JavaScript is required for this website to work.
ONDERWIJS

De Goede Leraar: hoe het moet

NieuwsJean-Pierre Rondas15/12/2024Leestijd 6 minuten
Paul Heirwegh in Dadizele, tijdens een klassikale lente-uitstap in 1963. De
figuur op de achtergrond is Jean-Pierre Rondas. De meester en de leerling.

Paul Heirwegh in Dadizele, tijdens een klassikale lente-uitstap in 1963. De figuur op de achtergrond is Jean-Pierre Rondas. De meester en de leerling.

Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Ik wil het hebben over deze ene leraar. Omdat het moet, ook als u hem niet kende. Ter herinnering aan hem schets ik hier mijn reconstructie van het poësisjaar toen hij titularis werd van de Grieks-Latijnse van het schooljaar 1962-1963 op het Sint-Lievenscollege in Gent. Een levensleerjaar, gestuurd door een meester.

Zijn invloed reikt tot vandaag. Mij overkomt het geregeld dat iets me aan hem herinnert. Twee fait-divers om dat wat concreter te maken. Een: vorige maand vernam ik dat het Nederlandse Nationale Theater met een Antigone toerde, niet de oorspronkelijke versie van Sophocles, maar de herwerking van de Franse theaterman Jean Anouilh. Toen kwamen de lessen van Paul Heirwegh me weer voor de geest, zestig jaar geleden, precies over deze versie van Anouilh en over de absurditeitservaring van de kleine Antigone in deze tragedie. Het werd een van de hoogtepunten van mijn theaterjaar.

Twee: zojuist heb ik kaartjes gekocht voor de première van de opera Der Freischütz van Carl Maria von Weber, februari 2025 in de opera in Gent. Ik heb Der Freischütz nog nooit uitgevoerd gezien. Ik heb dus iets in te halen want Paul Heirwegh had er ooit een half lesuur aan gewijd in het kader van zijn lessen over de romantiek. Ik kan het niet verzonnen hebben, want ik heb die zeventien formaat A3-stencils nog waarin Paul onder meer deze opera citeert en bespreekt. Het zal niet zo veel leraars overkomen dat ze op die manier herinnerd worden.

Herfst en andere seizoenen

De herfst alleen al doet me aan hem denken. Begint niet elk schooljaar met de herfst? We hebben allemaal leren lezen en schrijven in de herfst! Met zijn lessen, vanaf de eerste schooldag in september, over herfstgedichten van Rainer Maria Rilke, Felix Timmermans, Karel van de Woestijne of Paul van Ostaijen, confronteerde hij ons adolescenten met diepten die we in dat soort teksten voordien niet hadden vermoed: het gevoel van einde en verlies, tevergeefsheid en frustratie. ‘The sense of an ending…’ en ‘Wie nu geen huis heeft, bouwt er zich geen meer…’: met dit zeer ‘existentieel’ gevoel begon het schooljaar, en het zou dat jaar niet ophouden.

Zelden heb ik zo’n veelzijdig en charismatisch intellectueel ontmoet. Laat ik hier maar onmiddellijk mijn eindoordeel over hem uitspreken, aan de hand van een citaat uit 1520 over Thomas More: ‘Waar vind je nog iemand die zo verstandig en tegelijkertijd zo vriendelijk, bescheiden en innemend is? Die naar gelang van de omstandigheden zo vol vermaak en amusement is, en dan weer getuigt van een bedroefde ernst? Waarlijk, a man for all seasons…’ Thomas More en Paul Heirwegh: ik vind dat niet eens overdreven.

Toen we hem in 1962 leerden kennen was hij 33 jaar oud, de christelijke leeftijd par excellence. Hij stond toen al vijf jaar op het college en zou er nog acht jaar blijven, tot 1971. In 1959 had hij de Interuniversitaire Wedstrijd Wijsbegeerte aan de KU Leuven gewonnen met een dissertatie over de presocratici. Hij had in Leuven gestudeerd toen theologen en filosofen als Albert Dondeyne, Alphons de Waelhens en Hendrik van Breda aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte een christelijk existentialisme propageerden. Daar ligt de bron van het denken van Paul Heirwegh.

Van bij het eerste lesuur stonden we paf. Wat voor een soepel Nederlands sprak die man! Zoiets hadden we nog nooit gehoord, een ABN voor alle doeleinden, voor school en klas en speelplein, voor eten en drinken, voor schrijven en denken. Kortom, een taal voor alle seizoenen. Zijn taalgebruik maakte de helft uit van zijn charme en zijn charisma. Het toenmalige streven naar het ABN verhief hij tot grotere hoogten.

Niet toevallig werd hij ‘aalmoezenier’ van de ABN-kernen, op het moment dat een zekere Wilfried Martens uit Sleidinge de opper-ABN-promotor van Oost-Vlaanderen was. Deze kernen mondden toen uit in een leerlingenraad waar elke klas een vertegenwoordiger had: een eerste vorm van leerlingen-medezeggenschap op school.

Vroedvrouw

Hij was er voor iedereen. En toch speciaal voor jou, voor mij dus. Als je maar besefte dat hij er echt ook voor alle anderen was! Dàt te leren beseffen, dat de dingen en de mensen — en zeker je ouders — er niet alleen voor jou zijn, noemde hij ‘volwassen worden’. Dat liet hij niet na ons in te peperen. Zoals hij over het algemeen niet flauw deed tegenover de adolescenten die we waren, in dat cruciale jaar. Hij was een waarheidsspreker, een beoefenaar van de ‘parrhesia’: een parrhesiast die vrijmoedig spreekt. Hij was er niet om te behagen.

‘Kom eens naar mijn kamer’, zei hij tot elk van ons apart bij het begin van het schooljaar. Ook aan deze uitdrukking verleende hij een heel nieuwe dimensie. Het werd een potje zwijgen. Hij zei niets. Bleef rustig in zijn zetel ons zitten observeren, hoe we zelf op het randje van de zetel voor hem zaten. Tot je dan toch begon te praten over wat je in het leven ‘embeteerde’. Over ‘de zouteloze praatjes die een kind opvoeden in eer en deugd’ bijvoorbeeld.

En toch werd het geen biecht. Het werd zelfreflectie, maar dan in dialoogvorm. Hij speelde het spel van de socratische vroedvrouw, ‘maieutikè technè’, precies zoals hij ons Socrates zelf zou uitleggen aan de hand van Plato’s teksten. Op het einde van het jaar wist hij je aan de hand van de kubus van Heymans te vertellen hoe je in mekaar zat: secundair-reflexief-extravert of iets in die aard.

Thematiek en existentie

Hij was er elke dag want hij gaf meer dan de helft van alle lesuren: Latijn, Grieks, Nederlands, godsdienst, esthetica. Wat hij wou behandelen gebeurde verspreid over al die vakken. Een thema kon parallel in de Latijnse, Griekse en Nederlandse lessen en godsdienst- en estheticalessen behandeld worden.

Thematiek was zijn methode: benadering van ruime problematieken, clusters van antropologische, sociale en humane onderwerpen in zowel literatuur als muziek als psychologie en andere geesteswetenschappen. Maar de inhoud bij die methode was niets minder dan het bestaan zelf. Onze existentie. Ons langzamerhand volwassen wordende leven. Wij spitsten onze oren. Het leek er warempel op alsof al die geleerde inhouden over onszelf gingen.

Allereerst in de klassieke sfeer. We leerden te beseffen wat ze bedoelde, toen de Franse Antigone van Anouilh zei dat ze àlles wilde, én subiet: ‘Je veux tout, et je le veux tout de suite.’ Maar we leerden ook de pragmatische Kreoon te appreciëren die zijn levenskeuze op Deweveriaanse wijze verdedigde zeggende: ‘Er moet toch iemand zijn die het schip drijvende houdt.’ (‘Il y en faut même qui mènent la barque.’)

Pauls ontleding van de motieven van de Trojaanse oorlog was magistraal – waarbij de tragiek van het toeslaande noodlot ons voorbereidde op het alomvattende thema van het jaar, het absurde bij Kierkegaard en Camus. De Trojaanse oorlog had niet hoeven plaats te vinden, la guerre de Troie n’aura pas lieu, naar het theaterstuk van Jean Giraudoux, dat was juist het tragische ervan. Zowel de lessen als de oorlog zelf werden dan doorkruist door dat ene eerste woord van de hele Europese literatuur: de woede, de wrok van Achilleus: mènin aeide thea, bezing de woede, o muze…

Dit alles werd gebed in een overzicht van de vele theorieën die er bestaan over de mythe en haar verhouding tot de rite en de religie (Eliade) — stof voor de godsdienstles, of was het misschien tijdens de uren voor Grieks en Latijn, waar Horatius ons in naam van het heilige (Rudolf Otto) waarschuwde tegen de hybris, de overmoed die het waagt aloude verboden te overtreden…

Romantiek en existentialisme

De dikste bundel ‘stencils’ die ik van hem heb bewaard gaat over de Romantiek, een introductie tot de romantische wereldliteratuur en tot het algemene romantische gevoel van toen zowel als nu. Zoals wel vaker lepelde hij het ons in via een trias: romantiek was immers een antwoord op de toestand van de oprukkende moderniteit, waar de mens was losgekomen van God, van de natuur en van de medemens. Die drie. Het romantische antwoord daarop uitte zich in gevoelens van spleen, Sehnsucht en Weltschmerz. Dat sprak ons adolescenten onmiddellijk aan. Leden wij immers ook niet aan deze ziektes? Dan hadden we daar nu een diagnose voor. ‘Dort wo du nicht bist, dort ist das Glück!’ Stof voor eindeloze opstellen waarin we weerkaatsten wat hij ons had geleerd. We waren dit aan het verwerken.

Maar romantiek was niet het enige antwoord op de moderne vervreemding. Het hedendaagse antwoord was het existentialisme, Pauls Leuvense context. Een uiteengevallen wereld, beroofd van God, geest en waarden, zoals opgeroepen in de mythe van Sisyphus, die zijn rotsblok telkens tevergeefs de berg op probeert te duwen en daarmee volgens Albert Camus gelukkig moet zijn. Paul haalde er Kafka bij, schetste ons in enkele trekken de essentie van diens schrijverschap.

Kortom, 1963 moet het jaar van de absurditeitservaring geweest zijn. Ook dat herkenden we. Marlon Brando speelde toen in films van de ‘Angry Young Men’, het zat in de jeugdcultuur. Er werden toen zwarte rolkragen gedragen, dat zei genoeg. We vroegen allang niet meer of we dat allemaal ‘moesten kennen’. Voor mij tenminste was vanaf dan het onderscheid tussen mogen kennen en niet moeten kennen verdwenen. Het leven zelf was leerstof, niet te vatten in de invulboeken die vandaag van een totaal andere onderwijsfilosofie getuigen.

Welk engagement?

Zijn thematische aanpak was niet zomaar ‘interessant’. Vroeg of laat leidde die tot een of andere vorm van engagement. Vrijblijvend was er niets, alles greep in op leven en wereld. Het schooljaar 1962-’63 was ook het eerste jaar van het Tweede Vaticaans Concilie, en dat zouden we geweten hebben. Paul ademde gewoon dat concilie, in de geest van de periti Hans Küng en Edward Schillebeeckx, in de geest ook van de Nederlandse Nieuwe Kathechismus waaraan de Nijmeegse theologen toen aan het schrijven waren en die in 1966 zou verschijnen.

Paul anticipeerde daarop. Hij had fundamentele kritiek op de rijkdom van de katholieke kerk: dat zei hij ons ook vlakaf. Hij werd een antiklerikale priester te midden van een groep clerici, zijn toenmalige behoudsgezinde collega-priester-leraars die hem dit alles uitermate kwalijk namen. Naarmate 1968 naderde werd zijn engagement ook actiever — daarvan getuigt ook Dr. Jan Demaeseneer van de lichting 1969. Jammer genoeg hebben wij, pre-achtenzestigers, die periode op het college niet meer meegemaakt.

Welk leven?

Had hij zijn inzichten maar zelf opgeschreven en gepubliceerd! Iets in de Vlaamse aard moet hem daarvan weerhouden hebben, maar niet alleen dat: ook zijn taak als leraar, de toewijding aan zijn leerlingen, zijn gehoorzaamheid aan het instituut waaraan hij zich had onderworpen en waaraan hij als priester ook zijn identiteit ontleende, dat alles moet het hem onmogelijk hebben gemaakt ook het leven van een intellectueel te leiden. Het werd het leven van een priester-leraar.

Hij voelde zich voor niets te goed, ook dat is een formidabele les die we van hem kregen. Ik zie hem nog staan in de winterse kou, ingepakt in zijn duffelcoat met houtje-touwtje, op post aan de schoolpoort in de Volmolenstraat om de eerste fietsers binnen te laten. De eerste mens die ze die dag zagen was Paul Heirwegh, zijn lange kin weggedoken in dikke sjaals, verkleumd en Bach neuriënd.

A man for all seasons.

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).

Commentaren en reacties