Chinees klinken. Toch is de prijs voor die hoge graad van gelijkheid, en die betaald werd in termen van stimulansen en van groei, zeer hoog. Wat verder weegt op onze groei is een te grote bureaucratie en een veel zwaardere politieke infrastructuur dan gemiddeld elders.

Belastingen verder willen verhogen vanuit een rechtvaardigheidsprincipe is dus ongegrond. Daarenboven zijn zowel de belastingen als het overheidsbeslag in België reeds bij de hoogste in de wereld. Dat is een tweede reden waarom belastingverhogingen niet aan de orde zijn: ze zullen de toekomstige groei verder verlagen.

Voor het dichten van het budgettair deficit is billijkerwijs wel ruimte door te snijden in die overheidsuitgaven die ten goede komen aan privilegiejagers die erin geslaagd zijn via de wetgeving en tegen het algemene belang in, het staatspaard voor hun kar te spannen.

Frank Boll is doctor in de economie van Oxford.

Commentaren en reacties