JavaScript is required for this website to work.
Communautair

Voorzichtig met cijfers

Maarten Deboeck18/9/2014Leestijd 5 minuten

Het debat over autonomie wordt steeds vaker met cijfers gevoerd, maar wetenschappelijke studies mogen onze kritische zin niet vervangen. Ter illustratie maken we enkele kritische kanttekeningen bij de vorige week verschenen Vives-studie over de Schotse onafhankelijkheid.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het veranderd nationalistisch discours

Van vele, zo niet alle, nationalistische bewegingen in Europa ligt de oorsprong in een cultuurnationalisme. De eigen taal, en het gebruik ervan in onderwijs, administratie … het respect voor de eigen gebruiken, voor religie, het bewaren van erfgoed … waren vaak de eerste bekommernissen waar nationalisten aandacht voor vroegen. Dit cultuurnationalisme is in de voorbije jaren vaak afgedaan als negentiende-eeuws (wat het in heel wat gevallen letterlijk ook is) en voorbijgestreefd. Verdragen en staatsherinrichtingen allerhande zorgden er in vele Europese regio’s voor dat de erkenning van het cultuureigen een feit is.

De nationalistische bewegingen verlegden in de laatste decennia het geweer dan ook van schouder, en voegden nieuwe elementen toe aan hun discours, socio-economische argumenten. Er wordt op gewezen hoe verschillend de socio-economische problemen soms zijn, denk maar aan Vlaanderen en Wallonië, en op het soms opmerkelijke verschil in welvaart. Hoewel deze argumenten hout snijden, zijn ze onvoldoende om een nationalistisch programma op te bouwen. Het zuiver op economische gronden afsplitsen van zwakkere regio’s stuit vele Europeanen, en zeker ook nationalisten, tegen de borst. Integendeel, solidariteit, zeker binnen het eigen volk, is juist een kernpunt van vele nationalistische bewegingen.

Veeleer wordt er bij de socio-economische argumenten gewezen op de zogenaamde preferentieheterogeniteit, het verschil in socio-economische voorkeuren en keuzes tussen de regio die autonomie zoekt, en de andere regio(’s). In combinatie met een aantal hertaalde cultuurnationalistische argumenten – een eigen mediaruimte, een apart publiek debat – komen we zo tot een democratisch deficit dat de kern vormt van het éénentwintigste-eeuws argument voor het laten samenvallen van naties en staten.

Het voordeel van de preferentieheterogeniteit als argument, is dat deze kan geanalyseerd worden, bijvoorbeeld aan de hand van verkiezingsuitslagen. Dat is wat gebeurt in de recente VIVES-briefing over Schotse onafhankelijkheid, die eerder werd besproken op Doorbraak.be. De casus Schotland is in deze ook zeer interessant aangezien de Schotse YES-campagne zelf graag uitpakt met ‘Wil u nog door de Tories bestuurd worden?’ We willen echter deze briefing aangrijpen om een aantal caveats mee te geven, als het ware om de moderne nationalist te vragen dit argument met omzichtigheid aan te grijpen.

Caveat

Ten eerste, het definiëren van het verschil – in de VIVES-briefing wordt gesproken over politieke afstand – tussen twee regio’s, of beter gezegd tussen de uitslagen van eenzelfde verkiezing in twee regio’s is geen sinecure. In de VIVES-analyse van de preferentieheterogeniteit tussen de verschillende regio’s in het Verenigd Koninkrijk wordt bijvoorbeeld de score van partijen die slechts in één of enkele regio’s opkomen, automatisch op nul gezet in de andere regio’s, deze waar de partij niet opkomt. Het is een makkelijke oplossing en de auteur verdedigt deze door te stellen dat zo een partij een uniek standpunt inneemt, en dat alleen al het feit dat ze opkomt in slechts één of enkele regio’s aantoont dat deze regio’s een afwijkende voorkeur hebben. Het neemt natuurlijk niet weg dat de preferentieheterogeniteit tussen de regio’s waar ze opkomt en waar ze niet opkomt daardoor automatisch vergroot. Het effect is zelfs dubbel. Wanneer bijvoorbeeld de SNP (Scottish National Party) in Schotland 30% van de stemmen binnenhaalt, draagt dit sowieso 0.3 bij aan de afstand met de andere regio’s; en bovendien halen de andere partijen (Labour, Conservative Party, LibDem, UKIP, …) dan maar 70% van de stemmen binnen, terwijl ze in de andere regio’s 100% binnenhalen, waardoor ze samen nog eens minstens 0.3 aan de politieke afstand bijdragen. In Duitsland zou een dergelijke redenering voor het Bundesland Beieren zelfs tot de conclusie kunnen leiden dat Beieren zeer sterk afwijkt van de rest van Duitsland omdat daar de CDU niet opkomt, maar de CSU wel. En voor wie de Duitse politiek enkel van op grote afstand volgt: er is wel degelijk verschil tussen de CDU en de CSU.

Dit brengt mij onmiddellijk bij mijn tweede caveat. Een (te) eenvoudig gedefinieerde politieke afstand gaat voorbij aan het bestaan van een politiek spectrum. Mocht de CSU morgen niet meer opkomen in Beieren, en de CDU wel, dan zouden de kiezers van de CSU waarschijnlijk in groten getale voor de CDU kiezen, hetgeen aangeeft dat de politieke afstand niet zo groot is als misschien wel zou kunnen vermoed worden door een simpele telling (maar wel groter dan wanneer we het CDU en CSU gewoon gelijkstellen).

Laat ons misschien een duidelijker voorbeeld uitwerken. We weten dat de Schotse SNP eerder links georiënteerd is. We nemen even aan (voor de eenvoud) dat de Engelse score Labour-Conservative Party 50-50 is, waarbij we – om het gedachte-experiment niet te overbelasten – de andere partijen even negeren. De afstand tot een Schotse score Labour-Conservative Party-SNP 20-50-30 is dezelfde als tot een Schotse score Labour-Conservative Party-SNP 50-20-30. Politiek gezien concludeer je echter dat Schotten in het eerste scenario ongeveer dezelfde politieke oriëntatie hebben als de Engelsen, met de linkse stemmen nu verdeeld over twee partijen, terwijl ze in het tweede scenario fundamenteel anders gestemd hebben dan de Engelsen.

Over modellen en wetenschap

Laten bovenstaande bedenkingen vooral geen argument zijn om wiskundige of statistische modellen aan de kand te schuiven. Integendeel, opiniemakers, politici en idealisten-met-een-missie allerhande zullen steeds meer met cijfermateriaal en ernstige analyses moeten aandraven. Echter, de conclusies uit zulke analyses zijn maar zo sterk als het (wiskundig) model waarop ze gebouwd zijn. Dit is dus een warme oproep om cijfermateriaal steeds kritisch te analyseren. Voortgaan op getallen en tabellen die je niet begrijpt, is niet veel beter dan voortgaan op een buikgevoel.
Het door VIVES aangebrachte model om de preferentiehomogeniteit te meten heeft enkele tekortkomingen, maar vormt een basis waarop een nieuwer en verfijnder model kan gebouwd worden. Laten we niet vergeten dat wetenschap steeds in evolutie is, en een werk van veel voortschrijdend inzicht. Nieuw onderzoek zal er binnenkort voor zorgen dat we onze voedingsdriehoeken moeten hertekenen, en kan er evengoed voor zorgen dat we binnen vijf jaar anders naar het cijfermateriaal over autonomie kijken.

En Vlaanderen?

Tot slot, in de Doorbraak-bespreking van de VIVES-briefing werd ook de vraag gesteld waarom de analyse van Schotland en Baskenland/Catalonië niet werd doorgetrokken naar Vlaanderen. Wel, bovenstaande bedenkingen tonen aan waarom het verre van eenvoudig is om de politieke afstand/preferentiehomogeniteit voor Vlaanderen-Wallonië te bekijken. Als we gewoon naar de partijen kijken, vinden we een bijna maximale politieke afstand, aangezien er amper nog unitaire partijen zijn: de PVDA-PTB is de enige met meer dan marginaal belang. Er zou dus al gebruik moeten gemaakt worden van politieke families, met als gevolg dat bijvoorbeeld cdH en CD&V gelijk worden geschakeld, en dat terwijl een studie in aanloop naar 25 mei aantoonde dat de overlap tussen de stellingen van zusterpartijen aan de twee zijden van de taalgrens niet altijd bijzonder groot is – bij sp.a en PS kwam men slechts aan 60%. En daar hoort dan de bedenking bij dat de grootste Vlaamse partij geen zusterpartij heeft, waardoor er automatisch een grote politieke afstand wordt gecreëerd.

Wat het eigenlijke grote verschil veroorzaakt tussen het centrumrechtse Vlaanderen en het centrumlinkse Wallonië (naast het feit dat de Vlaamse centrumpartijen toch iets meer naar rechts neigen dan hun zusje aan de overkant), is dat de N-VA zich in de rechterhelft van het politieke spectrum situeert. Stelt u zich – als gedachte-oefening – voor dat de N-VA centrumlinks zou zijn. Dan zouden we met de huidige uitslag zeggen dat Vlaanderen en Wallonië socio-economisch ongeveer gelijk hebben gestemd, maar dat een grote links-nationalistische partij de traditionele linkse partijen leeg heeft gezogen. Het resultaat bij de berekening van de politieke afstand zou dezelfde zijn, maar de realiteit zou heel anders zijn.

Hopelijk laten nieuwe, verbeterde modellen ons toe om na de verkiezingen van 2019 een gedetailleerde analyse van de casus Vlaanderen-Wallonië te maken. Maar durf ook dan het model in vraag te stellen. Hebben we niet immers altijd de neiging om te lezen wat we willen lezen?

 

De auteur is verbonden aan de Universiteit Gent

Illustratie © Vives

Categorieën

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties