JavaScript is required for this website to work.

Bourgondische coalities volgens Bart Van Loo (2)

Jean-Pierre Rondas22/1/2019Leestijd 8 minuten

De naam ‘Lage Landen’, dat is alles wat ons rest van de Bourgondische eenmaking. Bart Van Loo vindt dat jammer. Geef hem maar de confederale Nederlanden van voor 1585!

In de vorige aflevering van de bespreking van Bart Van Loo’s boek De Bourgondiërs zagen we hoe de auteur ons door de geschiedenis van de 15de-eeuwse Lage Landen loodst. Hier bekijken we welke geschiedopvatting er achter zijn vertelling zit: een verhalende visie met tentakels tot in de huidige tijd.  

Een verhaal over de Lage Landen kan niet zonder steden. Vooral in Vlaanderen en Brabant waren de steden economisch zo machtig dat ze wel de antagonisten van de hertogen moesten worden. De vrijheden en de charters die ze konden afdwingen, waren de voorlopers van de vrijheden en de charters die de gewesten (graafschappen en hertogdommen) in ruil voor belastingen konden bekomen. Deze rechten en vrijheden werden geregeld met een pennentrek weer ongedaan gemaakt, als straf voor de zoveelste opstand tegen het dynastieke gezag. Daarin was Gent de kampioen. Zowel in verschrikkelijke nederlagen (Westrozebeke) als in koppige trots en onbeleerbare arrogantie. Van Loo kan het niet laten om Rodenbachs gedicht ‘Fierheid’ weer op te diepen en te situeren – een van die verhalende gedichten die vroeger iedereen uit het hoofd kon opzeggen:

Sinds lang bevocht de grave Gent, de fiere stede

En grave en Gentenaars verlangden naar de vrede…

eindigend op het onverwoestbare Helaas, waar is der Oudren fierheid nu gevaren!

Dit verzet van de steden en hun ommelanden tegen het gemengd feodalisme-absolutisme vormt een van de rode draden in Van Loo’s boek. Belforten spreken duidelijke taal: torens die geen kerktorens zijn maar wel symbolen van autonomie, bewaarplaatsen van de vrijheden, signalen naar de buitenwereld, bakens van gewestelijke soevereiniteit. Brugge: de enige stad in Europa (dacht ik toch) die ooit een keizer-in-spe gevangen heeft genomen. Gent: de stad die de driftige Karel de Stoute niet uit het Prinsenhof liet vertrekken vooraleer hij vorige dwangmaatregelen ongedaan had gemaakt.

De hertogen hebben afschuwelijke straffen uitgedacht, maar de talrijke Vlaamse en Brabantse belforten hebben ze nooit durven afbreken. Ze hebben wel soms hele steden (Luik en Dinant) vernietigd, soms duizend gevangenen tegelijkertijd omgebracht. In het kader van de oorlog van héél Frankrijk tegen héél Gent werden eens tientallen Gentse graanschippers die een blokkade wilden doorbreken de ogen uitgestoken en zo naar de stad teruggestuurd – de usances waren wreed.

Confederalisme

En toch ontstond er een soort overeenkomst tussen regeerders en geregeerden. Als het beide partijen zo uitkwam, ontstond er iets gemeenschappelijks: een land. Het heette zelfs niet ‘Bourgondië’, het zijn de historici die het zo noemen. Het had eigenlijk geen naam – logisch want aanvankelijk werd de enige band gevormd door de personele unie van de dynastie. Bart Van Loo kan er niet genoeg de nadruk op leggen dat er gaandeweg een soort noordelijke staat werd gesticht. De stichtingsakte daarvan, de officiële geboorteakte van de Lage Landen, was de installatie van de Staten-Generaal van de Nederlanden in 1464, en die had gezag, zoals de naam het zegt, in de Lage Landen, niet in Bourgogne zelf of in de Franche-Comté. En in 1477, toen Maria, de jonge dochter van de pas gesneuvelde hertog Karel de Stoute dus troonopvolgster moest worden, wisten de steden en de gewesten perfect wat hen te doen stond. Ze zetten haar het mes op de keel en dwongen haar het Groot Privilege af, dat onder meer het recht op weerstand en dienstweigering garandeerde. Er loopt een directe lijn van dit Groot Privilege naar de Pacificatie van Gent van 1576 en het Plakkaat van Verlatinghe van 1581. Dat zijn stuk voor stuk confederalistische teksten. Bart Van Loo schrijft dat zelfs de opstellers van de Belgische Grondwet 1830-31 het Groot Privilege geconsulteerd hebben… maar dan hebben ze er toch niet veel mee gedaan, integendeel, ze schreven net het tegenovergestelde uit. Het recht op weerstand tegen een centraal gezag kennen we zelfs vandaag nog niet.

Maar goed: ‘we’ werden een land. In het Plakkaat noemden de vertegenwoordigers van de Lage Landen hun eigen contreien gezamenlijk de ‘Zeventien Provinciën’. Het was een lange weg van de Bourgondische ‘Landen van herwaarts over’ naar de noordelijke ‘Kreits van Bourgondië’ (zonder Bourgogne) onder Keizer Karel V als een van de ‘kreitsen’ van het Duitse Rijk.

Compleet of een reeks toevalstreffers?

Van Loo suggereert dat op dat moment de Zeventien Provinciën ‘compleet’ waren. ‘Verzadigd’, zoals de Duitsers zegden op het einde van de 19de eeuw. Dit raakt aan zijn geschiedopvatting. Voor dat ene zinnetje kan de auteur een serieuze reprimande krijgen van bijvoorbeeld Marnix Beyen. Dat de Lage Landen ‘compleet’ zouden zijn? Is dat geen opvatting die zegt dat achteraf bezien, de dingen zijn verlopen zoals ze noodzakelijkerwijs hadden moeten verlopen? Dat druist toch in tegen elke postmoderne opvatting van contingentie, het enige correcte toevalsparadigma?

Denkt u even mee na over dat zinnetje dat in De Standaard de voorpublicaties van de Wereldgeschiedenis van Vlaanderen (Polis, 2018) moest begeleiden. Dat boek is een verzamelwerk bestaande uit 81 losse verhaaltjes over hoe de ‘wereld’ het gebied onder de kerktoren altijd al heeft beïnvloed. Het werd geschreven door ongeveer evenveel academische historici. Niet alleen leert de lezer er niets uit over de Bourgondische periode, het is daarenboven een nodeloze en pretentieuze demarche, want ongeveer elk geschiedonderzoek over het huidige Vlaanderen en Brabant gaat tegelijkertijd over verstrengeling met, en invloed van het buitenland. Je kan beter de Roetskalender kopen, die biedt een nog internationalere blik op Vlaanderen.

Welnu, dat fameuze ene zinnetje in de krant formuleerde een geloofspunt in de vorm van een vraag: ‘Is Vlaanderen het resultaat van een reeks doordachte keuzes of het resultaat van een reeks toevalstreffers?’ Het is duidelijk dat het hele project was opgezet om de stelling van ‘een reeks toevalstreffers’ erin te heien. Wat niets anders betekent dan een grove vertaling van het begrip contingentie. Ongeveer halfweg de reeks heeft De Standaard de postmoderne onzin van die zin ingezien, en hem vervangen door ‘Toeval, reislust en branie. Het intrigerende verhaal van onze identiteit’. De titelschrijver van dienst had ingegrepen. De nieuwe zin gaf minder ergernis en verkocht dus beter, maar klopte al evenmin, want de initiatiefnemers van de Wereldgeschiedenis van Vlaanderen geloven niet in ‘onze identiteit’. Dat was nu juist het punt dat ze wilden maken.

Geschiedopvatting van de verteller

Uit Bart Van Loo’s praktijk van de historische verhaalkunst blijkt een heel andere opvatting. Voor hem liggen tussen toen en vandaag duidelijk niet alleen ‘toevalstreffers’. Wel heel wat mogelijkheden die zijn gerealiseerd, en nog veel meer mogelijkheden die zich niet hebben gerealiseerd (maar wel mogelijkheden zijn geweest). Wel veel prefiguraties en uiteraard veel niet-toevallige gevolgen van ontwikkelingen die zelf toevallig zijn begonnen – maar wat is toeval?

Laten we dit wat concreter maken.

Een Frans, Nederlands, Vlaams, Belgicistisch en Europees Bourgondië

Het gebied van het eertijdse Bourgondië bevindt zich nu op het grondgebied van de staten Frankrijk, België, Luxemburg en Nederland, en enigermate ook van Duitsland. In al deze landen heerst bij de lokale historici een andere perceptie van het belang van Bourgondië. Het zijn heel verschillende ‘Bourgondiës’ die ze schilderen. Ze vertonen namelijk de irritante gewoonte om de periode van de Bourgondische hertogen te zien in functie van het ontstaan van hun eigen staat.

Vooral in Frankrijk wordt het Bourgondische feit gezien als een honderdjarige episode in de geschiedenis van de eenheid van Frankrijk, als een verraad in het kader van de burgerstrijd tussen de Bourguignons en de Armagnacs (en neen, dit is geen conflict tussen wijn en cognac). Toen Karel de Stoute in 1477 bij Nancy het leven liet, trokken de Franse troepen van koning Lodewijk XI het oude hertogdom zonder noemenswaardige tegenstand binnen. Voor Franse historici was dit gewoon een terugkeer naar de Franse normaliteit. En voor wat het oude Bourgogne zelf betreft, een terugkeer naar de anonimiteit. Regio’s die aan een ver centraal gezag onderworpen worden betekenen op den duur niet veel meer (tenzij ze zich, zoals Catalonië, Schotland en Vlaanderen, verzetten). Het huidige Bourgogne mag nog van geluk spreken dat het de wijnteelt heeft doen herleven. Voor de rest is het ook hier ontvolking troef.

Hetzelfde fenomeen deed zich voor in Nederland: Bourgondië is geen constitutief element van de Nederlandse identiteit, behalve dan voor het carnaval in Noord-Brabant. In Nederland wordt wel aandacht besteed aan de burgerstrijd tussen Hoeken en Kabeljauwen, en uiteraard ook aan de lotgevallen van de feministe avant la lettre Jacoba van Beieren. Maar pas de Tachtigjarige Oorlog maakt van Nederland ook Nederland.

Belgische historici zagen in Bourgondië dan weer een voorafspiegeling van de staat België.

En dan heb je nog een vierde categorie, die het schwärmend heeft over het Europa van het Gulden Vlies. Deze ridderorde was immers niet aan territoriale soevereiniteit gebonden, stond boven de verwerpelijke naties. Deze visie past uitstekend in de federalistische Europa-opvatting van een Guy Verhofstadt.

Met vlaemschen tongen

Bart van Loo trapt in geen van deze voetangels. Hij zoekt noch de oorsprong van de Belgische staat, noch het begin van een onafhankelijk Vlaanderen. Soms vindt hij ze beide wel, maar hij is er niet naar op zoek.

Wat Van Loo bijvoorbeeld ontmoet, ook al zoekt hij het niet, is de taalkwestie in een door Franstaligen bestuurde Vlaams-Brabantse Bourgondische staat van de 15de eeuw, waar de meerderheid van de belastingbetalende bevolking Diets sprak. Naar het slot van het boek toe moet hij erkennen: ‘De taalkwestie bleef een heet hangijzer’. Ze was het gebleven, en ze is het nadien ook altijd gebleven, om nooit weer weg te gaan. In het Groot Privilege van 1477 werd zware nadruk gelegd op taalgebruik van bestuur en gerecht. Maar daaraan kon de nieuwe vorst uit Oostenrijk niet beantwoorden: van Maximiliaan wordt gezegd dat hij aan een ‘taalhandicap’ leed. Maar ook de ‘echte’ Bourgondiërs waren geen van allen Nederlandstalig. Sommigen onder hen konden een paar woorden uitspreken, maar de taal van het Brusselse hof (en dus van het beslissingscentrum), toen op de Coudenberg, was en bleef Frans, net zoals vandaag anno 2019. Zoals elders in Europa was ook onze taalstrijd begonnen als de strijd om het recht om in de landstaal gehoord en gevonnist te worden. In onze context wordt dit een antagonisme tegen het predominante Frans.

De Vlaamse gevoeligheid daarvoor was en bleef een gegeven door de eeuwen heen, en Van Loo kijkt er niet naast. Ter aanvulling: in het Antwerps Liedboek (1544) staat een overwinningslied naar aanleiding van de slag van Guinegate in 1479, toen Maximiliaan met Vlaamse troepen een binnenvallend Frans leger versloeg. Het keervers laat er geen twijfel over bestaan:

Si riepen alle: ‘Flander de leeu!’

Met vlaemschen tongen.  

Deze contreien

Wat hij wel vindt (en ook soms wel zoekt) is de mogelijke maar gefnuikte eenheid van de Lage Landen. Die eenheid was een mogelijke ontwikkeling die zich niet heeft gerealiseerd. Het is die mogelijkheid die interessant is, al was het maar omdat de niet gerealiseerde mogelijkheden sporen tot vandaag hebben nagelaten – zoals bijvoorbeeld het streven in Vlaanderen naar confederalisme – wat in wezen gemodelleerd is op het oude Bourgondische model.

Zoals gezegd, nooit heeft het geheel ‘Bourgondië’ geheten. Wel ‘de Nederlanden’ (‘Belgium’ in het Latijn), ‘de Zeventien Provinciën’, ‘de Lage Landen’, ‘de Landen van herwaarts over’ (‘van hier’ dus), ‘Vlaanderen’ ook voor de gehele Nederlanden (nemende ’t deel veur ’t geheel, volgens woordenboekmaker Kiliaen). Maar de uitdrukkingen die Van Loo zelf nog het meest gebruikt zijn ‘onze gewesten’ (mét identificatie), en nog vaker: ‘deze contreien’. Deze laatste wending vond ik het sympathiekst. Deze contreien. Iedereen mag invullen wat exact daarmee bedoeld wordt – maar intuïtief is het duidelijk. Van deze contreien zegt hij dat er zich een nationaal gevoel ontwikkelde. Daarom betreurt hij de scheiding, en die treurnis doorwasemt het hele boek. De kloof tussen Noord en Zuid, schrijft hij, maakte ‘een einde aan sociaaleconomische verbanden die sinds mensenheugenis bestonden’.

Als er dan scheuring moest zijn, dan was volgens Van Loo die tussen noord en zuid niet eens logisch. Een logische scheuring ware die tussen west en oost geweest (blz. 507). Ik heb me afgevraagd waar die scheur dan beter had gelopen. Het kan bijna niet anders of hij moet Luxemburg, Luik, Limburg, Gelderland en Overijssel bedoelen. Die mogen eraf. ’t Is een interessante gedachte die behoort tot een oefening in virtuele geschiedenis. Het is in elk geval geen taalnationalistische gedachte, want in deze constructie behoren dan ook Artois, Picardië en Henegouwen tot die ideële Lage Landen.

De verhalende visie

Heeft deze, in de sympathiekste betekenis van het woord, vulgariserende historicus een zichzelf verblindend programma, zoals de initiatiefnemers van de Wereldgeschiedenis van Vlaanderen? Ik denk het niet. In de inleiding tot het boek probeert hij wel zijn positie te bepalen. Hij schrijft letterlijk: ‘Wij zijn zelf, net zoals de wereld om ons heen, de vrucht van het verleden.’ Dat is bijna hetzelfde als dat verguisde zinnetje van de romanticus Hendrik Conscience: ‘In ’t verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal’. Dit is het menselijkste en meest ‘naturelle’ standpunt, dit is het fundament van de daad van het historische vertellen en waarschijnlijk ook van elke geschiedkundige nieuwsgierigheid. Het is het inhoudelijke en methodische standpunt van de verhalende visie.

__________

P.S. de hier en passant besproken Wereldgeschiedenis van Vlaanderen krijgt één ster.

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).

Commentaren en reacties