JavaScript is required for this website to work.
post

Werk aan de winkel

Regeerakkoord 2019 doorgelicht

Jan Van Peteghem9/10/2019Leestijd 5 minuten
De uitdaging voor Hilde Crevits? 120.000 jobs extra in 2024.

De uitdaging voor Hilde Crevits? 120.000 jobs extra in 2024.

foto © Reporters / QUINET

Jambon I doet er geen doekjes om: werk en doen werken zijn topprioriteit. Maar beloven alle maatregelen evenveel goeds?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Hilde Crevits krijgt in deze legislatuur deze belangrijke bevoegdheden toegewezen. Wat wordt van haar verwacht?

Laten we beginnen met een taalkundige opmerking: geen enkele Vlaamse regering was tot op heden bevoegd voor ‘werk’. Werk behoort immers ontegensprekelijk tot de federale materie, en dekt beleidsdomeinen als arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en sociaal overleg. Na de gecoördineerde wetten over de zesde staatshervorming (eind 2011) werd uitsluitend de tewerkstellingsproblematiek gedefederaliseerd. Het is dus correcter om de bevoegdheden van deze nieuwbakken minister te omschrijven als Tewerkstelling, Economie, Sociale Economie, Innovatie en Landbouw. Hiermee is de dame een zwaargewicht in de Vlaamse regering, ze moet alleen de minister-president laten voorgaan inzake de diversiteit van haar bevoegdheden.

Slecht gesternte

Het werd in de pers breed uitgemeten: Vlaanderen wil de komende jaren minstens 120.000 Vlamingen extra aan een job helpen: een werkzaamheidsgraad van 80 procent is het doel. Maar de tijdsgeest zit tegen, het aangekondigd banenverlies op de korte termijn is niet niks: 1.400 man weg bij KBC, 1.900 bij Proximus, 300 bij Punch Powertrain, 600 bij Thomas Cook, 125 bij Bekaert, 200 bij Mondelez, 210 bij Match en Snatch, 145 bij De Persgroep. En bovendien lijkt de wereldwijde handel in een negatieve spiraal te zitten, en die onzekerheid wakkert het gevaar op een ernstige recessie aan.

Die doelstelling gaat nooit gehaald worden, in de eerste plaats omdat de belangrijkste hefbomen om meer mensen aan de slag te krijgen bij de federale regering blijven zitten. Het Vlaamse regeerakkoord beseft dit, en houdt een slag om de arm door te stellen: ‘Om deze ambitieuze doelstellingen te bereiken is het noodzakelijk dat het federaal beleid ten volle flankerend en ondersteunend werkt ten opzichte van het Vlaams beleid’. Daar komt natuurlijk niets van. We hebben in ons land bijna 450.000 arbeidsongeschikten om medische redenen, en heel wat landgenoten die liever thuis blijven kunnen ongestoord hun werkloosheidsvergoeding blijven optrekken tot aan de pensioengerechtigde leeftijd: beide beleidsdomeinen zitten stevig in federale handen en zullen dat ook blijven.

En Meryame Kitir van sp.a is van plan om de regelgeving inzake interimarbeid verder te verstrakken (ze heeft hierover een wetsvoorstel in de maak): aangezien de socialisten zonder enige twijfel deel zullen uitmaken van de volgende regering komt dat er ongetwijfeld door – het zet een bijkomende rem op het verhogen van de tewerkstellingsgraad en dus een pad in de korf voor de Vlaamse, maar ook voor de Waalse regering (de Brusselse regering lijkt er geen probleem mee te hebben dat de werkloosheid in hun regio torenhoog blijft).

De jobbonus: prijs voor meest opvallend

De jobbonus is er gekomen onder liberale druk, want ze stond niet in de originele formateursnota van Bart De Wever. Het principe is allicht bekend: de laagste lonen (een maandloon tot 1700 euro bruto) zullen een tegemoetkoming mogen verwachten, en dat geldt ook, zij het in mindere mate, voor de categorie daar net boven (tot 2500 euro per maand). De werkgeversorganisaties UNIZO en Voka zien dat allemaal goed zitten omdat Vlaanderen sinds Michel I hiervoor de fiscale handvatten heeft verworven – maar het gaat de gemeenschap wel een 350 miljoen euro per jaar kosten.

Het spreekwoordelijke addertje: de meeste werknemers met een loon lager dan 1700 euro zijn part-timers, en de beloofde 600 euro extra per jaar geldt alleen ten volle voor voltijds tewerkgestelden; bovendien zal het bedrag maar doorgestort worden bij de eindafrekening van de jaarlijkse belasting, zodat de jobbonus voor de betrokkenen pas na de feiten zichtbaar wordt.

Een andere adder, deze keer ostentatief boven het gras. De jobbonus geldt alleen voor laagbetaalde werknemers die in Vlaanderen wonen. Walen of Brusselaars die in een Vlaams bedrijf werken vallen daarbuiten. Om maar een concreet voorbeeld te geven: vele laaggeschoolden vinden werk in en rond de luchthaven (bagage-afhandelaars, koerierdiensten, catering…): vanaf 2021 gaan die voor een voltijdse functie 600 euro per jaar minder verdienen dan hun Vlaamse collega’s. Dat is niet de schuld van het Vlaamse regeerakkoord, het heeft te maken met onze manke staatsstructuur.

En nu een boa constrictor. De jobbonus is een goed instrument tegen de werkloosheidsval (werk moet aantrekkelijker zijn dan een werkloosheidsuitkering), maar versterkt de zogenaamde promotieval. Ik bespaar de Doorbraak-lezer de details, maar het komt erop neer dat wie het minimumloon verdient, erg weinig overhoudt van de loonsopslag die hij bij een promotie zou krijgen. Integendeel, in sommige gevallen gaat hij/zij er dan op achteruit…

Verhoging activiteitsgraad

Allicht zal de jobbonus hier en daar wel een Vlaamse inwoner naar werk leiden, mede omdat de maatregel aangevuld wordt met ruimere voorzieningen op het vlak van de kinderopvang. Meer effect kan in mijn ogen verwacht worden van de mate waarin de VDAB een tandje wil bijsteken en met meer daadkracht de werkwilligheid van onze werkloze medemensen aftoetsen. Daar werd in het verleden nogal losjes mee omgesprongen, maar nu de kabinetschef van voormalig minister Muyters (Wim Adriaens) daar de grote baas wordt kan het beleid op dit vlak een stuk verstrengen.

Ook een ander gegeven kan meespelen: de verplichte gemeenschapsdienst voor iedereen die langer dan twee jaar zonder werk zit. Dit voornemen zal evenwel maar een effect hebben indien dit op een ruime schaal wordt uitgerold, en daar zit precies het probleem: het zijn de lokale overheden die alles moeten organiseren, en het laat zich aanzien dat gemeentebesturen met een stevige christen-democratische/socialistische inslag niet staan te springen om deze maatregel, die wordt aangevoeld als onverkort ‘rechts’, daadkrachtig steun te geven. De regeringsplannen ter zake worden alvast in de pers sterk gecontesteerd.

Dienstencheques

Dit systeem werd indertijd door Frank Vandenbroucke met succes ingevoerd: het heeft er inderdaad toe geleid dat heel wat poetshulpen uit het zwarte circuit werden gehaald en onder meer via deze weg socialezekerheidsrechten konden opbouwen. Maar de benadering heeft zijn beste tijd gehad: het heeft de belastingbetaler erg veel geld gekost en het dienstenchequestelsel heeft maar een deel van onze laaggeschoolden bereikt. Want erg veel van de betrokken werknemers zijn van buitenlandse origine, in die mate dat je kan stellen dat het dienstenchequestelsel verworden is tot een belangrijk immigratiekanaal. De kostprijs van de cheques wordt nu opgetrokken door het feit dat de belastingvermindering wordt teruggeschroefd met 90%. Maar de ervaring in Wallonië leert dat de omvang van het stelsel hier nauwelijks door beïnvloed wordt. Een flankerende maatregel die het aantal poetsdames (want het gaat grotendeels om deze categorie) van buitenlandse origine per dienstenchequebedrijf zou begrenzen zou welkom zijn.

Om het plaatje te vervolledigen: de vrijstelling van werkgeversbijdragen voor 55-plussers wordt opgetrokken naar 58 jaar.

Het koekoeksjong: sociale zekerheid

Enkele bescheiden onderdelen van ons socialezekerheidsstelsel werden onder de regering Michel I toebedeeld aan de ‘gedefederaliseerde entiteiten’ (zoals dat tegenwoordig zo mooi heet): het gaat meer bepaald om de kinderbijslag en het zorgbudget voor ouderen en ernstig zieken. Een al bij al beperkte besparing werd gevonden door de gezinsbijslagen vanaf het derde kind de komende jaren niet te indexeren. De grootste verandering zit hem echter aan te komen in de sociale bijstand.

Het Vlaamse regeerakkoord wil, voor die sociale rechten waarvoor zij bevoegd is, een hogere drempel optrekken. Daar valt veel voor te zeggen. De organisatie van de sociale bijstand aan burgers heeft immers alle kenmerken van een verzekeringsstelsel: je kan slechts uitkeringen verstrekken als daartegenover ook inkomsten staan – en de geplande verstrenging viseert precies personen die weinig of niets hebben bijgedragen aan onze Vlaamse sociale zekerheid, maar tot nog toe ruimhartig konden genieten van de financiële tegemoetkomingen (in het geval van de gezinsvergoedingen zelfs met terugwerkende kracht…).

Uitkeringen moeten nu eenmaal door iemand opgehoest worden, alleen de zon schijnt voor niets. Dat Vlaanderen op dit vlak de kraan wat wil toedraaien, is haar goed recht. Tenzij natuurlijk het Grondwettelijk Hof gaat dwarsliggen. Ook internationale afspraken kunnen stokken in de wielen steken: zo zou het weleens kunnen dat de geplande verlenging van de wachtperioden wordt afgeblokt voor onderdanen van EU-lidstaten. Afwachten dus wat ervan in huis komt.

Jan Van Peteghem is ingenieur en emeritus-gasthoogleraar verbonden aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de KU Leuven. Zijn beroepservaring en wetenschappelijk werk draaien grotendeels om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden, meer in het bijzonder de veiligheid en de gezondheid op het werk.

Commentaren en reacties