Broodnodige context
Emmanuel Waegemans en Jean-Pierre Rondas bezorgen een nieuwe editie van het gevangenisdagboek van Filip De Pillecyn. Ontluisterende lectuur.
Geloofsbelijdenis
Binnen de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme neemt gevangenisliteratuur een aparte plaats in. Ze neemt de vorm aan van dagboeken, en valt dus onder de zogenaamde ‘ego-documenten’. Zo ook Tegen de muur van Filip De Pillecyn. Lange tijd werd dit soort werk niet geschikt geacht voor wetenschappelijk onderzoek, vanwege de hoge graad van subjectivisme. Slechts relatief recent is men hier van afgestapt en onderkent men de waarde ervan.
Deze literatuur dient bijna altijd een tweeledig doel. In de eerste plaats was het een weergave van zoals het er ‘werkelijk’ aan toeging in Belgische gevangenschap. Ik plaats het woord ‘werkelijk’ hier tussen aanhalingstekens omdat het hierboven aangehaalde subjectivisme onvermijdelijk meespeelt in de beschrijving van het gevangenisleven.
In de tweede plaats leverde de auteur ook een credo af van zijn Vlaams-nationalisme. De ondertoon is steeds die van standvastigheid, de belijdenis van het geloof in ‘de zaak’, ondanks het geweld dat de Belgische staat toepast. Ook bij De Pillecyn vertaalt dit zich in het steeds opnieuw benadrukken van de zuiverheid van de intenties, tot zelfs ze benoemen als ‘liefde’. Dit wordt dan in schril contrast geplaatst met de wankelmoedigheid van de krijgsauditeurs tot zelfs het amoreel karakter van heel wat verzetslui en septemberprofiteurs.
Conceptie
Tegen de muur is niet nieuw. Het verscheen al in 1979 als Face au mur bij De Clauwaert, oorspronkelijk een uitgeverij van flaminganten die na WO II ‘verkeerd’ bleken. De bezorgers, Emmanuel Waegemans en Jean-Pierre Rondas, maken zich sterk dat ze met deze uitgave recht doen aan de oorspronkelijke bedoelingen van De Pillecyn. Waegemans spreekt zelfs over censuur in de uitgave van 1979.
De vraag is wat censuur, zoals Waegemans het hier noemt, betekent. Censuur impliceert externe dwang. Uit het geneseverhaal blijkt dat De Clauwaert garant stond enkel door de auteur zelf geschrapte of gewijzigde passages te publiceren. Dat klinkt logisch: de oudere De Pillecyn keek waarschijnlijk met meer afstand terug op de repressie dan De Pillecyn anno 1949. Blijft natuurlijk wel het hiaat in de tijd tussen het overlijden van De Pillecyn in 1962 en de publicatie in 1979. Zolang er geen ‘tussentijdse’ versie opduikt zal de waarheid in nevelen gehuld blijven. Tot dan voel ik meer voor hoe Rondas het noemt: ‘de volledig gerestaureerde editie […] zoals ze […] in 1949 bedoeld was (TDM, pg. 11).
Dit legt een interessante vraag bloot: waarmee hebben we te maken? Een editie trouw naar de intenties van de auteur, of eerder een projectie van de intenties van de bezorgers? De spreidstand tussen censuur en restauratie wijst eerder op het tweede. Let wel, dit doet geen afbreuk aan het werk zélf. Het is de bezorgers immers te doen om het blootleggen van een lacune in de geschiedschrijving van WO II: de ernst en omvang van de repressie. Deze is onderbelicht geweest, met name de laksheid van de Belgische overheid, zowel door heirkracht als onwil.
Bijtende satire
In elk geval, het resultaat mag er wezen. De titel alleen al verwijst naar de vaste behandeling van de incivieken – neus tegen de muur en gelaten zijn lot afwachten. Jong of oud, man of vrouw – in de bestraffing van de (al of niet reële) collaboratie maakte de Belgische staat weinig onderscheid.
Vooral de willekeur in de behandeling van de collaborateurs en de ongelijkheid in de bestraffing van de misdaden is De Pillecyn een doorn in het oog. Het verblijf in de gevangenis leert hem dat ‘gewone’ misdadigers er soms gemakkelijker van afkomen met gruwelmisdrijven (verkrachting, moord,…) dan kleine garnalen van de repressie die hand- en spandiensten hebben geleverd voor de bezetter, soms uit pure noodzaak. Cynisme verleidt dan gemakkelijk als een overlevingsmechanisme.
Partijdigheid tijdens de repressie is een normaal gegeven. Uitpakken met de overwinning van de democratische rechtsstaat op de Nieuwe Orde rijmt blijkbaar met de instelling van een lex talionis. Oog om oog maakt de maatschappij inderdaad blind. Elke keer weer grijpt De Pillecyn hierop in. De voorbeelden die hij aanhaalt zijn te talrijk om op te sommen, maar elk op zich een argument om het hedendaagse debat hierover opnieuw te openen.
Beeldverhaal
Wél nieuw is de opname van een beeldverhaal Hoe de zwarten in de hemel kwamen dat Filip De Pillecyn en zijn neef Remy De Pillecyn hebben opgetekend tijdens hun verblijf in Lokeren. Dankzij de inleiding van Rondas kan de lezer zich gewapend met de nodige achtergrondkennis meteen verhouden tot het werk. Die achtergrond is nodig – de historische en religieuze verwijzingen vormen voor velen vandaag geen parate kennis meer. In die zin past het perfect in de opzet van Rondas en Wagemans om de discussie over de repressie nieuw leven in te blazen.
De angel in het beeldverhaal zit hem echter niet in de hoop die de De Pillecyns uitspreken voor een bevrijding uit hun penibele situatie. Die angel vinden we terug in de stereotiepe manier waarop de joden worden afgebeeld. Rondas doet een poging er de scherpe kantjes van af te vijlen door te wijzen op de toenmalige context. Hij concludeert dat er hier eerder sprake is van ‘ouderwets katholiek antijudaïsme’ (TDM pg. 245; Rondas’ cursivering) en níet van antisemitisme. Anders gezegd: De Pillecyn hanteert een beeldvorming die al eeuwen teruggaat en zodoende een langere geschiedenis kent dan nazi- of Nieuwe Orde-propaganda.
Intentieproces
Als historische documenten zijn ze van grote waarde om een blik te bieden op de gedachtegang van een collaborateur én repressieslachtoffer. De bezorgers hebben er goed aan gedaan te benadrukken dat wat De Pillecyn vertelt, wordt bijgetreden door objectief wetenschappelijk onderzoek. In de verwerking van een hoogst warrig verleden vormt zo’n getuigenis een belangrijke stem. Al te vaak worden collaboratie en verzet gereduceerd tot zwart versus wit, maar in werkelijkheid is het een immense grijze massa van kleine vergrijpen tot wansmakelijke handelingen.
De weerstand van velen tegen de vaststelling van die grijsheid, is daarbij perfect begrijpelijk. Duidelijke scheidslijnen maken het makkelijk een positie in te nemen, een moreel oordeel te vellen. Dit absolutisme van de ‘laatstgekomenen’ is comfortabel. Maar de grijsheid noopt ons plots tot een empathische opstelling. Een netelige vraag dringt zich op: wat zou ik gedaan hebben? Ook daarom is een werk als dit van belang.
Toch lijkt de dunne grens tussen het bespreekbaar maken van de grove nalatigheden van het overheidsapparaat en de conclusie dat De Pillecyn misschien geen schuld trof, soms overschreden. Maar het is niet omdat de Belgische staat zwaar tekortschoot in de garantie van een eerlijk proces, dat veroordeelden onterecht werden gestraft. Voor alle duidelijkheid die bewering wordt niet gemaakt. Maar men komt er soms dicht bij. De argumentatie van Rondas over het verschil tussen antisemitisme en antijudaïsme is daar een voorbeeld van. Want welk belang heeft dat verschil uiteindelijk in de vaststelling dat De Pillecyn joden de oren laat afslaan door Christus? De context maakt het niet meer of minder erg, maar biedt gewoon… context. Gelukkig biedt context uiteindelijk inzicht. En dat geeft dit boek.
Laurens Verrelst is filosoof en literatuurwetenschapper. Hij interesseert zich voor alles wat met gemeenschapsvorming en groepsidentiteit heeft te maken.
Een gruwelijk eerlijke roman over een man die zichzelf een spiegel voorhoudt en weinig verkwikkelijke conclusies trekt.