JavaScript is required for this website to work.

Herinneringen aan de man met de zweep

Patrick Auwelaert30/6/2019Leestijd 9 minuten
TitelMijn herinnering aan Jef Geeraerts
SubtitelDe man met de zweep
AuteurStan Lauryssens
UitgeverPandora Publishers
ISBN978-9-05-325458-5
Onze beoordeling
Aantal bladzijden167

Auteur Stan Lauryssens haalt herinneringen op aan de tijd dat hij bevriend was met Jef Geeraerts, jarenlang zijn grote idool.

‘… en hij prevelde zijn bijnaam in Kongo: Mambomo fimbo, “de man met de zweep”, “de man die veel slaat”…’

In zijn nieuwe non-fictieboek, Mijn herinnering aan Jef Geeraerts: de man met de zweep, haalt schrijver Stan Lauryssens (1946, Antwerpen) herinneringen op aan de tijd dat hij bevriend was met de auteur van onder meer de vierdelige Gangreen-cyclus en een twintigtal misdaadromans.

Vorig jaar was het precies vijftig jaar geleden dat Geeraerts’ Kongo-roman Gangreen 1 – Black Venus verscheen, een schandaalsucces dat de schrijver de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Verhalend Proza opleverde.

Dit jaar is het dan weer vier jaar geleden dat Jef Geeraerts (1930-2015) overleed. Hoe betrouwbaar zijn de herinneringen van Lauryssens, die als ‘sympathieke schurk’, ‘meestervervalser’, ‘fantast’ en ‘ex-bajesklant’ bekendstaat? En is het boek een ode áán dan wel een afrekening mét Geeraerts?

Hybride boek

Eerst dit: Mijn herinnering aan Jef Geeraerts  is geen biografie van ‘Jozef Adriaan Anna Geeraerts, beter bekend als Jef Geeraerts, geboren in de Haarstraat te Antwerpen, enig kind van Anna Maria van der Heiden, naaister, en Frans Geeraerts, garagist’. Het is ook geen biografie van de schrijver Roger van de Velde (1925-1970), die nochtans veelvuldig in het boek aan bod komt. En ten slotte is het evenmin Lauryssens’ autobiografie (die verscheen al in 2015 onder de titel Selfie, memoires van een sympathieke schurk).

Nee, het is een beetje van dat alles. In die zin is Mijn herinnering aan Jef Geeraerts – waarom ‘herinnering’ en niet het meer voor de hand liggende ‘herinneringen’? – een hybride boek. Een boek dat bovendien tal van passages bevat waarvan je je afvraagt of ze echt gebeurd, verzonnen of geromantiseerd zijn door Lauryssens (het kan geen toeval zijn dat hij, gedurende de zeven jaren die hij in Spanje doorbracht, de buurman en vriend was van de opperfantast Salvador Dalí).

Idool

Mijn herinnering aan Jef Geeraerts  begint veelbelovend. Lauryssens verhaalt op plastische en meeslepende wijze over zijn jeugd in de Antwerpse Brederodestraat, ‘op ’t vuil zuid’ van krotten en kraakpanden. ‘Op de binnenkoer was één schijthuis voor vier gezinnen: een plank met een gat erin in een stinkend hok. Armoe troef.’ Op school leert hij over ‘Belgisch Kongo’. Als hij zestien is, ontleent hij in de bibliotheek de roman Ik ben maar een neger  (1962), ‘volgens de bibliothecaris “een vuil boekje” van “een nieuwe Vlaamse schrijver, een zekere Jef Geeraerts”’.

De hitsige passages in het boek, dat gebaseerd is op Geeraerts’ ervaringen als assistent-gewestbeheerder in Belgisch-Kongo, zwepen de puberende Lauryssens op. Hij wil alles van Geeraerts lezen, maar moet wachten tot diens volgende boek (Schroot, 1963) verschijnt. In de tussentijd roept hij de schrijver tot zijn idool uit, ‘een held die mij behoedt voor de valkuilen van het leven, Jef Geeraerts zal mijn held zijn, mijn gids, mijn kompas en mijn anker’.

Stadsredacteur

Enkele jaren later. Na een korte passage als maker van gaten in kaas (!) bij kaasgroothandel De Keizer in Antwerpen – naast Roger van de Velde komt ook Willem Elsschot meermaals aan bod in Mijn herinnering aan Jef Geeraerts – kan Lauryssens vanaf eind februari 1969 aan de slag als ‘soirist’ of avondmedewerker op de redactie van de liberale krant De Nieuwe Gazet  in de Sinjorenstad. Hij vervangt er de journalist en schrijver Roger van de Velde (bekend van onder meer de verhalenbundels Galgenaas  en Kaas met gaatjes), die verslaafd is aan zware pijnstillers en op dat ogenblik in de gevangenis zit omdat hij blanco doktersbriefjes heeft gestolen in dokterskabinetten en ziekenhuizen. ‘Zie me hier zitten, dacht ik, de nieuwe Elsschot, maar in plaats van in de voetsporen van Willem Elsschot te treden, houd ik de stoel van Roger van de Velde warm.’

Op een dag krijgt Lauryssens de opdracht om Jef Geeraerts te interviewen, die net de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Verhalend Proza heeft ontvangen voor zijn roman Gangreen 1 – Black Venus. Het wordt zijn eerste ontmoeting met zijn idool, van wie hij alles heeft gelezen. Geeraerts is 39, Lauryssens 23. Lauryssens schrikt van de kleine gestalte van Geeraerts. De schrijver blijkt nauwelijks groter dan hemzelf ‘en met mijn 1meter61 ben ik niet van de grootsten’.

Nog in 1969 klimt Lauryssens op van ‘soirist’ tot stadsredacteur in vaste dienst. Hij is onder meer verantwoordelijk voor de eindredactie van de nieuwe rubriek Pamflet, ‘met langere leesstukken van linkse, libertijnse schrijvers die iets op hun lever hebben en dat kwijt willen’. Zijn eerste keus: Jef Geeraerts.

Rozinneke

Op 27 november 1969 valt de politie binnen in boekhandel Corman in Brussel en neemt er tal van ‘verboden boeken’ in beslag. Ook Geeraerts’ Black Venus  wordt, zij het tijdelijk, meegenomen ‘voor onderzoek’. Opnieuw reden genoeg voor de hoofdredacteur van De Nieuwe Gazet  om Lauryssens eropuit te sturen voor een reactie van Geeraerts. Lauryssens treft de schrijver aan in een bordeel – Geeraerts noemt het zelf zijn ‘schrijfkamer’ – op de hoek van de Korte en Lange Winkelhaakstraat. Hij woont er al twee jaar samen met de prostituee Rozinneke. Lauryssens komt er stilaan tot het besef ‘dat de hoerenverhalen uit Gangreen 1 – Black Venus  waarschijnlijk niet ‘zelf beleefd’ waren maar dat het allemaal was opgetekend uit de mond van Rozinneke die meer ervaring had met betaalde liefde dan tien Jef Geeraertsen bij elkaar’. Zijn idool blijkt in werkelijkheid een ‘pantoffelheld’!

Maria Q.

In zijn hoedanigheid van stadsredacteur ontmoet Lauryssens in de daaropvolgende jaren meermaals zijn held. Ook in het Antwerpse uitgaansleven loopt hij hem regelmatig tegen het lijf. Stilaan groeit er een vriendschap tussen hen die, naarmate de jaren vorderen, uiteindelijk helemaal verwatert. Of zoals het op de achterflap staat: ‘Zij werden vrienden en collega’s maar vriendschappen kraken onder het gewicht van de tijd, van geld, succes en vrouwen…’

