JavaScript is required for this website to work.

Jeroen Brouwers: ‘Laatste plicht’

Patrick Auwelaert4/11/2018Leestijd 5 minuten

In ‘Laatste plicht’ schetst Jeroen Brouwers liefdevol het portret van een journalist en uitgever die lang zijn mentor is geweest en hem in de literatuur heeft geïntroduceerd.

Jeroen Brouwers heeft in de loop van zijn leven tientallen, zo niet honderden schrijvers, uitgevers, redacteurs, journalisten en ander ‘letterkundig personeel’ uit Nederland en Vlaanderen persoonlijk gekend. Met velen onder hen onderhield hij vriendschapsbanden, die al dan niet voortijdig werden afgebroken door ruzies of ander naars. In zijn talrijke autobiografische, essayistische, polemische, epistolaire en met literaire anekdotes bezaaide non-fictieboeken heeft hij over hen geschreven met een pen die nu eens in vitriool, dan weer in rozenwater gedoopt was. Nu Brouwers zich in de herfst van zijn leven bevindt, heeft hij op liefdevolle wijze opnieuw een portret van een ‘ouwe getrouwe’ geschetst in een afzonderlijk boekje. Het betreft de Nederlandse journalist en uitgever Hans Roest (1917-2006), met wie Brouwers sinds zijn prille professionele begin als redacteur tot aan Roests dood altijd bevriend is gebleven en over wie hij niet één kwaad woord heeft geschreven. Hij beschouwde het als zijn laatste plicht om dat te doen, voor hij zelf het hoekje omgaat. Omdat hij veel aan Roest te danken heeft en veel van hem heeft geleerd, zoals hij het in ‘Laatste plicht’ herhaaldelijk stelt.

‘Een beminnelijke, aristocratische heer’

Sinds het begin van de jaren 50 was Hans Roest de spil in de redacties van de Geïllustreerde Pers, een in 1936 in Amsterdam door Leo Teulings opgerichte uitgeverij die populaire tijdschriften en boeken uitgaf. Roest was er als chef verantwoordelijk voor korte verhalen en feuilletons in alle bladen van deze persgroep. In 1962 kwam de toen nog piepjonge Jeroen Brouwers er op de redactie van Romance terecht, ‘het tienerblad over schlagerzangers, Hollywoodacteurs en sterrendom van de Nederlandse radio en het daarjuist tot leven gewekte fenomeen televisie’. Roest huisde op de redactievloer in een glazen kantoortje waarin hij de hele dag zat te telefoneren. Brouwers beschrijft hem als ‘een beminnelijke, aristocratische heer, flossig haar aan de zij- en achterkant van de kale schedelpan, open blik, rustige glimlach’.

Van Wim Zaal, een eerdere redacteur bij de Geïllustreerde Pers die naar Elsevier was vertrokken, vernam Roest dat Brouwers literaire ambities koesterde. Kort daarna haalde hij de schrijver in spe weg van de redactie van Romance en bracht hem in zijn eigen afdeling onder. Brouwers moest er samen met enkele collega’s binnenkomend leesvoer op geschiktheid beoordelen en redigeren. Dat laatste hield onder meer in dat hij alle ‘onvertogen’ woorden of beschrijvingen moest vervangen door neutralere, zodat geen enkele christelijke lezer erover zou struikelen. ‘Iedere bocht of hobbel die de gewone (…) lezeres of lezer moeite zou kosten zonder geschoktheid van welke aard dan ook te nemen, ieder spijkertje of steentje waaraan de abonnee zich zou kunnen bezeren, werd zorgvuldig uit alle lectuur verwijderd. Lachen mocht, mits om decente humor. Vloeken en andere godslasterlijkheid natuurlijk niet. Liefde: akkoord, maar zonder explicietheden, maak van tongkus innige omhelzing, zie andere lichamelijkheden om te foefelen tot een gevoelvolle aai over de arm of warme streling over het haar of zoiets, en neuken vindt nooit, nimmer, jamais plaats, ook niet per suggestie.’

Uitgeverij Manteau

Eens hij Brouwers onder zijn hoede had, ontfermde Hans Roest zich over hem. Roest vertelde zijn protegé onder meer dat hij veel moest lezen, zodat hij het onderscheid wist te proeven ‘tussen het voortreffelijke, het goede, het minder goede, het absoluut niet goede en alles wat zich daar nog onder bevindt’. Om hem tot lezen aan te zetten, deponeerde hij tijdens Brouwers’ afwezigheid met de regelmaat van een klok dichtbundels en romans in een lade van zijn bureau. Roest raadde Brouwers ook aan manuscripten te sturen naar De Bezige Bij, wat de jonge schrijver ook deed, maar hij kreeg ze steeds retour, weliswaar telkens met een vriendelijk briefje van Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen erbij die hem aanmoedigde vooral te blijven schrijven.

Op een dag nam Roest Brouwers mee naar de kantine van de Geïllustreerde Pers. Daar zat de Vlaamse dichter, verhalenschrijver en romancier Jos Vandeloo (1925-2015) op hen te wachten. Vandeloo, die op dat ogenblik al klassiekers als ‘De muur’ en ‘Het gevaar’ op zijn literair actief had, was toentertijd onderdirecteur van de Vlaamse, in Brussel gevestigde literaire uitgeverij Manteau. De uitgeverij was op zoek naar een redactiesecretaris en volgens Roest was Brouwers daarvoor de geknipte man. Vandeloo was bovendien geïnteresseerd in Brouwers’ verhalenbundel Leedvermaak, die door De Bezige Bij was geretourneerd, maar vond de titel te agressief. Een jaar later, in 1964, zou de bundel door Manteau worden uitgegeven als Het mes op de keel, Brouwers’ officiële debuut in de literatuur – voordien had hij al enkele kleine non-fictiewerken samengesteld en geschreven, onder meer over Edith Piaf. Brouwers aanvaardde de uitnodiging en verkaste voor lange tijd naar Brussel, waar hij in dienst trad van de uitgeefster Angèle Manteau, die hij omwille van haar gedrag en houding later in een polemisch stuk zou neersabelen.

In de slenter van de tijd

Brouwers over Roest: ‘Ik ben later nooit meer iemand tegengekomen met een zo brede belezenheid als de zijne. Breed in literaire zin zowel als in die van schrijfbedrijvigheid te benoemen als “vrijetijdslectuur”, en alle stadia daartussen of bovenop.’ Wat Brouwers toen nog niet kon bevroeden, was dat zijn afscheid van Roest maar van tijdelijke duur zou zijn. Niet alleen correspondeerden beide mannen met elkaar, en dat tot aan Roests overlijden, ook zocht Roest Brouwers geregeld op, waar de schrijver in de loop van de daaropvolgende decennia ook woonde. Toen Roest Brouwers op het einde van zijn leven uitzonderlijk bij zich sommeerde, trof de schrijver van succesromans als De zondvloed en Geheime kamers daar al zijn eigen publicaties aan, ‘zelfs die van vóór mijn officiële literaire debuut, die ik zelf niet meer bezat en door hem in de slenter van de tijd uit welke krochten dan ook waren opgediept. Al mijn boeken en boekjes vanaf 1964, alle met een opdracht aan Hans Roest. Alles wat ik sedertdien aan kranten en tijdschriften had bijgedragen, alles wat over mijn werk en mij persoonlijk zoal was verschenen van gunstige c.q. ongunstige recensies via geleerde essays tot smaadgeschriften. (…) Tientallen foto’s. Al mijn brieven aan Hans. Mijn gehele geschreven leven tot 2000, door hem met grotere zorg “gedocumenteerd” dan ik het zelf had gedaan (…).’

Een engel in een oesterschelp

In Laatste plicht bekent Brouwers dat hij Hans Roest nooit echt heeft leren kennen, omdat deze nauwelijks over zichzelf en anderen sprak, tenzij in vage bewoordingen. ‘Hij liet zich niet “kennen”. Een engel in een oesterschelp. Discreet over anderen, uiterst bescheiden en afgedekt over zichzelf.’ En elders luidt het: ‘Gaf hij al weinig prijs over zichzelf, over anderen zweeg hij, roddelen deed hij niet, tot anekdotiek over al die personaliteiten die hij in tijdblokken van decennia in al ’s heren landen had ontmoet of met wie hij had gecorrespondeerd, tot Albert Schweitzer aan toe, was hij niet te verleiden. Behalve over Hélène Swarth.’

Roest had de bekende Nederlandse dichteres Hélène Swarth (1859-1941) op zijn vijftiende voor het eerst bezocht en was tot haar dood met haar bevriend geweest. Hij had haar ooit beloofd haar biografie te zullen schrijven, maar verder dan een aanzet was hij nooit gekomen. Later heeft hij al het materiaal waarover hij beschikte overgedragen aan Brouwers, die een monografie en een biografisch essay aan de dichteres wijdde: Hélène Swarth: haar huwelijk met Frits Lapidoth, 1894-1910 (1986) en De schemerlamp van Hélène Swarth (1987). Brouwers had op die manier Roests belofte als het ware op zijn schouders geladen.

Het zwarte spook alzheimer

‘Laatste plicht’ is Brouwers’ portret van een man die hij van 1962 tot 2006 slechts oppervlakkig gekend heeft, maar die niettemin lang zijn mentor is geweest. Een portret dat vooral uit veel herinneringen en relatief weinig feitelijke gegevens bestaat. Een portret ook dat, vooral naar Roests levenseinde toe, toen het ‘zwarte spook alzheimer’ al zijn vlerken om de oude man zijn schouders had gevouwen, steeds ontroerender wordt. Dit boekje is trouwens niet alleen daarom verplichte kost voor Brouwers-adepten en sterk aanbevolen aan allen die van zachtjes ‘knetterende letteren’ houden. Jammer dat er enkele slordigheden in de overigens fraai vormgegeven uitgave voorkomen, zoals de naam ‘Erik Verstraete’, die op pagina 64 juist is gespeld en op pagina 67 verkeerd: ‘Eric’ in plaats van ‘Erik’. Het zoveelste bewijs dat zelfs de grootste auteurs baat hebben bij een goede eindredacteur.

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties