JavaScript is required for this website to work.
Politiek

Vlaanderen en zijn provincies: als ondankbaarheid onachtzaamheid wordt

Frank Judo6/8/2019Leestijd 3 minuten
Vlaanderen zou beter wat meer verbeelding aan de dag leggen wat zijn provincies
betreft, in plaats van die modieus te willen afschaffen…

Vlaanderen zou beter wat meer verbeelding aan de dag leggen wat zijn provincies betreft, in plaats van die modieus te willen afschaffen…

foto ©

Gooi de provincies niet weg met het badwater, zegt jurist en historicus Frank Judo, ze kunnen als gelegitimeerde bestuurslaag nog van pas komen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Toen vorig jaar de vuistdikke biografie van de Vlaamsgezinde en liberale ‘voedstervader van het Vlaamse rechtsleven’, René Victor, verscheen, was dat een excellente gelegenheid om terug te kijken op de talloze initiatieven die deze duizendpoot in zijn lange leven had gesteund. Een ervan verdient vandaag speciaal van onder het stof gehaald te worden, ook al is het misschien niet het meest opvallende.

Reeds in de jaren 50 was er sprake van een prefederale herinrichting van België, waarin de gemeenschappen autonomie zouden krijgen op het culturele vlak. Wetsvoorstellen in die zin strandden echter keer op keer op grondwettelijke en partijpolitieke bezwaren en de oprichting van een Vlaams cultuurparlement leek een hopeloze uitdaging.

De wereld is groter dan de Wetstraat

Gelukkig genoeg was de wereld toen, net als nu, groter dan de Wetstraat. Op basis van het denkwerk van volksvertegenwoordiger  Renaat van Elslande en de christendemocratische bestendig afgevaardigden Jozef Storme (West-Vlaanderen) en Paul Knapen (Limburg) werd op 21 april 1959 een schijnbaar onschuldige vereniging zonder winstoogmerk opgericht onder de minder onschuldige naam ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’. Oprichters waren de vier Vlaamse provincies, en de toen nog unitaire provincie Brabant, die elk twee leden van hun deputatie naar de Raad stuurden. Daarenboven konden de deputaties samen nog twintig bijkomende leden verkiezen, en die dertig leden coöpteerden dan evenveel bijkomende leden, zodat de Raad uiteindelijk zestig leden telde. Er werd zorg voor gedragen dat de Raad voldoende ruim was samengesteld, zodat niet enkel expertise op vele cultuurgebonden domeinen in huis was, maar ook een levensbeschouwelijke diversiteit, die in die verzuilde tijden niet vanzelfsprekend was.

Zolang er geen Cultuurraad voor de Nederlandse Gemeenschap, en vervolgens geen Vlaams Parlement was, speelde de Kultuurraad die rol met verve. Al gauw liet hij van zich horen om te pleiten voor afschaffing van de talentellingen, en dus voor de vastlegging van een taalgrens.  Er werden initiatieven genomen voor culturele samenwerking met Nederland, voor een Engelstalig persoverzicht dat de vooringenomen berichtgeving over Vlaanderen internationaal kon corrigeren en voor universitaire en economische expansie. Vooral ijverde de Kultuurraad echter voor een formalisering van de eigen taak, en de daadwerkelijke oprichting van een grondwettelijk erkende cultuurgemeenschap, met eigen bevoegdheden.

Op 7 december 1971 werden de cultuurraden een feit, in uitvoering van de eerste staatshervorming. De Kultuurraad vervelde tot een adviesorgaan voor het embryonale Vlaamse Parlement, en vormde zich in 1976 om tot een ‘interprovinciale cultuurraad’. Naarmate er in de jaren 80 nieuwe adviesorganen ontstonden, werd de meerwaarde van de Kultuurraad voor Vlaanderen minder vanzelfsprekend, en uiteindelijk werd hij na een kwarteeuw goede diensten opgeheven.

Een alternatieve legitimiteit

Heeft dit vergeten stukje geschiedenis vandaag nog betekenis? Het is alvast relevant dat amper nog iemand weet dat er ooit iets is geweest als de Kultuurraad voor Vlaanderen. Naarmate meer historici zich met politiek bezighouden, lijkt de politiek wel minder besef te hebben van de geschiedenis.

En er is meer. De totstandkoming van de culturele autonomie, en dus van het Vlaams Parlement, leert dat er momenten zijn waarop de strikt parlementaire weg een doodlopend spoor is, en andere instanties ervoor kunnen en moeten zorgen dat ideeën levensvatbaar worden gehouden. Indien de Kultuurraad voor Vlaanderen niet proefondervindelijk had aangetoond dat culturele autonomie een zinvol beginsel was, zou die idee allicht verzand zijn in het archief van de in overweging genomen, maar nooit goedgekeurde wetsvoorstellen.

En dan? Ook al is het zo dat het Vlaams Parlement zijn bestaan indirect dankt aan een initiatief van de Vlaamse provinciebesturen, hoeft dat toch niet te betekenen dat dit vandaag een relevante overweging zou zijn? Is loutere dankbaarheid een argument om zorgvuldig om te springen met onze provincies en niet mee te lopen in de modieuze kretologie die hun afschaffing wil?

Dat hoeft niet. Wie met het oog op de verdere uitbouw van de autonomie van Vlaanderen echter grote verwachtingen koestert van het Vlaams Parlement, doet er goed aan te beseffen dat de afschaffing van de provincies Vlaanderen een bestuurslaag ontneemt die autonoom kan handelen én democratisch gelegitimeerd is – en dus in geval van nood voor een alternatieve legitimiteit kan zorgen, zoals in 1959 het geval was.

De auteur studeerde geschiedenis, wijsbegeerte en rechten in Leuven en is advocaat aan de Brusselse balie. Hij publiceerde artikelen over de geschiedenis van het orangisme, jakobitische ballingen in de Zuidelijke Nederlanden en de Brabantse Omwenteling.

Commentaren en reacties