Lang leve en schrijve Gaston Durnez!
‘Een mens is maar een wandelaar’ van Gaston Durnez leest als een prentenboek van Vlaamse heiligen van de 20ste eeuw. Verplichte kost!
Gaston Durnez wandelt met de Vlaamse heiligen de geschiedenis in. De eerste heilige in het boek is niet de recentste overledene, maar de heilige waarmee hij als jonge man naar de oorlog trok. De Tweede Wereldoorlog wel te verstaan, want al verschijnt het boek naar aanleiding van zijn 90ste verjaardag, Durnez is te jong om de Eerste te hebben meegemaakt. In zekere zin is de eigen ordening een manier om de geschiedenis van een eeuw overzichtelijk te maken voor de modale lezer.
Tussen twee poëten
Een tweede opmerkelijke zaak aan Een mens is maar een wandelaar, is dat de eerste en de laatste heilige een dichter is: Bert Decorte en Hubert van Herreweghen. Tussen die twee poëten lopen heel wat nette heren en dames rond, achtentwintig in totaal, maar ze halen lang niet het niveau van de eerste en de laatste. Het moet zijn dat poëzie het favoriete literair gerecht van Gaston Durnez is.
Hij heeft zich vaak gewaagd aan het plegen van menig absurd vers en nonsensgedicht, toch vermoed ik dat hij zichzelf geen dichter wil noemen en ook niet als poëet de geschiedenis wil ingaan. Er schuilt wat anders — iets zwevend tussen het jonge graan en de oude jenever — in Durnez’ liefde voor de poëzie en het feit dat hij zijn heiligenboek laat beginnen en eindigen met een dichter. Durnez heeft dankzij de poëzie proza leren schrijven, want het zingt als de Juwelenaria uit Faust van Charles Gounod.
Heilige prinsen
Al op jonge leeftijd maakte ik kennis met het proza van Gaston Durnez. Tijdens de kleinkunstrage van de jaren zestig schreef hij cursiefjes. Ik zie hem nog steeds humor strooien tussen twee zangers met heimatverlangen of weinig gepeperd protest.
Kort daarna las ik zijn gebundelde ‘stukjes’ in de Manteau pockets en andere uitgeverijen uit de stal met een geur van een Vlaams pension. De diepgaander boeken die hij indertijd schreef, hadden Vlaamse culturo’s als Felix Timmermans en Maria Rosseels als onderwerp.
Eigenlijk is dat altijd zo gebleven. Zijn nieuwe literaire kind is uitgegeven door het Davidsfonds en portretteert Vlaamse heiligen met een politieke, economische of culturele achtergrond; soms een mix ervan. Enkele van die Roomse prinsen hadden een Franstalige voedselbank. Toch stroomt er Vlaams bloed door hun hersenen. Dat is onder meer het geval met Raymond Jean de Kremer — met als bekendste pseudoniemen John Flanders en Jean Ray — en Théo Lefèvre, le mal-aimé. Een schrijver en een politicus, beiden van Gent. Ik leerde ze kennen op jonge leeftijd. Voor ze op het schild gehesen werden was ik verkocht. Het was hun botte maar gedreven denken dat me bij hen aanstond. Wat goed dat Gaston Durnez ze in zijn nieuwe papieren kast heeft opgepoetst.
Twee alinea’s
Alvorens dieper in te gaan op de pen van Gaston Durnez, een alinea uit het portret van beide prinsen. Ze zijn een apart hoofdstuk waard.
Spoken op de ruwe heide — Het geheim van John Flanders
Malpertuis? ‘Je denkt aan de burcht van de sluwe Reinaert de Vos, maar bij Jean Ray is het de naam van een geheimzinnig huis in een negentiende-eeuwse Vlaamse stad, waar donkere machten en krachten werkzaam zijn. De naam vloeit “als met modderige, giftige inkt” uit de “huiverende pen” van de verteller, bij wie het angstzweet uitbreekt.’
Die kerel die door Jespers is gebeeldhouwd! – Théo Lefèvre, le mal-aimé
‘”Lefèvre, toi, tu vas mal tourner!” Het gaat slecht met je aflopen, zei Paul-Henri Spaak tegen de christendemocratische politicus met wie hij zopas een regering had gevormd. Slecht, waarom? “Als je ’t in ons land wil volhouden, mag je drie dingen niet hebben: esprit, humor en nieuwe gedachten!” Welnu, Théo Lefèvre had ze alle drie in hoge mate. Hij bezat de scherpe, bijtende geestigheid van de Gentenaars en hij trachtte zijn conservatieve Belgische landgenoten zijn idee van “travaillisme” te verkopen. Spaak heeft dan ook gelijk gekregen.’
De inktpot van Durnez
Gaston Durnez is, de pen in de hand, een Engelse Vlaming. Zijn schrijfstijl lijkt op het taaleigen van Godfried Bomans (die zijn idioom geleend heeft van P.G. Wodehouse), en onderhuids schuilend G.K. Chesterton. Over de Engelse letterkundige en journalist schreef hij een geestig boek, De lach van Chesterton. Dit boek mag beschouwd worden als een aanwijzing in welke inktpot de pen van Durnez gedoopt is.
Naast een droge humor valt een relativering op. Het lijkt wel of Durnez voortdurend verbaasd is over wat hij geschreven heeft. Samen met een zekere afstandelijkheid, krijg je een grappige taal, een originele pen. Inderdaad, Chesterton zit in het tabernakel van het literaire brein van Durnez, maar dat weerlegt mijn bewering niet. Ook Shakespeare had zijn inspirators. Toch kan niet ontkend worden dat hij een eigen stijl had. Hetzelfde geldt voor Gaston Durnez.
De taal van Durnez
Het journalistieke proza van Durnez glijdt over het blad als een Deux Chevaux over een Bison Futé. Lap, krijgen we er na Noord-Brabant en Engeland ook nog Frankrijk bij. Jazeker. In de taal van de Vlaming zit meer Gueuze en Kriek, terwijl een droge kurklucht in die van de Hollander zit. Het maakt zijn taal veel sappiger en gelukkig is die op een verheven wijze bewaard door mensen als Durnez.
De taal van Gaston Durnez is van het zuiverste Vlaams-Brabants dat er bestaat. Laat ons hopen dat het niet verloren gaat. Is dat zo, dan verliest de Vlaming een niet onbelangrijk element van zijn karakter. Om ons daarvoor te behoeden is het lezen van de boeken van Durnez een plicht. Zou Een mens is maar een wandelaar op de verplichte leeslijst moeten staan van het vak Nederlands in het middelbaar onderwijs.
De geschiedenisles van Durnez
Het levert niet enkel een betere taalkennis op, maar is bovendien een geschiedenisboek. Wie zijn stamvaders niet kent, heeft geen persoonlijkheid. En persoonlijkheid en karakter gemixt, is toch de cocktail van wat Blaise Pascal, de lievelingsauteur van Théo Lefèvre, bedoelde met zijn uitspraak: ‘Le style c’est l’homme’.
Gaston Durnez als mens en auteur is daar een schoolvoorbeeld van. Als er ooit een boek geschreven wordt over invloedrijke Vlaamse literaire journalisten, dan zal Gaston Durnez daar ongetwijfeld in voorkomen.
Lang zal hij leven en schrijven!
En nu, naar de boekhandel, mocht u dat nog niet gedaan hebben.
Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.
Milo Rau vertrekt bij het NT Gent. Hij zag zijn benoeming enkel zag als een tussenstap op de weg naar zonniger bestemmingen.