Twee bewogen Parlementszittingen
Armoirie de Saint-Simon
foto © collage
De menselijke behoeften golden in vorige eeuwen net als nu, en voor gewone mensen evengoed als voor hooggeplaatsten, parlementsleden niet uitgezonderd.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEr zijn in deze periode van het jaar geen parlementszittingen want de dames en heren zijn op reces en blijven dat nog even. Sommigen zullen dat reces misschien wat lang vinden, maar we moeten ook rekening houden met de zwaarte van de taak die op een volksvertegenwoordiger rust. Zittingen lopen vaak uit, en de meeste parlementsleden hebben niet veel te vertellen en vervelen zich dan. Ze kunnen de zaal wel verlaten voor een koffie of iets anders, maar bijvoorbeeld in de gangen een praatje slaan met Linda De Win is alleen weggelegd voor de kopstukken, en daar komt nog bij dat ze voor de stemmingen wel altijd present moeten geven.
Vroeger konden Kamerleden niet zomaar in- en uitvliegen als in een duiventil. Ze waren verplicht om op hun plaats te blijven zitten voor de hele duur van de seance. Voor dat systeem valt misschien iets te zeggen, maar het had ook nadelen, lezen we bij:
Saint-Simon, in zijn Mémoires, Deel X, hoofdstuk XV (1713)
De meest ernstige dingen, en soms zelfs de meest droeve, gaan nogal eens gepaard met vermakelijke avonturen die door hun contrastwerking ook de meest gestrengen in de lach doen schieten. Ik kan me er niet van weerhouden twee ervan te vertellen, waar ik een dichte getuige van de ceremonie was, en bij de eerste ook bezorgd om wat mij daarbij zou kunnen overkomen.
Mijn rang bij de parlementszitting gaf me een plaats tussen de hertogen de Richelieu en La Force. De zitting was al tamelijk lang aan de gang, omdat men wachtte op de duc de Berry. Kort na diens aankomst voelde ik de goede Richelieu trappelen, en kort daarop vroeg hij me of het nog lang zou duren. Ik zei dat ik dacht van wel, vanwege de voorlezingen en door de parade van redevoeringen van de lui rond de koning. Dat deed hem mopperen en hij vond het heel erg. Lang rustig bleef hij niet, hij begon weer te trappelen en vragen te stellen en ten slotte zei hij me dat hij hoognodig naar de garderobe wilde, en dus met alle macht naar buiten moest. Ik hield hem voor welke onwelvoeglijkheid het was om een vergadering te verlaten waar iedereen hem van top tot teen kon zien, en waar enkel de leegte van het stukje parket van de zittingzaal voor hem lag. Dat maakte hem niet gelukkiger en ik kreeg al spoedig een nieuwe ontlading.
Ik kende de man uit ervaring, en omwille van zijn eigenaardigheden heb ik hem hierboven niet onvermeld gelaten.* Ik wist dat hij bijna elke avond kassie** nam, zich ’s ochtends vaak ook een lavement zette, waarmee hij naar buiten ging en drie-vier uur rondwandelde, en dat hij weghaalde bij wie hij zich ook bevond. Een vrees beving me voor zijn broek, en bijgevolg voor mijn neus. Ik begon dus rond te kijken hoe ik me zou kunnen ontdoen van een zo gevaarlijke buurman, en met pijn zag ik dat het een onmogelijke zaak was in de al te zeer op elkaar gepropte menigte. Om kort te gaan, de uitbarstingen van naar buiten willen, de dreigementen dat hij het niet langer hield, duurden de hele zitting lang en verhevigden naar het einde toe zozeer dat ik mij meer dan eens een verloren man waande.
Toen de zitting gedaan was, smeekte ik abbé Robert, klerk-raadgever aan de grand-chambre*** net achter ons gelegen, die heel dit colloquium had gevolgd, om te proberen mijnheer Richelieu naar buiten te loodsen. Met alle moeite van de wereld lukte dat door de zorgen van de abbé Robert en van de zaalwachters die hij te hulp had geroepen. Voor de zitting van de hooggeplaatsten daagde hij niet meer op.
De andere scene die ik vermakelijk vond, hield geen enkele bedreiging in. Mijnheer de Metz zag zich op een plaats gezet, met zijn rug naar mijn knieën, op die bank in de breedte overlangs naast de hoge zitplaatsen, onder het bankje dat onderaan de vaste bank loopt die tegen de muur leunt, en waarop ik zat.****
Men was nog maar begonnen of M. de Metz verloor zijn geduld, begon te zeuren over de nutteloosheid van wat er gedebiteerd werd, vroeg of die kerels daar besloten hadden ons de nacht in het paleis te laten doorbrengen, begon te trappelen, en zei op den duur dat hij het bestierf van de drang om te gaan pissen. Hij was grappig, en bezat een natuurlijke geestigheid die tot in de meest ernstige zaken doordrong. Ik stelde hem voor om recht voor zich uit te pissen op de oren van de raadslieden die zich onder hem bevonden in de lage zetels. Hij schudde zijn hoofd, sprak hardop, ging tussen zijn tanden tekeer tegen de advocaat-generaal, en wiebelde zodanig dat de hertogen de Tresmes en de Charost, tussen wie hij gezeten was, hem voortdurend zegden dat hij zich wat moest gedragen, zoals ze dat aan een kind zouden gezegd hebben, en wij stierven van het lachen. Hij wilde dan zonder meer weggaan, zag dat dit uitgesloten was, en zwoer dat men hem op een feestje als dit nooit meer zou betrappen; hij verzekerde een paar keer dat hij zich zou ontlasten ten ongerieve van wie ook die dat verdiende; kortom, hij heeft ons de hele seance onderhouden. Nooit heb ik een tevredener man gezien dan hij, toen het gedaan was.
_________
* Onder meer in Deel I, Chapitre VIII. Armand Jean de Vignerod, dit du Plessis, duc de Richelieu et de Fronsac, chevalier de l’ordre du Saint-Esprit.
** Cassia fistula: Indische goudenregen. Siroop van de vrucht zou laxerend werken.
*** Zaal waar de ‘lits de justice’ plaatsvonden, de koninklijke rechtspraak.
**** De lezer weet nu precies waar de man zat.
Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.
Bestuurlijke nalatigheden die rampen erger maken dan ze hadden moeten zijn… dat soort zaken kwam al voor in de vierde eeuw voor Christus.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.