Rondas over Brechts veile en vuige stad Mahagonny
foto ©
Brechts Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny: niet zo optimistisch en anarchistisch als je van oude ‘linkse’ theaterproducties zou verwachten.
Ivo Van Hove redt Brechts opera voor onze tijd
Vorige week ging ik naar de opera om er een uitvoering van Bert Brechts Mahagonny te zien, een stuk van 1927, ongeveer gelijktijdig met zijn Driestuiversopera ontstaan en eveneens met muziek van Kurt Weill. Voor wie aarzelt tussen die twee opera’s: Mahagonny is die met de Alabama song. ‘Oh, moon of Alabama…’ Drie uur later kwam ik verbaasd buiten. Nochtans was ik op mijn hoede toen ik binnenstapte.
Genre Internationale Nieuwe Scene
Ik was op mijn hoede, want de persteksten van de Vlaamse opera beloofden niet veel goeds. Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny ‘klaagt op satirische wijze de kapitalistische samenleving aan waarin alles te koop is’, zo staat het op de webstek van Opera Ballet Vlaanderen, en dat is maar half waar. Er wordt ook meegedeeld dat ‘Brecht een breed publiek wil engageren en een maatschappelijke boodschap meegeven’. Dat was inderdaad een van Brechts bedoelingen die in zijn tijd impact hadden, maar na 95 jaar niet meer. Aan dit stuk heeft het huidige publiek geen ‘boodschap’, en ‘geëngageerd’ geraakt het er al zeker niet van. Ivo Van Hove moet dit zelf beseft hebben, want in een van de kranteninterviews merkt hij terecht op dat heel wat stukken van Brecht nogal ‘bedoelerig’ overkomen.
‘Bedoelerig’ werden Brechts stukken dan ook al te vaak gespeeld, genre Internationale Nieuwe Scène: alsof een patrouille activistische Amadezen voor een enthousiast Gentse Feesten-publiek bij Sint-Jakobs referaten aan het houden was. De blik stoer, de vuist geheven, ellebogen aan elkaar gehaakt, het lichaam pal voor de barricaden, frontaal gericht naar het eendrachtige volk en de schaarse nog te bekeren toeschouwers. Tot in het Londense National Theatre heb ik dit mogen meemaken. Hoewel het niet makkelijk moet zijn om aan dit ‘brechtianisme’ te ontsnappen, heeft regisseur Ivo Van Hove deze klippen in zijn Mahagonny weten te omzeilen.
Rammelend skelet
Er is nog iets fundamentelers waarmee Van Hove rekening moest houden. Het is vloeken in de kerk, maar Brechts libretto hangt met haken en ogen aan mekaar. Het is gegroeid uit een eerder geschreven Mahagonny-Songspiel (1926), bestaande uit zes losse taferelen, eveneens op muziek van Kurt Weill. De gaten in dit rammelende skelet zijn in de Mahagonny-opera maar al te duidelijk te herkennen, vaak tot consternatie van de huidige toeschouwer die niet weet waar in de dramatische ontwikkeling hij zich nu eigenlijk bevindt. Deze opera lijdt onder een gebrek aan samenhang.
Ten tweede pakken Brechts strenge theorieën over het epische theater in de praktijk wel eens verkeerd uit. Zoals musicoloog Pieter Bergé het uitlegt in zijn interessante boekje over Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny (pas uitgegeven bij Universitaire Pers Leuven) is het hoofdpersonage de Stad zelf, en zijn de menselijke personages niet op te vatten als individuen maar als types, als vertegenwoordigers van een groep. Op de planken moet dit wel fout gaan. Dit betekent meteen de tweede zwakte van het libretto. Gelukkig gaat Weills muziek tegen deze Brechtiaanse voorschriften in. En Van Hoves regie ook. In deze uitvoering evolueren de hoofdpersonages, de houthakker Jim en de prostituee Jenny, tot ‘karakters’ die juist niét episch acteren. Tot groot genoegen van het publiek vermijden ze om tot ‘mahoniehouten’ burgers van Mahagonny herleid te worden.
En ten slotte is er de contradictie tussen het linkse imago van Mahagonny en de werkelijke teneur van het stuk. Dit imago is tot de persteksten doorgedrongen. Men lijkt daar te denken dat frasen over links ‘engagement’ wervend zijn en zalen vullen. Maar de ‘actualiteit’ van het stuk heeft daar niets mee te maken. Mahagonny is immers een cynisch stuk over de mens in het algemeen, gestut op een pessimistische antropologie waarin geen plaats is voor beterschap en al zeker niet voor een communistische revolutie. Als er al sprake is van een boodschap, dan moet die daar gezocht worden. En die is niet ‘links’.
Stadsvlucht en rechtse antistedelijkheid
Merkwaardig genoeg begint de actie met een stadsvlucht, een vlucht uit de moderne steden, weg uit Verhaerens ‘villes tentaculaires’. In het stichtingslied van Mahagonny wordt als reden aangegeven dat ‘alles (in die steden) rotslecht’ is en men dus iets anders wil. Men stampt een nieuwe stad, Mahagonny genaamd, uit de woestijngrond, een stad van ontucht die cynisch als paradijsstad wordt bestempeld. Aan de grauwe massa wordt deze nieuwe stad als een soort van Kokanje voorgespiegeld: men hoeft er immers niet te werken.
De kritiek op de moderne steden, waaruit ze vluchten, evenals Brechts kritiek op de anarchie in de nieuwe stad, waarnaar ze vluchten, komt in feite neer op de oude romantische antistedelijkheid. Voor Brecht-liefhebber Eric Corijn bijvoorbeeld is antistedelijkheid het waarmerk van een rechtse opvatting, maar met deze ‘rechtse’ tendens van Mahagonny kan Corijn in zijn ‘linkse’ stadscampagnes uiteraard niets aanvangen. Eigenaardig, toch? Tegelijkertijd oefent Brecht hiermee ook kritiek uit op de vooruitgang en de haar begeleidende decadentie. Om met Mark Elchardus te spreken: vanaf de eerste scène is Mahagonny een ‘narratief van neergang’, van (rechts) declinisme, niet van progressie of progressiviteit.
Veilheid, maar geen antikapitalisme
In Mahagonny is alles veil, koopbaar. Alles is te koop, er is niets dat niet met geld kan verkregen worden. Voor geld krijgt men alles gedaan. Betekent dit dat Mahagonny als een kritiek op het kapitalisme kan omschreven worden? Van geen kanten. Er heerst namelijk geen kapitalisme in Mahagonny. De vier houthakkers die zeven jaar lang in Alaska hebben gewerkt komen er hun geld uitgeven, meer niet. Hooguit heerst er, Marx citerend, een permanente primitieve accumulatie in de vorm van ordinaire geldklopperij. Er bestaat al evenmin een economie in Mahagonny. Mahagonny is geheel en al vrije tijd. Er is wel zoiets als een amusementseconomie in de vorm van een hoereneconomie. Daarop is de stad zelfs gebaseerd. De enige geldelijke transacties zijn die tussen hoeren en hoerenlopers. Tenslotte is er slechts de mammon en zijn moneten, geïsoleerd van elke financieel-economische context. Maar dat maakt nog geen kapitalismekritiek.
Anarchie
Peripetie! Dus komt er een taifoen, een orkaan het genotswereldje bedreigen. God Brecht stuurt een storm om de mensen een les te leren. God Van Hove zet daartoe drie reusachtige ventilatoren in. De inwoners voelen zich al doodgaan, tot de storm een bocht rond de stad maakt. En jawel, hoofdfiguur en tenor en houthakker Jim trekt zijn besluiten. Als een demagoog die zopas zichzelf heeft ontdekt, als een Lenin of een Jezus, predikt hij de ‘wetten van het menselijk geluk’ die in feite neerkomen op totale wetteloosheid, anders uitgedrukt: anarchie. Zijn wetten worden aanvaard: vreten, zuipen, vrijen en vechten. Man darf alles dürfen, men mag alles mogen. Wat in feite neerkomt op wat ze in Mahagonny al deden, een aanscherping van de bestaande toestand dus, maar goed, Brecht stelt het voor als een ommekeer.
Lang kan dat op het toneel niet duren want de totale wetteloosheid vecht met de idee van een dramatische ontwikkeling. Eenmaal alle varianten van vreten-vrijen-zuipen-vechten geprobeerd (het hele tweede bedrijf) is er geen uitkomst meer, geen tragedie, geen verzoening, niets. Drama’s en tragedies ontstaan juist in de frictie tussen wetten en vrijheidsdrang. Jims anarchie is niet eens anarchisme. Brecht laat het dan ook mislukken. Hij legt de aberraties bij de anarchie, niet bij het kapitalisme. Brecht is geen linkse anarchist. Ook dit aspect van het stuk Mahagonny is niet ‘links’.
En nu over Ivo Van Hoves regie
Ik heb dus een opera-uitvoering gezien, geregisseerd door een regisseur, Ivo Van Hove, die naar de essentie van Brechts en Weills stuk is gegaan, die daardoor ook een al te makkelijke ‘linkse’ receptie heeft buiten gemanoeuvreerd, en die toch het werk ook het werk laat zijn. Kurt Weill is zijn kompas; de muziek vertelt hem over Brechts bedoeling en over hoe Weill daartegenover stond. De muziek helpt hem ook bepaalde inconsequenties van Brecht te overbruggen.
Uitzonderlijk: een regisseur die niet tegen de auteur van het libretto in regisseert maar hem beschermt; een operaregisseur die niet tegen de operamuziek in interpreteert; die de opera waarmee hij, zoals men zegt, ‘aan de slag gaat’, niet verminkt; en die de tendens ervan niet verraadt maar naar voren haalt. Door middel van het live videowerk (het camerawerk gebeurt op de scene zelf) vermijdt hij het brechtianisme van het permanente collectieve optreden en haalt hij de individuen achter de rollen naar voren. Tal van zijn toneelbeelden blijven lang in het geheugen hangen – ik denk aan de finale met het lied op het Duitse spreekwoord ‘Denn wie man sich bettet, so liegt man’, maar ook aan het subtiel door video ondersteunde duet van de kraanvogels, wondermooi op het eerste gehoor maar bitterzoet op het tweede, een wanhopig liefdeslied over het toeval en de korte duur van de liefde. Dit brengt me tot mijn laatste overweging.
De Mens
Ik had het over Brechts pessimistische antropologie, die nog het meest doet denken aan Hobbes’ veelgeciteerde zin over het leven van de mens: ‘solitary, poor, nasty, brutish and short’. Daarover gaat Mahagonny. Uit de tekst en uit de opvoering kan geen ander besluit getrokken worden. ‘Können uns und euch und niemand helfen’, luidt het aller- en allerlaatste vers tijdens de grote finale. Doet deze basishouding niet denken aan het eerste stasimon van Sofokles’ Antigone, waar het koor spreekt: ’Vele dingen zijn verschrikkelijk / maar niets is verschrikkelijker dan de mens’? In 1804 vertaalde Hölderlin dit ‘verschrikkelijke’ met het Duitse ungeheuer: ‘Ungeheuer ist viel. Doch nichts / Ungeheuerer als der Mensch’. Laat nu Bert Brecht deze vertaling van Hölderlin op zijn beurt bewerkt hebben, in 1947, twintig jaar na de première van zijn Mahagonny.
Maar reeds in Mahagonny zelf citeert hij dat Ungeheuere, op dezelfde manier als Sofokles en Hölderlin. Op het einde van het eerste bedrijf, wanneer Mahagonny net niet verwoest wordt en Jim zijn lessen trekt uit de levensbedreiging die van de natuur uitgaat, vlak voor het keerpunt in de opera dus, zingt de hoerenmadame, de weduwe Begbick:
Schlimm ist der Hurrikan
Schlimmer ist der Taifun
Doch am schlimmsten ist der Mensch.
We hadden het kunnen weten van in het begin van de opera. Het staat namelijk al in die éne oorwurm, die meeslepende maar o zo verraderlijke Alabama Song.
——————————————————
Nog te zien in de Antwerpse opera op 17 en 20 september, en in de Gentse opera op 29 september en op 2, 4, 6 en 8 oktober.
Het boek van Pieter Bergé, Aufstieg und Fall der Stadt Mahagonny, waarin de cultuurhistorische context van het ontstaan van Mahagonny wordt geschetst, met nadruk op de muziek van Kurt Weill, werd in 2022 uitgegeven bij Leuven University Press. Het is hier bij Doorbraak Boeken verkrijgbaar.
Tags |
---|
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.
Het belang van de industrie voor de tewerkstelling neemt af. Maar dat betekent niet dat er geen nood is aan een industrieel beleid.