Collaboratie en repressie in Poperinge
De historicus Kristof Papin slaagde erin de bezettingsjaren in Poperinge te analyseren met een grondigheid die ongeëvenaard mag heten.
De Vlaamse historicus Kristof Papin slaagde erin, met de medewerking van Patrick Blanckaert en Ivan Top, de bezettingsjaren in Poperinge te schilderen en te analyseren met een grondigheid die voorbeeldig en ongeëvenaard mag heten. Je kan geen archief bedenken, of het werd onderzocht. Belangrijke documenten krijgen we in facsimile. De illustratie is overvloedig. Geen enkel heikel punt wordt uit de weg gegaan. Ook niet de reputatie van baron Charles d’Udekem d’Acoz, gewezen burgemeester en opa van, jawel.
Luc Pauwels sprak met de auteur.
Wat was het taalgebruik in Poperinge aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog I?
In tegenstelling tot wat je zou denken, was het Nederlands de courant gebruikte taal in de stad, hoewel ze grenst aan Frankrijk. Het onderwijs was evenwel volledige Franstalig, inclusief in de meisjespensionaten. De bourgeoisie was Franstalig en we zien ook in het verenigingsleven een opvallende tweetaligheid in de communicatie. Om een Vlaams klasje te krijgen in Watou zal Borms nog voor de Eerste Wereldoorlog initiatief nemen. Vanaf dan zullen er geregelde contacten zijn tussen Borms en enkele Watounaars: de gebroeders Van de Velde en vooral met Cyriel Rousseeu, die naderhand in Antwerpen gaat wonen. Zij richten Pro Westlandia op dat een actieve rol zal spelen in de Vlaamse strijd.
In Frans-Vlaanderen zetten ze zich in om de achteruitgang van het Vlaams als moedertaal te stuiten. De stedelijke administratie fungeerde in het Vlaams, dat was al zo sinds 1896, na een decennialange hevige politieke strijd. De Katholieke Partij voelt weinig om het Nederlands te gebruiken in de administratie en verzet zich lang hiertegen. Zelf in het door haar gedomineerde Davidsfonds was de moedertaal niet meer dan een ‘curiosum’ en studieobject. Van daaruit ging alleszins geen strijdende Vlaamsgezindheid uit.
Hoe stond het met de Vlaamse Beweging en meer bepaald met het Vlaams-nationalisme in de stad tussen beide oorlogen?
De oorlog had de stad, die in onbezet gebied lag, definitief veranderd. Met meester Butaye (Watou) en Omer Carpentier (Poperinge) zal via de Frontpartij en haar opvolgers snel een Vlaams-nationalisme groeien in de stad. Achter het front hadden de inwoners de gruwelen van de oorlog gezien en meegemaakt. Het weigeren om de oud-soldaten rechten te geven werd door Butaye tot een soort van handelsmerk verheven. Hij was dé man die zich het leed van de oudstrijders aantrok. Vanaf 1920 komt daar bovenop het Frans-Belgisch militair akkoord dat veel ophef verwekte in de streek waar men de verfransingspolitiek vanuit Parijs met lede ogen aanzag.
Butaye was evenwel geen Vlaams-nationalist pur sang. Hij was vooral een politicus die het had van zijn dienstbetoon. Op het eind van zijn carrière had hij naar verluidt meer dan 20.000 fiches van personen waarvoor hij ooit was tussengekomen. Hij gaf vooral veel dossiers in de wederopbouw een duwtje. Die administratie verliep zeer stroef en zoals geweten heeft Wallonië daarvoor veel meer middelen gekregen dan Vlaanderen, terwijl de meeste materiële schade in West-Vlaanderen werd geleden.
Daarnaast had je Jeroom Leuridan, uit Oostvleteren, die aan het college van Poperinge had gestudeerd. Hij zweerde bij zijn Heel-Nederlandse opvatting. Dat gedachtegoed heeft in de stad maar weinig fervente aanhangers gehad, voor zover ik dat kon natrekken. Er was een grote VNV-afdeling en daarnaast een afdeling van het Verdinaso die getrokken werd door architect Carpentier en die opvallend veel mensen uit de bouwsector onder zijn leden kende. De Rex-afdeling was klein en elitair, een groep van vijftien zelfstandigen. Het Vlaams Huis werd opgericht in 1924 en kende een bloeiende werking, maar werd zoals overal een twistappel tussen leden van Verdinaso en VNV.
Wat moeten we ons voorstellen onder de collaboratie in Poperinge tijdens WO II
De collaboratie had vele gezichten. Met meer dan 540 personen die met de repressie in aanraking komen, blijkt dat een opvallend groot percentage van de bevolking uit de stad collaboreerde. En in die cijfers zijn de economische collaborateurs nog niet meegerekend. De leider van het Verdinaso werd de persoon die vooral betrokken was bij organisatie van de DeVlag en een groot deel van zijn leden meetrok. Het aantal leden van DeVlag is opvallend hoog.
Ook de volledige top van het VNV collaboreerde en de meeste Rexisten ook. Van al die ‘toplui’ is er eigenlijk niemand in het verzet beland… Het verzet stelde eigenlijk amper iets voor, zeker als je weet dat de leider van het verzet ook hoofd was van de kabelwacht die erop moest toezien dat de communicatielijnen voor de bezetter niet werden gesaboteerd… Ze werden vooral actief nà de bevrijding.
Poperinge kende opvallend veel Oostfrontvrijwilligers. We konden er in totaal 39 traceren en uit analyse blijkt dat veel van hen ideologisch zeer nazi-gezind waren. Er zijn extreme vormen van collaboratie, waaronder een jonge vrouw die zal eindigen als bewaakster van het vrouwenconcentratiekamp van Ravensbrück. Veertig jaar na datum antwoordde ze op de vraag waarom ze dit had gedaan met de boutade ‘om die meisjes te helpen’.
Nu was dit natuurlijk een uitzondering. Veel personen die getroffen werden door de epuratie zijn gewoon lid geweest van het VNV of DeVlag zonder verder daden te stellen die als ‘collaboratie’ kunnen gebrandmerkt worden. Het was een van de uitwassen van de epuratie, dat het simpel lidmaatschap van een intussen verboden beweging (die voor de oorlog nota bene op een democratische wijze in het parlement vertegenwoordigd was) voldoende bleek om zeker in het begin van de repressie, zwaar te worden gestraft. Wat opvalt is dat veel mensen om den brode zullen handelen in wat achteraf als collaboratie werd bestraft. Om werk te hebben, moest men lid zijn van het VNV (of Rex) en bij een deel was er weinig of geen ideologische motivatie mee gemoeid.
Heeft je diepgravend werk nieuwe gegevens aan het licht gebracht?
Vooreerst is het aantal personen dat door de epuratie en repressie werd getroffen zeer hoog. We hebben met dit boek voor het eerst in Vlaanderen een poging gedaan om voor een stad een volledig compendium samen te stellen van alle ‘collaborateurs’ in de hoop een beter zicht te krijgen op deze groep van mensen. Procentueel heeft Poperinge daarmee meer collaborateurs dan een gemiddelde stad in Vlaanderen. Dat kan ook aan de bestaande cijfers liggen. We hebben vastgesteld dat het bestaande cijfermateriaal niet zeer accuraat werd samengesteld. Uit onze analyse blijkt dat de rol van de collegepriesters in het ronselen van Oostfronters beduidend minder was dan tot op heden wordt aangenomen.
Slechts drie van de 39 Poperingse Oostfronters hebben er humaniora gelopen. De overige Oostfronters hebben eerder technische profielen, en werden via het NSKK (Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps nvdr.) gerekruteerd. Wat ook opvalt is de betrokkenheid van collaborateurs bij meerdere ‘verenigingen’ of initiatieven. Velen blijken lid te zijn van VNV én DeVlag, hoewel dit statutair verboden was voor VNV-leden. Ook de sociale samenstelling van de DeVlaggers was opvallend. De leden behoorden vooral tot de lagere sociale klasse. Dat lijkt vreemd, zeker als men de tijdschriften van de DeVlag er op naleest waaruit een zeer behoorlijk intellectueel niveau blijkt. De organisatie van de DeVlag moet zeer goed geweest zijn.
Hoe verliep de repressie na 1944?
Een poging van de Witte Brigade om kort na de bevrijding de macht over te nemen, mislukt door de standvastigheid van de oorlogsburgemeester die de stad door de bezetting had geloodst. De repressie is zoals overal een afrekening. Uit ons onderzoek blijkt dat er heel wat individuele rekeningen werden vereffend die hoegenaamd niets met collaboratie te maken hadden. Het waren zaken die soms erg privé waren. De krijgsauditeur in Ieper was een jonge magistraat en zeer streng, toch als men hem vergelijkt met zijn collega’s in Kortrijk en Veurne. Een tiental huizen wordt geplunderd, enkele in brand gestoken. Talrijk zijn de hakenkruisen die op gevels worden uitgesmeerd.
Uit de bestudering van de epuratiedossiers blijkt evenwel dat de rijkere collaborateurs er doorsnee genomen ‘goedkoper’ van af kwamen dan die uit de volksklasse. Het was een klacht die ook de tijdgenoten al hadden en die na bestudering van de dossiers ook blijkt te kloppen. Er was een klassenjustitie aan het werk en vooral de bestraffing van economische collaboratie is met de fluwelen handschoen gebeurd. Politieke en kerkelijke invloed werd aangewend om bepaalde mensen buiten de epuratie te houden. Er zijn voorbeelden van personen die door hun invloed via de liberale partij ongestraft werden gelaten.
En de zaak van de Provense oorlogsburgemeester?
De studie van de zaak van de Provense oorlogsburgemeester Verbeke is een verhelderend voorbeeld van hoe er na de oorlog werd omgegaan met oorlogsburgemeesters. Zijn benoeming is het gevolg van de ambtsverlating in 1940 door baron Charles d’Udekem d’Acoz. Zijn opvolger, burgemeester Jozef Verbeke, werd na de bevrijding zwaar gestraft. Nochtans kon hem eigenlijk weinig of niets ten laste worden gelegd. Hij heeft niet meer gedaan dan de meeste andere burgemeesters: proberen de zaak draaiende te houden onder de bezetting, ten voordele van de bevolking.
Natuurlijk werden lijsten van eigenaars van fietsen en paarden bezorgd aan de bezetter, evenals een lijst met werkloze jongeren die in aanmerking kwamen voor verplichte tewerkstelling in Duitsland. Die lijst hebben álle steden en gemeenten moeten afleveren. Na de ambtsverlating van Harry Baels, gouverneur van West-Vlaanderen, werd door de bezetter Michiel Bulckaert benoemd. Die voerde de directieven van de bezetter nauwgezet uit. Maar na de oorlog komt de ganse zaak in een kluwen van dorpspolitiek terecht. Sommigen willen baron d’Udekem weer op post, anderen zijn hem liever kwijt dan rijk en blijven Verbeke steunen.
Verbeke wordt natuurlijk ambtshalve afgezet, maar ook d’Udekem d’Acoz zal opnieuw worden afgezet wegens schriftvervalsing van een schepencollegebeslissing. Nadat hij tijdens de oorlog al een brokkenparcours had gereden… D’Udekem zal pas in 1947 terug effectief burgemeester worden. Intussen doet hij er alles aan om Verbeke zwart te maken, maar zijn eigen doen en laten goed te praten. Eigenlijk gaat het gewoon om een vete tussen d’Udekem en Verbeke, die niets te maken heeft met collaboratie.
Zeer opvallend is dat d’Udekem op weinig clementie kon rekenen van de nieuwe gouverneur van West-Vlaanderen, Pierre van Outryve d’Ydewalle, die in september 1944 aantrad en de administratieve epuratie in zijn provincie in goede banen moest leiden. Baron d’Udekem was gehuwd met Suzanne van Outryve d’Ydewalle, een wel zeer naaste verwante van de gouverneur… Men kan Pierre d’Ydewalle zeker niet aanwrijven ten gunste van zijn familielid te zijn tussengekomen. Integendeel.
Luc Pauwels is historicus, gewezen bedrijfsleider en stichtte het tijdschrift 'TeKoS'.
Martin Sellner pleit in een boek voor remigratie van migranten die zich niet aanpassen en de maatschappij enkel tot last zijn.