JavaScript is required for this website to work.

De ‘recherche’ van Luc Boudens

Guido Lauwaert2/5/2021Leestijd 4 minuten
TitelDe Oogappel
AuteurLuc Boudens
UitgeverVrijdag
ISBN9789460017940
Onze beoordeling
Aantal bladzijden160
Prijs€ 18.50
Koop dit boek

Na de dood van zijn goede vriend Henri Floris Jespers schrijft Luc Boudens een liefdesbrief. Helaas, met te weinig peper en zout.

Hij was jaren aan de drank, maar nu heeft Luc Boudens de fles geruild voor de pen. Dat werd tijd. Zijn derde roman, Op eenzame hoogte, dateert van 2014. Zes jaar drinken zonder aan de slag te gaan laat zijn sporen na. Maar goed, de vierde is er en kreeg als titel De oogappel. Hij, de oogappel, slaat op zijn beste vriend, de in 2017 overleden dichter en essayist Henri Floris Jespers. Henri, zoals hij liefst genoemd wilde worden, was de Marcel Proust van de Vlaamse letteren na Wereldoorlog II.

Afscheid
Na het overlijden van Henri Floris Jespers schreef ik een in memoriam en sloot het af met de volgende zin: ‘Zal ooit nog iemand, zoals het hoort, zijn graf voeden, zoals hij dat van anderen deed?’
Als Henri over iemand of iets schreef, deed hij dat stijlvol. Zijn Franse opvoeding – met Vlaamse trekjes – zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Iedereen was bovendien onder de indruk van zijn gedetailleerde kennis van al wie rondtoerde in de Antwerpse kunstkringen van de 20ste eeuw en die met elkaar verweven zijn als de ringen van de Olympische Spelen.

Het is dus niet vreemd dat Luc Boudens vroeg of laat een afscheid schrijven zou. Zijn graf voeden met wat ze betekenden voor elkaar. Verwonderlijk is het al evenmin dat het in de vorm van een roman gebeurde. Met twee protagonisten, Leduc [Henri Floris Jespers > hertog] en Fitou [Luc Boudens > wijnsoort].

Huis op krukken
Marcel Proust is al ter sprake gekomen. Niet toevallig. Net als de Franse cultauteur ging Henri met het ouder worden nauwelijks nog de deur uit. Dat hoefde ook niet. Wie slechts een hoekje kreeg in de reguliere literaire bladen, maar een bladzijde verdiende, was welkom in het huis van Henri, op de Marialei 40, Berchem-Antwerpen.

Het huis is gebouwd in opdracht van, en was het woonhuis van Henri’s grootvader, schilder en vriend van Paul van Ostaijen, Floris Jespers. Met de jaren is het in verval geraakt. Ook dat komt zijdelings ter sprake in De oogappel. Aanvang tweede hoofdstuk; Leduc aan het woord: ‘Het huis liep dan wel op krukken, ik bleef het liefhebben en bovendien was het nu al jaren geheel het mijne.’

Katten
Een andere aanwijzing dat de wereld van Proust ook de wereld van Leduc [Henri] is, is de huishoudster Céleste. Zij zorgt ervoor dat de slijtage van de inboedel, inclusief de keuken, verschoond blijft van muizen en ongedierte. Wie zich heeft verdiept in het leven van de Franse schrijver weet dat de naam van Prousts huishoudster Céleste was, Céleste Albaret.

Zij is – halve zijsprong – na een paar jaar in dienst van Proust, getrouwd met diens favoriete taxichauffeur.
Een derde verwijzing dat Proust overal en altijd te ruiken valt, zijn het groot aantal katten. Net zoals Proust was Henri Floris Jespers dol op katten.

Troost
Omdat Luc zat opgescheept met een onontwarbare knoop én een gevluchte geliefde en dan maar heil zocht in de drank, had Henri hem onderdak verschaft. De tijd van het verblijf ten huize Henri is de grondlaag van De oogappel. Dat valt ook op te maken uit de tekst op de achterflap. Wie de roman ten volle wil begrijpen moet echter vertrouwd zijn met de wereld waarin ze samen troost zochten.

De oogappel wel. De roman springt van de hak op de tak. Weliswaar in een vertrouwde artistieke ruimte, maar hij komt slechts schetsmatig ter sprake. Buiten de uitvalsbasis, het huis van Leduc, hebben alle andere locaties beeld en klank, maar onscherp en vaak ontbreekt de connectie met het basisverhaal. Onder meer café Pinter. Plotseling komt de kroeg tevoorschijn en even plotseling verdwijnt ze weer. Alleen wie het wereldje van Leduc [Henri] en Fitou [Luc] kent, weet dat het om [de] Pallieter gaat. De stamkroeg van jonge acteurs en zangers in wording van de nabij gelegen theaterschool Studio Herman Teirlinck.

Roulette
De Pallieter komt een paar hoofdstukken later weer boven water, helaas zonder raakpunten met het verhaal. Simpelweg omdat het logica mist. De wiskundige regels eigen aan een roman – een begin, midden en slot – ontbreken. Ja, dan mist het ook spanning.

Idem wanneer ze Antwerpen verlaten en met de oude Alfa Romeo van Fitou naar Knokke rijden en daar de bourgeoiskroegen van de badstad bezoeken, enkele galerijen aan de kustlaan en uiteindelijk terecht komen in het casino, waar ze het wandwerk van René Magritte bekijken. Ze bezoeken de speelzaal en aan het wentelen van de roulette kunnen ze niet weerstaan. Nu eens winnen, dan weer verliezen ze, maar de lezer komt niet te weten of ze rijker dan wel armer het speelhol verlaten. Ook niet hoelang ze verder in Knokke verblijven en hoe de terugreis verloopt.

Antiquariaat
Leduc opent een antiquariaat in het Antwerpse centrum. Of dat succesvol is komt de lezer niet te weten. Alleen bezoeken aan de kroeg aan de overkant worden vluchtig besproken. Wie wel pagina na pagina opduiken, zijn de katten van Leduc. Je wordt er geen kattenhater van, maar wel zou je graag eens zien dat ze onbesproken blijven. Ook omdat ze – daar zijn het katten voor – niets anders doen dan slapen, op de schoot springen, hun voedsel doorslikken en het bakje schoonlikken.

Fitou poseert als Paul van Ostaijen voor het standbeeld van de dichter dat Frieds (= Wilfried Pas) aan het maken is. Als Fitou naar Frieds genoegen lang genoeg heeft stilgestaan, vertrekken Fitou en Leduc naar Parijs. Ze bezoeken de begraafplaats Père Lachaise, want Oscar Wilde moet een groet krijgen en alweer doen ze een dozijn kroegen aan, alvorens ze ter bestemming komen: de woning van een stokoude kunstenaar. Luduc wil hem interviewen. De naam van de man komt de lezer niet te weten, evenmin dat hij een tijdgenoot was van Paul van Ostaijen. Wie vertrouwd is met leven en werk van Henri Floris Jespers weet wel om wie het gaat: dichter en beeldend kunstenaar Michel Seuphor [Borgerhout, 1901-Parijs, 1999].

Liefdesbrief
Nauwelijks zijn ze terug in de Scheldestad, of ze snellen naar de theaterkroeg. Om te zuipen en te pokeren. Vijf korte hoofdstukken lang worden allerlei anekdotes opgevist, Céleste komt even piepen en de katten meermaals, maar een samenhang blijft uit.

Abrupt sluit Luc Boudens De oogappel af met een hoofdstuk dat de titel ‘De brief’ kreeg. Een liefdesbrief is het geworden. Dat was ook de bedoeling; een liefdesbrief in romanvorm te schrijven. De band tussen beide heren, Boudens en Jespers, is in de afscheidsbrief aan de beurt. Helaas zonder grondig omgespit te worden. Wat een fletse verklaring oplevert. Een brief die naar vriendschap ruikt, maar niet naar liefde.

Jammer
Met pijn in het hart, want Luc Boudens ligt me na aan het hart, heb ik na de laatste zin, ‘Voor altijd uw Fitou.’ De oogappel in de kast gezet. Af en toe stoot je op een prachtzin, een sterke passage, maar ze slagen er niet in om van het boek een roman te maken. Luc Boudens heeft een beknopte versie van A la recherche du temps perdu willen schrijven. Daarin is hij niet geslaagd, wegens een botte pen en een waterige inkt.
Besluit: mijn nieuwsgierigheid is gesmoord in teleurstelling. Jammer, jammer, jammer.

Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties