JavaScript is required for this website to work.
Buitenland

André Brink (1935-2015) en Kupido Kakkerlak (1780-1820): dit is sterk doepa daai!

Jean-Pierre Rondas10/2/2015Leestijd 6 minuten

Bij het overlijden van de Zuid-Afrikaanse auteur André Brink mijmert Jean-Pierre Rondas na over Zuid-Afrika, Brink, Hottentotten en Kupido Kakkerlak.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In 2006 zocht ik André Brink op in zijn huis in een voorstad van Kaapstad. Vanuit zijn tuin kreeg je een wonderlijk zijaanzicht van ‘die Berg’, die in het Hottentots de Hoerikwaggo en door de Boeren de Tafelberg wordt genoemd. Ofschoon het een goed beveiligd huis was, met de klassieke dubbele, gepantserde deuren en de automatische aanmelding bij een bewakingsfirma (Armed Response!) werd er kort na mijn bezoek toch ingebroken – via de garage. Net zoals in de film Tsotsi wachtten inbrekers gewoon tot hij zijn wagen binnenreed: de enige zwakke plek in het systeem. Brink had al veel erger meegemaakt. Zo werd zijn dochter niet ver van huis in een winkelcentrum gegijzeld; en werd zijn neef in Gauteng voor de ogen van vrouw en kind door inbrekers vermoord. Brink zelf voelde zich zo in het land ‘geworteld’ dat hij er niet eens over dacht om ooit naar veiliger oorden te emigreren. Vorige week is hij op de terugweg van Amsterdam naar Kaapstad hoog in de lucht boven zijn geliefde Afrika gestorven, als de productiefste, bekendste en meest gelauwerde auteur van zijn land.

Anti-apartheidsliteratuur

Ook zijn collega, de romanschrijfster Nadine Gordimer (1923-2014) werd op het einde van haar leven met gewelddadige inbrekers geconfronteerd. Haar reactie was merkwaardig. Toen de pers haar vroeg ‘wat er door haar heenging’ toen ze van achteren werd vastgegrepen en bijna gewurgd antwoordde ze dat ze voor de gespierde, zwarte arm van haar belager slechts sympathie had. In die arm zag ze vooral de medemens en het product van een maatschappij die nog altijd worstelde met de erfenis van de apartheid. Voor Brink en Gordimer horen de blanken (de Britten en de Boeren) nog thuis in de zogenaamde ‘regenboognatie’. Een andere collega echter, dichteres Antjie Krog (1952) is daar niet meer zo zeker van. Zij gaat nog veel verder wanneer ze stelt dat ze eigenlijk ‘zwart’ zou willen zijn. Vergeet die regenboog: de tijd van de blanke in Afrika is voorbij.

Samen met Breyten Breytenbach (1939) vormen deze mensen de fascinerende generatie van Afrikaanstalige auteurs die zich ingezet hebben tegen het apartheidsregime. Breytenbach heeft zijn engagement met zeven jaar gevangenis bekocht; Brinks roman Kennis van die Aand was de eerste roman die door de staat werd verboden. Gezien hun engagement is het heel goed te begrijpen dat de meesten van deze auteurs zijn blijven hameren op de apartheid als historische oorzaak van het huidige geweld in de Zuid-Afrikaanse maatschappij. Tegelijkertijd komt dit de met een absolute meerderheid regerende ANC-partij goed uit, want veel vooruitgang inzake het voorzien in de basisbehoeften van de bevolking heeft ze nog niet gemaakt. Dan komt een verwijzing naar apartheid, in feite een bekentenis van onmacht, toch altijd goed van pas.

Hottentottententententoonstelling

Niet dat de anti-apartheidsliteratoren zich daartoe zouden hebben beperkt. Een heel speciale branche van de zowel Afrikaans- als Engelstalige Zuid-Afrikaanse literatuur komt voort uit een historische en antropologische belangstelling voor de vroegste bewoners van de Kaapprovincie, namelijk die mensen die de Berg de Hoerikwaggo noemden, en die zelf nog altijd (incorrect) Hottentotten en Boesmans (Bosjesmannen) heten, alhoewel Khoi-San een betere en wetenschappelijker benaming is. Afgezien van enkele klik-klanken die in het Xhosa zijn blijven bestaan, is hun taal volledig verdwenen. Hun cultuur is helemaal ten onder gegaan, terwijl men toch kan stellen dat vele huidige Bruinmense/Coloureds hun genetische erfgenamen zijn.

Bij de Afrikaners gaat het natuurlijk om een schuldbeladen belangstelling. Zijn de Khoi-San als entiteit echt totaal van de aardbodem verdwenen, of zijn ze er nog voor wie goed kijkt en luistert? Wat rest er precies van hen? En hoe komt het dat ze zo grondig zijn uitgegomd? Deze belangstelling was ook al te merken in Breyten Breytenbachs Karoo-verhalen, in Dan Sleighs Eilande, in Marlene van Niekerks romans en in Antjie Krogs poëtische omzettingen van archiefmateriaal. Maar in dit genre wordt de hoofdvogel afgeschoten door een van André Brinks merkwaardigste romans, Bidsprinkhaan. Een roman waardoor hij zal herinnerd worden. De publicatie ervan in 2006 was ook de reden dat ik hem bezocht.

Noch de Britten noch de Hollanders hadden een hoge pet op van de ‘Hottentotten’. Dat blijkt uit de hele koloniale en reisliteratuur vanaf de 17e eeuw. De gravures spreken voor zich en voor de blik van de kolonisatoren. Khoi-San wonen in hutjes van blaren – de vriendelijkste verslaggevers schrijven dat ze architecturaal niet begaafd zijn. Op hun kledij zijn ze niet echt kieskeurig. Ze hullen zich in ongelooide dierenvellen waar de lappen vlees nog aanhangen, zodat ze volgens de welwillendste getuigenissen een beetje rieken. Ze blazen met een rietpijpje in de ‘klink’ van een koe als ze die willen melken. Er zijn serieuze discussies over hun mate van menselijkheid.

Kupido Kakkerlak

Over één figuur uit deze ‘stammen’ bestaan nogal wat documenten van Engelse en Hollandse protestantse zendelingen, en het is in de archieven in Kaapstad (vlak bij het Smuts-monument) dat André Brink is ondergedoken voor een boek dat hij zichzelf wou gunnen voor zijn zeventigste verjaardag – om de onwaarschijnlijkheid van zijn al te gevorderde leeftijd uit te wissen. Brink had al een hele tijd een patent op historische research-romans. De andere kant van de stilte, over de Duitse kolonisatie in Namibië voor de Eerste Wereldoorlog was er ook zo een; maar met Bidsprinkhaan – ’n ware storie heeft hij zichzelf overtroffen. Het is het verhaal van de bekering en de ondergang van Kupido Kakkerlak.

Kupido Kakkerlak – Cupido Cockroach – heeft echt bestaan, zo tussen 1780 en 1820. Een klein mannetje bij zijn geboorte en een verschrompeld stukje biltong bij zijn dood. Daartussen ligt zijn bekering tot het christendom en het merkwaardigste: zijn zendelingschap als protestantse missionaris bij de Khoikhoi. Dat gebeurt weliswaar onder blanke inspiratie en blank toezicht van twee eveneens enorm interessante zendelingsfiguren: de Brit James Read en de Hollander Van der Kemp. Over Kakkerlaks openbare leven laat André Brink dan ook deze mensen aan het woord, maar voor zijn deel 1 (opkomst) en deel 3 (ondergang) moest hij putten uit de Khoi-mythologie en uit zijn eigen literaire verbeelding. En daartoe behoort de bidsprinkhaan.

Hotnotsgot

Brink vertelde me dat hij zo blij was om in de oude archieven de oude (en dus Nederlandse) term ‘bidsprinkhaan’ terug te vinden, en dat woord leverde dan ook de titel van de Afrikaanse en Nederlandse versie van het boek. De Engelse versie moet het doen met Mantis, de Griekse en wetenschappelijke naam voor dit magische, ‘biddende’ beest dat niet echt een sprinkhaan is maar nog eerder verwant is aan … de kakkerlak. Dat hij blij was kan ik me goed voorstellen. Het alternatief zou namelijk de huidige, courante benaming in het Afrikaans geweest zijn, en die luidt hotnotsgot – en dat vond Brink blijkbaar niet echt ‘correct’.

Toch zegt die naam het helemaal: de animistische got (met -t) van de Hottentotten, voluit de hottentotsgot. In het Afrikaans wordt een heidense god met t geschreven, kwestie van hiërarchie. Het is van dit geloof dat Kakkerlak zich gedeeltelijk afscheurt want hij is gefascineerd door de ‘sterk doepa’ van het boek van de blanken. Zowel van de Bijbel als van de lees- en schrijfkunst zegt Kakkerlak dat het ‘sterk doepa’ is. Doepa (nu een ander woord voor dwelms, verdovende middelen) was eertijds het tovermiddel om een meisje op een man verliefd te doen worden. Nu, deze doepa wil Kakkerlak voor zich verwerven. Lezen betekent zich de godsdienst van de blanke man eigen maken, en het animisme op een lager pitje te zetten. Brink laat ook mooi zien wat leren lezen voor fysieke arbeid inhoudt, want dit is hoe Kupido leest: eerbiedig met een uitgestoken wijsvinger de woorden op een vel papier voor zich uit duwen, zoals een mestkever dat met zijn kostbare bolletje doet.

Zielenzeepziederij

André Brink maakt van zijn Kupido Kakkerlak een seksueel zeer actieve Hottentot (wie Brink kent, weet dat deze passages automemoriale elementen bevatten). Hij maakt er een sterrenplukkersfeest van als hij Kupido en diens latere vrouw Anna Vigilant een pre-bruiloftsnacht laat vieren waar de vonken van af vliegen. Deze Anna Vigilant heeft een beroep dat zij uitoefent als geen ander: zij is zeepziedster, zij ziedt zeep (kookt in het Afrikaans). Brinks technische beschrijving hiervan mag gerust in een handboek over pre-industriële ambachten opgenomen worden. Nu, zeep wast en bleekt, verwijdert het vuil, zeep maakt zwart weer wit. Dat is het uiteindelijke argument waarmee de Khoi Kupido zijn heidense San-vrouw ervan overtuigt zich tot het christendom te bekeren, want daar is het je ziel die witgewassen wordt. Het punt is natuurlijk dat het witwassen van de zwarte ziel uiteindelijk neerkomt op het bleken van het zwarte vel. Maar bleekwater is gevaarlijk voor een zwart vel. Alle letterlijke pogingen om witter dan wit te wassen eindigen in dit boek dan ook op zelfverminking. Sterke beeld- en symboolspraak uit Brinks koker, vaak hilarisch gebracht.

Afrikaans als doepa

Men zou met recht kunnen stellen dat met Brinks overlijden ook de levenskansen van het Afrikaans weer een beetje geringer geworden zijn. Weer een schrijver minder in deze taal, maar ook een herinneraar minder, en niet alleen van Afrikaner geschiedenis, maar van de geschiedenis van de hele Karoo, van de Nama, de Khoi en de San, en van de hotsnotgots. Iemand als Neville Alexander, celgenoot van Mandela en verdediger van het Afrikaans, wist maar al te goed dat beide geschiedenissen samenlopen.

Als anglist concipieerde en schreef André Brink zijn romans graag in het Engels, maar om zijn Afrikaanse publiek niet voor het hoofd te stoten bleef hij daar zeer vaag over, had hij het over een veeltalig scheppingsproces en dergelijke meer. In het gesprek dat ik met hem had was hij voor één keer heel erg duidelijk. Het tweede deel van Bidsprinkhaan, waar Brink moest denken vanuit de memoires en de correspondentie van de Engelse zendeling James Read, werd in het Engels geschreven. Maar delen 1 en 3, waar de schrijver als het ware Kupido Kakkerlak van binnenuit moest zijn, werden in het Afrikaans geschreven. Alleen via zijn eigen Afrikaans kreeg Brink voeling met de Hottentot. Afrikaans is nog sterker doepa dan de zeepziederij.

 

Het gesprek met André Brink werd uitgezonden in het programma ‘Rondas’ op Klara, de cultuurzender van de VRT, op zondag 19 november 2006. Wie het opnieuw wil beluisteren zal ontgoocheld worden. Ofschoon een eenvoudige link geen probleem kan zijn, verwijst Cobra.be, het cultuurnet met verwijzingen naar vroegere programma’s op de VRT, niet naar vroegere woordprogramma’s. Ofschoon deze programma’s met publieke middelen werden gemaakt, worden ze niet (meer) vrijgegeven. 


Categorieën
Personen

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties