Sporend naar Willem Elssschot
Vandaag zestig jaar geleden, op 31 mei 1960, overleed de beroemdste en beruchtste schrijver van de Nederlandse literatuur.
Vandaag zestig jaar geleden, op 31 mei 1960, overleed de beroemdste en beruchtste schrijver van de Nederlandse literatuur. Een passend moment voor een heruitgave van Willem Elsschot. Het Ridderspoor.
Het infoboek is geschreven door wijlen Johan Anthierens, van in zijn jeugd een grote fan van de Antwerpse schrijver die geen blad voor de mond nam. Het Ridderspoor verscheen in 1992, acht jaar voor het overlijden van Johan Anthierens. De heruitgave is een hommage aan de schrijver en tevens het sluitstuk van een project, gespreid over een periode van vijf jaar, namelijk de heruitgave door uitgeverij Polis van het literaire werk van Willem Elsschot.
Passende titel
De titel van Anthierens’ boek verwijst naar de echte familienaam van Elsschot, (Alfons) De Ridder. Een passende titel, want het boek is een reis per spoor door het leven van de man wiens literaire werk in wezen een verkapte autobiografie is. Elsschot was een discreet man, vandaar dat zijn romans niet in de ik-vorm geschreven zijn. Maar – naar Elsschot zelf zei – had de schrijver geen fantasie en haalde hij as en stof uit zijn naaste omgeving.
Boek na boek volgt het parcours de belevenissen van een teder clanvader én gehaaid zakenman. In zijn eerste roman, Villa des Roses, is Elsschot een jongeman die naar Parijs trekt om er secretaris van een Argentijns consul en oplichter te worden. Hij logeert in een pension. Wat daar zoal voorvalt, valt te lezen in de roman. Het dwaallicht, Elsschots’ laatste proza, is een verslag van een ontmoeting met drie jonge zeelui die op zoek zijn naar een meisje.
Opgekuiste achtergrond
In het eerste boek is Elsschot een jongeman die verliefd wordt op een kamermeisje, haar zwanger maakt en haar na de abortus in de steek laat. In het laatste boek is de schrijver een oude man die nog eens verliefd wil worden. De boeken tussen de Villa des Roses en Het dwaallicht zijn uit diens leven gegrepen, met als zuiverste verslagen de dubbelroman Tsjip en De leeuwentemmer. Johan Anthierens heeft duiding bij het verhaal gegeven, al was heel wat reeds in beperkte kring bekend. Dat het algemeen bekend raakte, is te danken aan de speurder die het moment dat zijn Elsschot-boek verscheen op het hoogtepunt van zijn roem stond.
Wat Anthierens met andere woorden heeft gedaan is de achtergrond opgekuist en tot bloei gebracht. Er muziek aan toegevoegd, het leven en het werk van de spookrijder van de Lemméstraat geordend en extra kleur gegeven. Lemméstraat slaat op de straat in de Antwerpse Markgravebuurt waar Elsschot de laatste veertig jaar van zijn leven woonde.
Over het promopraatje
De heruitgave van Het Ridderspoor begint met een voorwoord van Stijn Tormans, de straatjournalist van Knack. Veel wijzer wordt de lezer er niet van, het is simpelweg een promopraatje voor het boek en het leggen van verbanden tussen Elsschot en Anthierens. Waar Anthierens zijn boek begint met het sterfproces van Elsschot, eindigt het Woord vooraf van Tormans met dat van Anthierens. Tormans is een aardig man, zijn enige gebrek als journalist is dat hij schoffelt maar nooit graaft. Dat had nochtans mogen gebeuren. De schrijver Elsschot zit in de vergeetfase. De Knack-journalist had er wat kunnen aan doen. Door op het historisch belang van zowel Elsschot als Anthierens te wijzen en dieper in te gaan op de invloed van de eerste op de tweede, bijvoorbeeld. Wat er nu staat is kleurloze randversiering.
Dat Stijn Tormans gevraagd werd tot het schrijven van een voorwoord heeft ongetwijfeld te maken met het zakelijk belang van zowel de uitgever als het WEG, het Willem Elsschotgenootschap. Deze gedachte wordt bevestigd door een vermelding van het logo van het genootschap in top van de colofon. Nader bepaald: het genootschap neemt zoveel exemplaren af als er leden zijn, wat de uitgave weinig tot geen financieel risico oplevert.
Eeuwigheidswaarde
Is de heruitgave zo bekeken dan verantwoord? Toch wel, eenmaal je als criticus over de zakelijke belangen bent gestapt. Willem Elsschot is, naast Cyriel Buysse, de enige Vlaamse schrijver die eeuwigheidswaarde verdient. Om het heden te begrijpen moet men het verleden kennen. Aan de hand daarvan wordt de historische sociale evolutie en de hedendaagse toestand beter begrepen.
Bij Buysse gaat dit op voor de arbeidersklasse, bij Elsschot voor de gegoede middenstand. Een stand waar Vlaanderen zijn rijkdom aan te danken heeft. Een rijkdom die aan het begin van de vorige eeuw zijn begin kent en waar momenteel nog steeds op geteerd wordt. Elsschot is als schrijver een getuige ervan. Dit komt in Anthierens’ boek ook aan bod en dat alleen al verantwoordt de heruitgave van de journalistieke documentaire.
Verzetsman
Wat ook niet aan het oog van de criticus mag ontsnappen is het politieke belang van Elsschots werk. Zijn verzameld prozawerk is een brok anarchistische literatuur in drieledig pak. Johan Anthierens was zich daar zeer goed van bewust. Van nature levend au contraire met de normen en waarden van de burgerlijke maatschappij, is het daarom niet onlogisch dat hij de vinger legt op de verzetsman die Elsschot zijn hele leven is geweest. Hij plunderde als reclameman de ijdele zakenman en haalde het vuil onder de nagels van de burgerij vandaan, zijn eigen familie daarbij niet sparend. Een vuil waar hij van walgde en zich literair kristalliseert aan het slot van zijn laatste boek, Het dwaallicht.
Ik citeer: ‘Kom, oude sater, het is genoeg. … Nu vooral niet gaan kniezen en niet mee naar Bombay, niet meer op zoek naar het nestje van Fathma, maar gauw naar huis om weer plaats te nemen in de kring van die waar ik aan gebonden ben en die mij vervelen, onuitsprekelijk.’
De uitsmijter van dit fragment is een hoogtepunt uit de kernzinnen van de Vlaamse literatuur. Wegens zijn inhoud, maar vooral door zijn vormgeving. Elsschot legt de wonde niet enkel bloot (die mij vervelen), maar laat haar bovendien bloeden (onuitsprekelijk).
Korte ontmoeting
Het hoofdstuk Brief heeft de vorm van een brief. Hij is gericht aan Beduimelde god, zoals Johan Anthierens de auteur van de Lemméstraat aanspreekt. De korte ontmoeting met Elsschot in 1959 komt uitgebreid ter sprake, zijn eigen hobbelig parcours en de poëzie van Elsschot. Aan het eind groet hij de schrijver als een moderne Reinaert de Vos en zijn oeuvre als diens nest, Malpertuis.
Het gedicht Borms, zijn laatste, komt slechts zijdelings ter sprake. En dat is jammer. Had hij dat wel gedaan dan zou hij bevestigd hebben wat de mening van ondergetekende was over dit gedicht. Het heeft voor heel wat ambras gezorgd, zowel in rechtse als in linkse kringen. Vooral omdat de eerste publicatie gebeurde in Rommelpot, een weekblad met, op z’n zachtst gezegd, uitgesproken voor- en tegenstanders.
Namelijk dat Elsschot dit gedicht niet schreef omdat hij voor of tegen het gedachtegoed van August Borms was, maar simpelweg omdat je een invalide man niet fusilleert. Die daad vond Elsschot vanuit zijn humanistisch karakter onmenselijk. Tussen pot en pint heeft de auteur van Het Ridderspoor mijn mening met applaus en gejuich beantwoord.
Hoofse buiging
Of de herdruk van Het Ridderspoor nieuwe klanten voor het leven en werk van de burgerman (naar lichaam) en anarchist (naar geest) zal opleveren is zeer de vraag. Daar is meer voor nodig dan een herdruk. Helaas heeft het bestuur van het WEG een scherper zakelijk oog dan een kunstzinnig. Het bekijkt het oeuvre van Willem Elsschot vanuit commercieel standpunt. De literaire waarde is met de jaren bijzaak geworden. Helaas.
Dat weet de uitgever ongetwijfeld. Maar wat ook de mening van de commerçanten is, een daad van eerbied en respect voor de herdruk van Het Ridderspoor en van het literaire werk van meneer Alfons De Ridder, verdient een hoofse buiging. Wat bij deze is gedaan.
Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.
Milo Rau vertrekt bij het NT Gent. Hij zag zijn benoeming enkel zag als een tussenstap op de weg naar zonniger bestemmingen.