Tussen al deze anekdotes door beschrijft Lauryssens op romantiserende wijze hoe het Geeraerts beroepshalve verging in Belgisch-Kongo, hoe hij, eenmaal teruggekeerd in België, zijn draai niet vindt, en hoe hij zijn gezin en drie kinderen in de steek laat. Dan volgt het ontluisterende verslag van Geeraerts’ ‘geheime liefde’, zowat het kerngegeven in Mijn herinnering aan Jef Geeraerts. Het blijkt om een zekere ‘Maria Q. uit O. aan de Schelde, 34 jaar, erotisch en mysterieus’ te gaan, Geeraerts’ ‘oud lief uit Kongo’. ‘Goede vrienden noemden haar “Mietje” of Mie.’ Geeraerts zelf noemt haar ook wel ‘My’. Deze Maria of My blijkt de missing link tussen Rozinneke en Geeraerts’ latere echtgenote, Eleonore Vigenon, die hij in 1971 leert kennen op een literaire avond. Later ontdekt Lauryssens dat Geeraerts dezelfde liefdesbrieven schrijft naar Maria en Eleonore. Zo wedde de schrijver op twee paarden, wat finaal in het voordeel van Eleonore uitdraaide.

Fotomodel

In het begin van hun amoureuze hereniging stuurt Geeraerts zijn nieuwe lief romantische, lichtjes aangepaste gedichten van Paul Snoek en Lucebert en laat uitschijnen dat ze van hem zijn. Ook zendt hij haar tal van brieven en ansichtkaarten. Hij smokkelt zijn liefdesaffaire bovendien binnen in zijn roman Gangreen 2 – De goede moordenaar  (1972), die zich afspeelt in de jaren 1958-1960, waarin hij Maria Q. als Marie la Jolie uit Kiabukwa uit de provincie Katanga door het leven laat gaan. Tot Geeraerts’ affaire met Maria Q. bruusk eindigt omdat haar echtgenoot niet van haar wil scheiden. Van Geeraerts’ plannen om zijn leven met haar te delen, komt dan ook niets terecht.

De vraag rijst hoe Stan Lauryssens aan al die informatie komt, waarover bij mijn weten nooit eerder werd bericht in eender welke publicatie over Geeraerts. Op toevallige wijze, zo blijkt. Begin jaren zeventig woont Lauryssens samen met ‘Roosje-mijn-framboosje’ in Klapdorp, ‘op een mansarde onder de dakpannen boven een viswinkel’. Hij heeft net ontslag genomen bij De Nieuwe Gazet  en komt moeizaam aan de kost als freelancejournalist.

Boekenbeurs

Tijdens de jaarlijkse Boekenbeurs, die op dat ogenblik al in Antwerp Expo aan de Jan Van Rijswijcklaan plaatsvindt, ontmoet hij andermaal Jef Geeraerts. Aan zijn zijde zit Eleonore Vigenon, zijn nieuwe vriendin. Geeraerts is druk doende te signeren. Een ‘schoolmeester met een ziekenfondsbrilletje viste uit zijn boekentas een beduimeld exemplaar op van Gangreen 1 – Black Venus, de rug gebroken, met ezelsoren en koffievlekken’, en vraagt aan de schrijver of de zwarte vrouw op de kaft Julie Yenga is, Geeraerts’ ‘Grote Liefde in Kongo’. Geeraerts antwoordt bevestigend.

Lauryssens denkt: ‘Nee Jef (…), nee, de zwarte schoonheid op de coverfoto is niet Julie Yenga uit Gangreen 1 – Black Venus, zij is een betaald fotomodel uit Amsterdam, ik kan het weten, ik was er zelf bij toen de uitgever de foto selecteerde uit honderd foto’s van zwarte modellen die het fotopersagentschap ons voorlegde’. (Lauryssens was hiervan op de hoogte omdat hij op dat ogenblik deeltijds werkte voor uitgeverij Manteau, waar Geeraerts’ boeken verschenen en waar hij verantwoordelijk was voor de promo en publiciteit.)

Mythomaan

Lauryssens beseft op dat ogenblik al dat Geeraerts een mythe rond zichzelf aan het opbouwen is – een gegeven waar Frans Strieleman, zijn hoofdredacteur bij De Nieuwe Gazet, hem nog voor zijn ontslag al op had gewezen. Om die reden, had Strieleman erbij verteld, hadden Geeraerts’ beste vrienden, Paul de Wispelaere en Jeroen Brouwers, hun vriendschap met de schrijver opgezegd. En dat terwijl Geeraerts Black Venus  aan De Wispelaere had opgedragen en zijn ‘Vijfde brief omtrent liefde en dood’ aan Brouwers had gericht. De Wispelaere tilde zelfs zo zwaar aan Geeraerts’ leugens met betrekking tot wat er werkelijk in Kongo gebeurd was, dat hij een open brief aan hem richtte die verscheen in het literair tijdschrift Nieuw Vlaams Tijdschrift  (jaargang 23, 1970, p. 161 e.v.). De geïnteresseerde lezer kan de brief integraal lezen via deze link.

Miss Praline

Terug naar de informatie over Maria Q. uit O. Hoe kwam Lauryssens eraan? Daartoe is een verre sprong vooruit in de tijd noodzakelijk. Op de Boekenbeurs leert hij Mieke kennen, zijn latere tweede echtgenote. Hij vertelt haar dat hij in de voetsporen loopt van Jef Geeraerts. ‘“Weer eens. In het begin van de jaren ’70 had Jef een geheime relatie met een gehuwde vrouw die net zoals jij afkomstig was uit O. in Oost-Vlaanderen.”’

Wat blijkt? Mieke had Maria Q. gekend. Haar bijnaam in O. was ‘Miss Praline! Godiva!’. Ze was inmiddels overleden. ‘Na de dood van Miss Praline ging haar nalatenschap automatisch naar haar dochter Pascale en Jacques of “Jaco” De R., haar echtgenoot, die een nieuwe relatie begon met Monique V. Na het overlijden van “Jaco” ontdekte Monique V. tussen zijn nagelaten papieren een mapje met gedichten, brieven, naaktfoto’s van Miss Praline en kleurfoto’s van een kalende man van veertig. Alle brieven waren met “Jef” ondertekend.

Monique V. vermoedde dat de kalende man op de foto’s Jef Geeraerts kon zijn en gaf het mapje aan een vriendin die het op haar beurt bezorgde aan een goede vriend van mij, fan van Jef Geeraerts en kenner van de Vlaamse literatuur… en zo belandden tien onbekende, nooit gepubliceerde liefdesbrieven van Jef Geeraerts, vier handgeschreven gedichten, zes naaktfoto’s van My en drie kleurfoto’s van de kalende man van veertig op mijn schrijftafel.’

Koudefront

Lauryssens citeert hier en daar uit de brieven, maar de naaktfoto’s krijgt de lezer niet te zien. Wel zijn achterin het boek zes zwart-witfoto’s opgenomen uit de periode 1957-1958. Ze zijn alle afkomstig uit het familiealbum van Geeraerts en bevinden zich in het Antwerpse Letterenhuis, waaraan Geeraerts zijn archief schonk.

Van Maria, Mietje, Mie of My zelf is volgens Lauryssens tot nog toe geen correspondentie teruggevonden. Wel een dagboek, handgeschreven, in een grijsblauwe zakagenda uit 1957, waarin zij Geeraerts de tweede man in haar leven noemt, na haar echtgenoot.

Het boek eindigt in mineur. Stan Lauryssens is inmiddels zelf misdaadschrijver geworden, net als zijn idool. Zijn eerste thriller, Zwarte sneeuw  (2002), wordt bekroond met de Hercule Poirotprijs. Hij signeert zijn boek naast Geeraerts op de Boekenbeurs. ‘We signeerden een uurtje zij aan zij, vrienden onder elkaar zal de uitgever gedacht hebben, hoewel er geen vriendschap en geen warmte uit de oude koloniaal straalde en ineens besefte ik dat warmte en vriendschap in vroegere ontmoetingen niet van hem kwamen maar van de mensen om hem heen, van ma en pa Geeraerts, van Rozinneke, van zijn uitgevers, van zijn peerd en dat een koudefront definitief en onherroepelijk over het land trok van het ogenblik dat Nora in zijn leven kwam en rond hun liefde een muur van ijs optrok.’

Geromantiseerde herinneringen

Rest mij nog de vragen te beantwoorden die ik in de inleiding van deze recensie stelde: hoe betrouwbaar zijn de herinneringen van Stan Lauryssens aan Jef Geeraerts en is het boek een ode aan dan wel een afrekening met Geeraerts?

De eerste vraag laat zich gemakkelijk beantwoorden. Lauryssens’ herinneringen aan Geeraerts zijn ongetwijfeld echt. Vele laten zich gemakkelijk verifiëren, bijvoorbeeld in zijn bijdragen voor De Nieuwe Gazet. Alleen is de manier waarop hij ze vertelt geromantiseerd. Zo spelt hij hele dialogen uit met Geeraerts, met diens ouders en met anderen die Geeraerts van nabij hebben gekend. Maar zoals de dialogen zijn opgeschreven, kunnen ze in werkelijkheid nooit zijn uitgesproken. Daarvoor zijn ze te kleurrijk en te gedetailleerd. Het vermoeden rijst dan ook dat Lauryssens de fictieschrijver in hem heeft losgelaten op de feiten en gesprekken die hij zich nog herinnerde. Daar is wat mij betreft niets mis mee zolang de auteur er maar voor uitkomt dat hij een literaire stijltruc heeft toegepast om zijn verhaal meeslepender te maken.

Het beeld dat Lauryssens van Geeraerts schetst, komt in die zin ook geloofwaardig uit de verf omdat het enerzijds beantwoordt aan het beeld dat ik mezelf doorheen de afgelopen vijfendertig jaar van Geeraerts heb gevormd in de media, en anderzijds bevestigd wordt door een bevriende fotograaf die Geeraerts in de jaren 1970-1980 van nabij heeft gekend. Lauryssens heeft het alleen wat smeuïger gemaakt en aangedikt. Het resultaat is een bijzonder prettig leesbaar verslag van het leven van een schrijver die zichzelf als jager zag, terwijl hij in werkelijkheid een pantoffelheld was.

Schoonselhof

De tweede vraag laat zich al even gemakkelijk beantwoorden. Lauryssens doorprikt gaandeweg zijn ‘vriendschap’ met de voormalige assistent-gewestbeheerder in Belgisch-Kongo, maar zonder ooit in rancune te vervallen of vilein te worden. In Mijn herinneringen aan Jef Geeraerts  stelt hij weliswaar Geeraerts’ leugens, overdrijvingen en hypocrisie aan de kaak, maar zonder dat je er als lezer een onprettig gevoel aan overhoudt. Lauryssens houdt het netjes. De laatste bladzijden van zijn boek baden zelfs in een ronduit weemoedige sfeer, die onder meer tot uiting komt als hij de afscheidsplechtigheid van de schrijver bijwoont in het crematorium van Lochristi. Lees maar:

‘Wij kwamen uit het crematorium, mijn Mieke en ik, het licht en de zon tegemoet, ik dacht: wat doet “mijn held, mijn gids, mijn kompas en mijn anker” hier, nabij een industrieterrein van Volvo Trucks en het kanaal Gent-Terneuzen, waarom wordt “de Vlaamse Hemingway”, “de Hemingway van de Haarstraat”, de meest Antwerpse van alle Vlaamse auteurs niet onder het toeziend oog van Hendrik Conscience bijgezet op het erepark van Schoonselhof, tussen Marnix Gijsen, Hubert Lampo, Roger van de Velde, Gerard Walschap en Willem Elsschot, zijn collega-schrijvers, zijn vrienden, zijn gelijken?’

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties