‘Waar elke kassei als folie glimt’
De nieuwste dichtbundel van Bart Plouvier stelt finaal teleur. Jammer, want er schuilt beter in hem.
Er lopen in het Nederlandse taalgebied betere, belangrijkere en grotere dichters rond dan Bart Plouvier, het schrijverspseudoniem van Bart van Schaeren (1951, Mortsel). Toch zou ik Plouviers poëzie niet graag willen missen. Zijn creativiteit, onnavolgbare idioom en eenvoud weten elke bundel opnieuw een gevoelige snaar bij me te raken. Zijn gedichten stralen bovendien een soort ouderwetsheid uit waar ik wel pap van lust.
Plouviers poëzie is onmiskenbaar gekleurd door de lectuur van ‘antieke’ dichters als Karel van de Woestijne, J. Slauerhoff en Adriaan Roland Holst. Het pleit voor Plouvier dat hij die invloeden zonder schaamte tentoonspreidt en daarmee bewust ingaat tegen modieuze tendensen in de hedendaagse poëzie.
Met De zon regent koperen spijkers. Mariekerkse gedichten – Mariekerke is waar Plouvier woont – is hij aan zijn tiende reguliere dichtbundel toe. Helaas is het niet zijn beste.
Rijmdwang
Aan Plouviers vorige bundel, Over de dingen (2019), gaat een citaat vooraf van radiocoryfee Bart Stouten, ‘Bach beoogde geen breuk, hij was een voortbouwer.’ Geen citaat dat beter samenvat waar Plouviers poëzie voor staat: gedichten die zich inschrijven in een lange formele en thematische traditie waar ze nauwelijks van afwijken.
Vormvastheid is dan ook een wezenlijk kenmerk van de gedichten in De zon regent koperen spijkers. Van de veertig gedichten, hebben er dertien de vorm van een shakespeareaans sonnet (drie kwatrijnen en één distichon) en twee die van een petrarcaans sonnet (twee kwatrijnen en twee terzinen).
Aan de daarbij horende rijmschema’s – respectievelijk abab cdcd efef gg en abba abba cdc dcd – houdt Plouvier zich weliswaar niet, maar rijmen moet en zal het, ook in de gedichten in vrije versvorm. Helaas doet die rijmdwang soms kunstmatig aan, wat de gedichten niet altijd ten goede komt. In die zin moet Plouvier zijn meerdere erkennen in bijvoorbeeld de Nederlandse dichter Jean Pierre Rawie, wiens rijmende verzen even natuurlijk aandoen als in- en uitademen.
Pathetisch en krakkemikkig
Ergerlijk is ook dat de dichter een overdaad aan afkappingstekens gebruikt om het metrum te doen kloppen. Enkele voorbeelden: ‘’t water, d’onschuldige wolken, in ’t riet, op ’t gelijkvloers.’ Nogal wat gedichten in De zon regent koperen spijkers ‘vloeien’ daardoor niet naar hun einde, maar kruipen er kreupel naartoe. Ze zijn krakkemikkig opgebouwd en lezen als kladversies van het moois dat ze hadden kunnen zijn.
Daarnaast zijn in de bundel ook enkele voorbeelden terug te vinden van ronduit pathetische verzen, bijvoorbeeld in het gedicht Gebroken belofte:
‘De Dood is zoveel sterker / dan de Liefde. Haar zure regen, / dooft de laatste vonken / waar ik zelfs stervend / nog mee wil pronken.’
Dood en liefde met hoofdletter? Het geeft te kennen. En wat staat die komma na ‘regen’ te doen? Die heeft toch geen enkele functie? En zo telt de bundel wel meer interpunctuele slordigheden. Neem bijvoorbeeld het titelgedicht, dat ook op de achterflap gedrukt staat en als volgt begint:
‘Ik loop langs de stroom, / de zon regent koperen spijkers, / pint mij vast op ’t asfalt op de dijk. / ik roep, alleen de vogels reageren.’
Waarom begint de vierde versregel niet met een hoofdletter? De regel erboven eindigt toch met een punt, net als elke andere zin in het gedicht?
Weemoed en nostalgie …
De versregel ‘De zon regent koperen spijkers’ is meteen de mooiste van de hele bundel. Plouvier heeft hem dan ook terecht als titel gekozen. Daarnaast telt de bundel nog enkele andere mooie beelden, zoals: ‘daar waar elke kassei als folie glimt,’ ‘En buiten trekken de dagen langs, / ze lijken op elkaar als teruggekeerde boemerangs’ en ‘Hij is dravend aan de einder verdwenen / wij missen hem als juli de regen.’ Maar daar houdt het dan ook mee op. Verder is het met een vergrootglas zoeken naar memorabele formuleringen.
Gelukkig is het niet overal kommer en kwel. Zo gebruikt de dichter zijn taalcreativiteit om sappig samengestelde woorden en neologismen te gebruiken als ‘schorrengespuis,’ ‘mantelmeeuwengekrijs,’ ‘ooggroen,’ ‘dijkdoorbraak,’ ‘goudfazantenzwing’ en ‘murmelzwang’. Om van te likkebaarden, net als van archaïsche woorden als ‘onrechtig,’ ‘minnen,’ ‘verbruid’ (van het werkwoord ‘verbruien’) en ‘veldwegels.’ Ze roepen een voorbije wereld op waar de zeventiger Plouvier met weemoed en nostalgie op terugblikt.
… en hedendaagse accenten
Dat neemt niet weg dat hij sommige gedichten verrijkt met hedendaagse accenten, zoals in het gedicht De kerkuil, ‘Wij gaan naar binnen en googelen de uil.’ Of nog, in Voor het slapengaan, ‘mijn schoon lief, mijn verlangen, mijn soulmate.’
Thematisch sluiten de gedichten in Plouviers nieuwe bundel aan bij die uit zijn vorige bundels. Centraal staan de cirkelgang van de seizoenen, de Schelde, het dorpsleven, de geliefde, zelfreflectie, de stilte, de nacht, angst, en liefde, leven en dood. Universele en anekdotische thema’s zonder onderscheid naast elkaar.
In mijn recensie van Plouviers vorige bundel in de Poëziekrant omschreef ik de gedichten als ‘dichterlijke dagboekbladen.’ De gedichten in De zon regent koperen spijkers wijken daar niet van af, en zo is het goed. Het is Plouviers wereld en daar legt hij op poëtische wijze getuigenis van af. Alleen had de bundel een strenge eindredacteur kunnen gebruiken, iemand als wijlen Herman de Coninck, want Plouvier mist scherpte en strakheid en telt te veel overbodige woorden.
Betere dichter
In een brief aan Plouvier, opgenomen in Een aangename postumiteit. Brieven 1965-1997 en gedateerd 17 maart 1997, schreef de Coninck onderstaande over de gedichten die Plouvier hem had toegezonden ter eventuele publicatie in het Nieuw Wereldtijdschrift.
‘Maar het is soms nogal smartlapachtig, en daar heb je het nadeel dat de poëzie zo’n genre niet kent, het lied wèl. Het is soms ook nogal expliciet, nogal uitleggerig, terwille [sic] van het rijm ben je dikwijls nogal lang onderweg. En er zit teveel [sic] pathos in: dat is dan weer het verschil tussen gedicht en lied. Rijmen als ‘zich naar de einder te begeven’ / ‘streven’ en ‘falen’ op ‘zegepralen’ zijn retorisch: de woorden zijn dat al, doordat ze rijmen verdubbelen ze de retoriek.’
Het is vreemd en jammer tegelijk te moeten vaststellen dat Plouvier zich ruim twintig jaar later nog altijd bezondigt aan dezelfde tekortkomingen. Temeer omdat er een betere dichter in hem schuilt.
Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.
In Waasmunster kan je nog tot 17 december kennismaken met een 25-tal vertegenwoordigers van de Dendermondse Schildersschool.