JavaScript is required for this website to work.
Communautair

Communautair ambitieus, maar verleden tijd

Twintig jaar na de 'Vijf Vlaamse Resoluties'

Nicolas Bouteca3/3/2019Leestijd 7 minuten

foto © resoluties

De vijf Vlaamse Resoluties zijn twintig jaar oud. Een ambitieuze mijlpaal, maar nu lijken ze verleden tijd. Nicolas Bouteca analyseert.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op 3 maart 1999 keurde het Vlaams Parlement de befaamde vijf resoluties goed. Dit was een soort modern Vlaams minimumprogramma waarin over partijgrenzen heen de officiële Vlaamse visie werd verwoord op de verdere staatkundige evolutie van België. Vandaag, twintig jaar later, kan gesteld worden dat slechts een gedeelte van de ambitieuze staathervormingsplannen werden gerealiseerd die toen nochtans met relatief grote eensgezindheid naar voren werden geschoven.

Belangrijke elementen bleven dode letter en er werd ook gezondigd tegen bepaalde principes uit de resoluties. Bovendien – en dat is voor de Vlaamse beweging misschien wel het slechtste nieuws- zou een dergelijke tekst wellicht niet meer passeren in het parlement omdat de Vlaamse politieke partijen vandaag veel minder unaniem richting Vlaams zelfbestuur marcheren dan twintig jaar geleden.

Het federale niveau opjagen

De Vlaamse resoluties waren een poging van Vlaams minister-president Van Den Brande om het federale niveau wat op te jagen. Na de vierde staatshervorming onder Dehaene I (1991-1995) werd daar immers een communautaire pauze ingelast. Zeker aan Franstalige zijde vond men het nu wel welletjes geweest. Op het Vlaamse niveau kwam er in de periode 1995-1999 wel één en ander in beweging. Vlaams minister-president Van Den Brande stelde in februari 1996 zijn ‘schrikkelnota’ voor die uitmondde in de befaamde vijf resoluties voor een volgende staatshervorming. Ze klonken als volgt:

  1. In resolutie 1 werden een aantal algemene doelstellingen geformuleerd. Zo werd gepleit voor een 2 + 2 federalisme dat doet denken aan het confederale model van N-VA, bestaande uit een Vlaamse en een Franstalige deelstaat met daarnaast twee kleinere entiteiten, namelijk Brussel en de Duitstalige Gemeenschap. Verder moesten de zogenaamde residuaire bevoegdheden (restbevoegdheden die in veel federale staten automatisch bij de deelstaten zitten) naar de deelstaten overgeheveld worden, werd de Senaat best een echt deelstaatparlement en moest de constitutieve autonomie (bevoegdheid om de eigen instellingen te regelen) worden uitgebreid.
  2. Resolutie 2 drong aan op meer financiële en fiscale autonomie. De personenbelasting moest daarvoor volledig deelstaatmaterie worden, net zoals de registratie- en successierechten. De tariefbepaling in de vennootschapsbelasting mocht federaal blijven, maar de opbrengsten konden eventueel deels worden doorgestort en de deelstaten zouden kortingen kunnen toekennen.
  3. De derde resolutie had betrekking op Brussel. De institutionele band tussen Brussel en Vlaanderen moest versterkt worden met onder andere de rechtstreekse verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaams parlement. Brussel mocht geen région à part entière worden, maar liefst zoveel mogelijk aangestuurd worden vanuit Vlaanderen en Franstalig België. De fusie van Brusselse gemeenten moest ook onderzocht worden.
  4. In de vierde resolutie werd aangedrongen op het tot stand brengen van meer homogene bevoegdheidspakketten door onder andere kinderbijslag en de gezondheidszorg volledig naar de gemeenschappen over te dragen. Maar ook door de gemeente- en provinciewet, landbouw en visserij en buitenlandse handel te regionaliseren. Het volledige wetenschapsbeleid en ontwikkelingssamenwerking werden best ook aan het federale niveau onttrokken en de infrastructuur van de NMBS moest worden gesplitst.
  5. Resolutie 5 was een bont allegaartje waarin onder andere gesteld werd dat het territorialiteitsbeginsel (streektaal = voertaal) en het principe van de niet-inmenging (absolute nevenschikking) ten volle moesten gerealiseerd en gewaarborgd worden.

 

Draai of keer het zoals u wil, maar eigenlijk was dat een vrij indrukwekkend pakket maatregelen. De Franstalige partijen waren er dan ook al snel bij om de eisen van het Vlaams parlement unisono af te wijzen. Zelfs vandaag zouden misschien heel wat Vlaamsgezinden graag aanschuiven bij onderhandelingen die alleen al maar zouden gaan over al dat lekkers uit de resoluties dat nog niet werd geconsumeerd.

Je kan er niet omheen dat de vijf resoluties gedurende de vijfde (2001) en zesde staatshervorming (2011) duidelijk als leidraad hebben gediend bij de communautaire onderhandelingen. Als men ze er nog eens op naleest dan krijgt men instant flash backs naar de onderhandelingen en discussies over het Lambermont-, Lombard- en Vlinderakkoord.

De pijplijn

Ondanks die vaststelling kan men wel niet om het feit heen dat men verre van alles heeft binnengehaald. Zonder volledig te zijn volgt hieronder een opsomming van opvallende elementen die in de pijplijn bleven steken.

De residuaire bevoegdheden (het befaamde art. 35 van de grondwet) bleven niet-ingevuld hangen in de grondwet en op het vlak van gemeentelijke fusies in Brussel kwam geen schot in de zaak. De personenbelasting werd slechts voor een kwart overgeheveld en in de vennootschapsbelasting kreeg Vlaanderen nooit de bevoegdheid om kortingen toe te staan. De NMBS bleef nationale materie en er zijn nog steeds federale ministers voor wetenschapsbeleid en ontwikkelingssamenwerking. De gezondheidszorg zit ook nog grotendeels federaal en dat geldt zeker voor de financiering ervan. Kinderbijslag werd dan weer wel overgeheveld maar blijft gebonden aan een dotatiesysteem waarbij zelfs slechts een deel van het federale kindergeldbudget van destijds wordt doorgestort.

Op bepaalde domeinen is bovendien nog lang geen sprake van homogene bevoegdheidspakketten die goed bestuur mogelijk maken. Eén voorbeeld slechts. Vlaanderen werd na het Vlinderakkoord bevoegd voor het belastingvoordeel op de eerste woning (woonbonus), maar dat op de tweede woning bleef federaal. Voor een eenduidig woonbeleid moet de Vlaamse regering dus nog steeds aankloppen bij de federale collega’s en dan hopen dat die willen volgen.

Zondigen tegen principes

De vijf resoluties bleven niet alleen steken in hun ambities, er werd de voorbije decennia ook herhaaldelijke gezondigd tegen sommige principes ervan. Het co-beheer van Brussel waar in de resoluties voor werd gepleit, kwam serieus onder druk als gevolg van de defederalisering van de kinderbijslag. In Brussel kwam dit bij de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie terecht wat de facto een versterking betekende van het Brussels Gewest.

Op die manier lijken we in België eerder te evolueren naar een drieledig federaal systeem in plaats van de tweeledigheid die in de resoluties werd vooropgesteld. De begrenzing van Brussel kwam volgens sommigen ook onder druk door de principiële beslissing uit het Vlinderakkoord om een metropolitane gemeenschap mogelijk te maken die de huidige grenzen van Brussel ver overschrijdt. Daardoor duikt opnieuw het doembeeld van de legendarische Brusselse olievlek op.

De Senaat werd zoals gevraagd dan weer een echt deeltstaatparlement, maar zowat elke Vlaamse partij lijkt die ondertussen wel overbodig te vinden zonder dat die ooit zijn meerwaarde heeft kunnen bewijzen. De staatshervorming werd immers vakkundig in de koelkast gezet. De splitsing van BHV versterkte het territorialiteitsbeginsel zoals gewenst, maar de dubbele kiesbrief in de ‘Brusselse Zes’ en de oplossing voor de gerechtelijke kieskring BHV bevat opnieuw sporen van het in Vlaamse kringen verfoeide personaliteitsbeginsel.

Ten slotte kwam ook het principe van de niet-inmenging onder druk toen naar aanleiding van de weigering van Wallonië in 2016 om het CETA-verdrag te ondertekenen, gedreigd werd met een institutionele atoombom. Open VLD-voorzitter Gwendolyn Rutten lanceerde in het heetst van de strijd de suggestie om de Waalse weigering te overbruggen via een federale regeling.

Wat brengt de toekomst?

Bovenstaande analyse is vooral een doorlichting van de betekenis van de vijf resoluties in het verleden. Minstens even relevant is wat je erover kan zeggen met betrekking tot de toekomst. Vanuit Vlaamsgezind oogpunt bekeken, oogt dat somber. De geest waarin de resoluties tot stand kwamen, lijkt immers verdwenen. Vandaag zou een dergelijke tekst wellicht nooit meer aan zo’n grote meerderheid geraken als in 1999. Treffend in dat opzicht is dat zelfs met een N-VA’er als minister president van Vlaanderen in het Vlaams regeerakkoord uit 2014 voor het eerst sinds lange tijd niet langer aangedrongen werd op de realisatie van de fameuze resoluties van het Vlaams Parlement.

Ook twintig jaar geleden waren er problemen om iedereen op dezelfde Vlaamse lijn te krijgen, maar wanneer puntje bij paaltje kwam, marcheerden zelfs de ‘twijfelaars’ mee in de stoet naar meer zelfbestuur. Er bestond een soort van pensée unique waarbij in het communautaire debat enkel werd gesproken in termen van meer decentralisering en meer Vlaanderen.

De SP onthield zich bijvoorbeeld wel bij de vierde resolutie omdat ze er een bedreiging in zag voor de interpersoonlijke solidariteit in de sociale zekerheid, maar schaarde zich wel achter al de rest. Agalev onthield zich over de hele lijn, maar volgens fractieleider Jos Geysels ‘niet omdat wij tegen een verdergaande staatshervorming zijn. Integendeel, maar wel omdat we deze tekst niet goed vinden.’ (De Morgen, 4 maart 1999). Ook binnen de CVP zaten de federale locomotief Dehaene en de flamingant Van Den Brande niet op dezelfde golflengte, maar uiteindelijk stemden de christendemocraten wel alles mee. Het meest opvallende als je een hedendaagse bril opzet was de houding van VLD. De liberalen waren toentertijd zo gretig om hun Vlaams gezicht te bewijzen dat ze daags na de stemming een persconferentie gaven waarop ze hun twijfels uitten over de volgens hen te slappe houding van de twijfelaars CVP en SP.

Drang naar zelfbestuur getemperd

Vandaag staan de Vlaamse partijen veel minder te springen om diepgaand na te denken over een volgende staatshervorming of om het thema prioritair op de agenda te zetten. Ook de drang naar zelfbestuur is bij velen sterk getemperd waardoor het vandaag veel moeilijker zou zijn dan in 1999 om tot een breed gedragen vraag naar meer autonomie te komen.

Sp.a ligt in die mate wakker van het thema dat de partij zich niet echt een communautair profiel aanmeet. Bij Groen en Open Vld trekt men dan weer de kaart van een nieuwe Belgitude. Electoraal wellicht niet onverstandig, omdat men zich met die houding duidelijk tegenover het confederalisme van N-VA kan profileren.

Een van de opvallendste elementen die beide partijen in dat opzicht naar voren schuiven is het herfederaliseren van bevoegdheden om tot een efficiënter bestuur te komen. Ook de Vlaamse resoluties streefden om die reden een homogenisering van bevoegdheidspakketten na, maar wel in de tegenovergestelde richting dan waar de herfederaliseringsaanhangers vandaag aan denken. Zo zou het gezondheidsbeleid volgens sommigen gerust opnieuw wat Belgischer mogen kleuren. Anderen dromen dan weer van één nationale minister van klimaat.

Het herfederaliseringsdiscours mag soms dan wel minder rationeel klinken dan het in werkelijkheid is, het is wel een denktrant die zich al breed genesteld heeft in de Vlaamse hoofden. De resoluties waren nog opgesteld in de geest dat Vlaanderen alles beter kon, maar dat idee is de voorbije 20 jaar sterk geërodeerd.

Herfederaliseren als officieel standpunt

Dat groenen, liberalen en socialisten niet vies zijn van wat meer België (want dat is herfederaliseren in de feiten) valt historisch ook te plaatsen. Opvallender is dat ook de christendemocraten, die aan de wieg stonden van bijna alle staatshervormingen, voor het eerst in lange tijd wat meer in Belgische richting lijken op te schuiven. Sinds het Nieuwe Wij-congres van 2016 is herfederaliseren bijvoorbeeld een officieel partijstandpunt. Vooral de jonge garde binnen de partij is er voorstander van. Die wilde bovendien ook de federale kieskring aan boord van het CD&V-programma hijsen. De oudere generatie christendemocraten wist dat laatste dan wel af te wenden, maar de tijd dat van communautaire scherpslijperij à la Leterme en Van Den Brande lijkt met uitsterven bedreigd.

Ten slotte zijn er de V-partijen. Vlaams Belang houdt vast aan Vlaamse onafhankelijkheid, maar speelt wegens het cordon in de feiten nog steeds niet mee. N-VA wel, maar die partij heeft haar communautaire programma eigenlijk opgeofferd aan het migratiethema. Door voor het Marrakeshpact uit de federale regering te stappen kon de grondwet immers niet meer voor herziening vatbaar worden verklaard.

Een dergelijke principiële houding hadden ze blijkbaar vijf jaar lang niet over voor een staatshervorming. In de huidige verkiezingscampagne rakelt ze het thema wel weer op en klinkt ook stoer de eis dat men alleen over staatshervorming wil praten als het confederalisme wordt ingevoerd. Alles of niks dus. In ons Belgisch compromismodel klinkt dat evenwel een beetje hol. Het lijkt dan ook niet meer dan wat communicatieve smeerolie om niet te moeten toegeven dat men ook na mei 2019 niet veel communautaire springstof van N-VA moet verwachten als ze federaal zouden meebesturen.

Een ambitieuze mijlpaal

De vijf resoluties van het Vlaams parlement kunnen dus terecht een mijlpaal worden genoemd in de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Ze waren ambitieus en dienden de voorbije twintig jaar als belangrijk richtsnoer bij de communautaire hervormingen van het land.

Verre van alles wat er in stond werd gerealiseerd en zal wellicht ook niet in de nabije toekomst worden gerealiseerd. Daarvoor zijn de communautaire geesten te zeer van Vlaams zelfbestuur weg geëvolueerd. Het parfum van confederalisme dat er aan hing zou in de huidige politieke context voor de meerderheid van de Vlaamse partijen wellicht nooit meer door de beugel kunnen.

 

Lees vandaag op Doorbraak ook de analyse van Bart Maddens over de verjaardag van de vijf Vlaamse resoluties.

Nicolas Bouteca is politicoloog aan de UGent waar hij o.a. het vak Belgisch federalisme doceert.

Commentaren en reacties