Bloemlezing over weer en wind, doordrenkt van Nederlands chauvinisme
Een bloemlezing van 100 gedichten en 100 gezichten over weer en wind door Nederlandstalige dichters en kunstenaars.
Geen onderwerp zo gek of er verschijnt vroeg of laat wel een poëziebloemlezing over. Recent gaf de Nederlandse uitgeverij Thoth een collectie uit met gedichten over weer en wind van Nederlandstalige dichters. Hoewel de gedichten meerdere eeuwen beslaan, is de hoofdmoot geschreven in de twintigste eeuw. Bijzonder aan de bloemlezing, die precies honderd gedichten bevat, is dat er ook honderd reproducties van kunstwerken in voorkomen. De publicatie verscheen dan ook gelijktijdig met de tentoonstelling Weer en wind. Avercamp tot Willink in het Nederlandse museum Singer Laren, van 3 september 2019 tot 5 januari 2020.
Zwaar weer
De bloemlezing werd samengesteld door de Nederlanders Boudewijn Bakker, Helmi Goudswaard en Nicolaas Matsier. Ze bevat tien cycli: ‘Weer en wind’, ‘Sneeuw en ijs’, ‘Regen’, ‘Binnen en buiten’, ‘Lente’, ‘Zomer’, ‘Herfst’, ‘Winter’, ‘Schilderweer’ en ‘Geen weer’. In de korte tekst ‘Over dit boek’, die aan de inhoudstafel voorafgaat, valt de anonieme auteur meteen met de deur in huis. ‘Dit boek gaat over weer en wind, en dan vooral over zwaar weer. Het gaat over hoe dichters en schilders het “ongezellige” weer in deze lage landen verwoord en verbeeld hebben in hun kunstwerken.’
Na de inhoudstafel volgt een inleidend essay, geschreven is door de samenstellers. Daarin klinkt het zo: ‘In dit boek is er hoe dan ook meer lelijk weer te vinden dan mooi, meer najaar dan voorjaar, meer winter dan zomer. Het regent en het sneeuwt, het mist en het stormt, het ijzelt en het vriest, en het onweert dat het een lieve lust is. (…) Je zou haast gaan denken dat de zon hier nooit schijnt.’ Maar er is meer. Gedichten over het weer gaan haast altijd ook ergens anders over. ‘Vaak vormen het slechte weer en de eeuwige cyclus van de seizoenen het decor voor een dichterlijke bespiegeling over het zelf, de liefde, het leven, de sterfelijkheid.’ Wat dat betreft komt de lezer in dit boek ruimschoots aan zijn trekken.
Bloemlezing van de Lage Landen?
Zoals dat opgaat voor vrijwel alle bloemlezingen, telt ook Weer en wind uitstekende, goede en middelmatige gedichten. Dat is op zich geen punt. Vreemd is wel dat in ‘Over dit boek’ het accent ligt op ‘deze lage landen’, terwijl in het inleidende essay ‘de vaderlandse literatuur’ centraal staat. Met ‘lage landen’ wordt in de context van deze publicatie uiteraard Nederland en Vlaanderen bedoeld, met ‘vaderlandse literatuur’ alleen Nederland. Nu is de bloemlezing weliswaar samengesteld door drie Nederlanders, maar als je de lage landen als uitgangspunt neemt, dan verwacht je als lezer toch een min of meer gelijke verdeling van Nederlandse en Vlaamse dichters. Dat blijkt in de praktijk echter lelijk tegen te vallen.
Weer en wind telt honderd gedichten van 78 dichters. Onder hen slechts acht Vlamingen: René de Clercq, Herman de Coninck, Guido Gezelle, Stefan Hertmans, Geert van Istendael, Richard Minne, Karel van Mander (1548-1606) en Victor dela Montagne (1854-1915) – allen dichters van wie werk verscheen bij Nederlandse uitgevers. Van belangrijke dichters als Karel van de Woestijne, Hubert van Herreweghen en Anton van Wilderode geen spoor. Terwijl die toch ook gedichten geschreven hebben over weer en wind. Denken we maar aan het iconische gedicht Koortsdeun van Van de Woestijne, dat begint met de klassieke regel “t Is triestig dat het regent in den herfst’. In het inleidende essay van de bloemlezing lijken de samenstellers zich daar echter tegen te hebben ingedekt: ‘We hebben (…) geen dekking, representatie of volledigheid nagestreefd. In die zin is het onze geheel en al subjectieve keuze. Wij moesten het zelf mooi vinden.’ Kan het nog chauvinistischer?
Verbeeldingskracht
Nog erger is het gesteld met de honderd afgebeelde kunstwerken van 84 schilders en grafici. Onder hen slechts twee Vlamingen: Pieter Bruegel (van wie niet eens met zekerheid bekend is dat hij in het huidige Vlaanderen werd geboren) en Bonaventura Peeters (1614-1652). Afgebeelde kunstwerken zijn er ook van William Degouve de Nuncques (1867-1935) en Henri Le Sidaner (1862-1939). De eerste was een Belgische schilder die als afstammeling van een oud Frans geslacht geboren werd in Frankrijk en overleed in het Waalse Stavelot. De tweede was een Franse schilder die geboren is op het eiland Mauritius, dat vanaf 1598 op beperkte schaal gekoloniseerd werd door Nederlandse zeelieden. Hallo, hoort u het ook in Keulen donderen?
De keuze van de kunstwerken verliep anders dan bij de gedichten. Ze moesten de samenstellers niet alleen bekoren, maar bovendien op een of andere manier een verbinding aangaan met de gekozen gedichten. Daartoe breidden Bakker, Goudswaard en Matsier hun jachtterrein uit tot een paar eeuwen voor de onze: ‘Kunstwerken uit vroeger eeuwen spreken nu eenmaal makkelijker tot onze verbeelding dan gedichten uit diezelfde tijden’. Dat is een wel erg discutabel statement met het karakter van een onweerlegbaar bewijs. Wie zijn zij om te oordelen over andermans verbeeldingskracht?
Miskleun
Qua samenstelling en uitgangspunt is dit boek dan ook een miskleun. Zo staat op de achterflap de volgende tekst te lezen: ‘Weer en wind – 100 gedichten en gezichten laat zien hoe dichters en schilders het befaamde “lelijke” Hollandse weer verwoord en verbeeld hebben in hun kunstwerken.’ Wie zegt dat de gedichten van de acht Vlaamse dichters in de bloemlezing het ‘Hollandse weer’ als onderwerp hebben? En wat heet ‘Hollands weer’? Kan het er in Vlaanderen en bij uitbreiding België qua weersomstandigheden dan niet even Hollands aan toegaan als in Nederland? Alsof Nederland een patent heeft op slecht of zwaar weer. Nog nooit een verregende vakantie doorgebracht in Engeland of Schotland, beste samenstellers?
En het kan nog erger, want dezelfde flaptekst – geschreven door de samenstellers of door een redacteur van de uitgeverij? – begint als volgt: ‘O Land van mest en mist, van vuilen, kouden regen – zo begon het bekendste weergedicht uit onze literatuur, anderhalve eeuw geleden. En nog steeds vluchten veel Nederlanders als het even kan naar een “mooier” want zonniger klimaat.’ Tussen haakjes: De geciteerde versregel komt uit het gedicht Boutade van de Nederlandse dichter en theoloog P.A. de Génestet (1829-1869). Storend is vooral de frase ‘uit onze literatuur’, waarmee uiteraard de Nederlandse letterkunde wordt bedoeld. En dan dat ‘En nog steeds vluchten veel Nederlanders (…)’. Wat stelt Vlaanderen eigenlijk voor in deze bundel? Hadden de samenstellers zich achteraf bekeken niet kunnen beperken tot een bloemlezing met uitsluitend Nederlandse gedichten en gezichten? Bedenkelijk!
Dichterscanon
Wat de keuze van de dichters betreft, biedt de bundel enkele verrassingen, met namen zoals Karel van Mander, Victor dela Montagne, Joachim Oudaen, Augusta Peaux en J. Six van Chandelier. Maar de overgrote meerderheid van de bundel bevat werk van ‘usual suspects’ zoals Gerrit Achterberg, J. Bernlef, Remco Campert, Herman de Coninck, Anna Enquist, Ida Gerhardt, Judith Herzberg, Rutger Kopland, Ed Leeflang, J.H. Leopold, Richard Minne, J. Slauerhoff, M. Vasalis en Menno Wigman – stuk voor stuk dichters die je in nagenoeg alle bloemlezingen aantreft, vaak terecht. Ze maken immers allen deel uit van de al dan niet officiële dichterscanon van de Lage Landen.
Tot de beeldend kunstenaars (en illustratoren) behoren onder anderen George Hendrik Breitner, Dick Bruna, Maurits Cornelis Escher, Vincent van Gogh, Isaac Israëls, Bart van der Leck, Jac. van Looy, Jacob van Ruisdael, Charley Toorop en Jan Wiegers. Zij vertegenwoordigen verschillende stromingen en kunstenaarsgroeperingen (zoals De Ploeg en de Amsterdamse Impressionisten) in de Nederlandse beeldende kunst. Ze hebben echter met elkaar gemeen dat ze allen figuratief te werk gingen of gaan. Er zitten pareltjes tussen, maar ook minder werk. Dat is niet meer dan logisch als je honderd kunstwerken (uitgevoerd in diverse technieken) van bijna evenveel kunstenaars samenbrengt in één boek rond één thema.
Vlaams chauvinisme
Een poëziebloemlezing aankondigen zonder er minstens één gedicht uit te citeren, is natuurlijk ondenkbaar. Ik heb gekozen voor een gedicht van de Vlaming Richard Minne. Als tegenwicht voor het Nederlandse chauvinisme waar Weer en wind op al te opzichtige wijze van doordrenkt is.
Verweer tegen den winter
Gij land van sneeuw en snerpend ijs,
wat heb ik van u te verwachten?
Boven het bos begint de reis
der witte maan door al de nachten
en ’t is alsof de stilte kraakt.
In uwen grond, onder de zoden,
liggen huivrend mijn goede doden,
terwijl mijn zieke ziele haakt
aan iedren droom, o, Abisag!
gij die daar rust onder de tente,
in ’t roze gloren van den dag.
Waarom, gij land van snerpend ijs,
brengt gij uw zoon zo van de wijs
en zoek ik altijd naar de lente?
Richard Minne
Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.
In Waasmunster kan je nog tot 17 december kennismaken met een 25-tal vertegenwoordigers van de Dendermondse Schildersschool.