JavaScript is required for this website to work.

Stijn Streuvels: ‘Het leven is door de oorlog gezuiverd van bijkomstigheden’

Frank Hellemans11/11/2020Leestijd 4 minuten

literatuur

literatuur

foto © Bas Vinckx

Van Virginie Loveling en Ernest Claes tot Stefan Brijs en Johanna Spaey: de Eerste Wereldoorlog is alomaanwezig in de Vlaamse letteren.

Nu het stof van het herdenkingsgeweld rond de Eerste Wereldoorlog is gaan liggen, wordt duidelijk hoe inspirerend die Grote Oorlog voor onze literatuur is geweest. Auteurs als Virginie Loveling, Stijn Streuvels en Ernest Claes hebben de oorlog min of meer van dichtbij meegemaakt. Zij leggen daarvan getuigenis af in beklijvende literaire non-fictie. Hedendaagse Vlaamse schrijvers, zoals Stefan Hertmans, Erwin Mortier, Stefan Brijs, Johanna Spaey, Annelies Beck en anderen ploegden heel wat familiegeschiedenis én secundaire literatuur over WO I door om daaruit spraakmakende romans te puren.

Dagboeken achter het front

De literaire tijdgenoten van de Grote Oorlog registreerden op de eerste plaats wat zich achter het front, ver van het echte oorlogsgeweld, afspeelde. Virginie Loveling, tante van Cyriel Buysse, hield misschien wel het interessantste dagboek bij in die jaren. Oorlogsdagboeken werd niet zo lang geleden heruitgebracht en is ook online gratis te lezen. Dag aan dag en soms uur per uur vertelt ze minutieus wat er in haar directe omgeving én in haarzelf omgaat. Er gingen stemmen op om dit oorlogsjournaal in de Vlaamse literaire canon op te nemen. Dat is misschien een brug te ver. Maar dat haar neefje Cyriel Buysse zijn meesterlijke realistische verteltrant niet van vreemden heeft, is duidelijk. Loveling is trouwens eveneens een uitstekende romanvertelster. Een revolverschot — preluderend op Tantes van Buysse — is een juweeltje waarbij twee ongehuwde notarisdochters elkaar de duvel aandoen omwille van een gezamenlijke liefde.

Stijn Streuvels hield ook een dagboek bij tijdens die oorlogsjaren. Maar hij tapt uit een ander vaatje. In oorlogstijd werd pas tien jaar na zijn dood integraal gepubliceerd. Streuvels is geen empathische kroniekschrijfster, zoals Loveling, maar denkt er vanop afstand het zijne van. Hij hoort vanuit zijn Lijsternest het bulderen van de kanonnen in de verte. Maar als hij vervolgens op de fiets springt om dichter bij het oorlogsgeweld te komen, geraakt hij niet ver. Streuvels blinkt uit in soms bijna filosofische observaties. De oorlog, aldus aristocraat Streuvels, brengt het leven terug tot zijn essentie: ‘Het leven is door de oorlog gezuiverd en ontdaan van een aantal onnuttige bijkomstigheden; wij zijn verlost van ondergeschikte dingen die een overwegend belang en een valse waarde gekregen hadden in de samenleving — de dingen zijn in hun elementaire verhouding hersteld.’ Een bedenking die naadloos bij onze ‘oorlog tegen het virus’ in coronatijden past.

Frontsoldaten-schrijvers

De 29-jarige Ernest Claes was betrokken partij en soldaat aan het oorlogsfront in Namen. Als vrijwilliger raakte hij verstrikt in de vestingoorlog rond Namen. Namen 1914 was een van de eerste publicaties van Claes. Maar veel laurieren hebben de oorlogsjaren hem niet opgebracht. Hij raakte in het eerste oorlogsjaar al vlug gekwetst en werd krijgsgevangen genomen. Het is pas met De Witte — vandaag honderd jaar geleden gepubliceerd — dat zijn schrijverscarrière gelanceerd geraakte.

De fictionalisering van de oorlogservaringen aan het Vlaamse front kwam pas echt op gang na twee of drie generaties. Er waren natuurlijk interessante literaire pogingen van frontsoldaten-schrijvers uit de eerste generatie. Die zijn ook vandaag nog het lezen waard, zonder echt grote literatuur op te leveren. Denk maar aan de frontroman Eer Vlaanderen vergaat van Jozef Simons, de novelle De rit van Filip De Pillecyn en vooral Longinus van Franz de Backer. De Backer zou het na de oorlog tot literatuurprofessor aan de UGent schoppen. Voor dit verhaal putte hij uit zijn ervaringen als brancardier in Hofstade bij Mechelen. Daar werd in het begin van de oorlog hevig slag geleverd.

Oorlog esthetiseren

Laat dat nu net ook zijn wat Stefan Hertmans doet met het oorlogsdagboek van zijn amateurschilder-grootvader Urbain in het bejubelde Oorlog en terpentijn. Hertmans maakt van Urbains journaalaantekeningen het hart van zijn familieroman. In zekere zin is die ook een zelfportret. Hertmans’ lyrische, picturale stijl zat al in het DNA van zijn grootouderlijke familie. Die schilderde en restaureerde kerkfresco’s of liefhebberde zelf in portretkunst.

Erwin Mortier haalt alles uit de kast bij het beschrijven van het oorlogsgeweld door de ogen van een verpleegster in het kapotgeschoten Ieper. Godenslaapis een esthetische krachttoer. Sommigen vinden hem te schoonschrijverig om echt te ontroeren. Je zou het de literaire evenknie kunnen noemen van de film 1917. Ook die gaat uitgesproken esthetiserend te werk om het oorlogsgeweld in zijn grandioze gruwel te visualiseren.

Aandacht voor deserteurs

Dan is Post voor mevrouw Bromleyvan Stefan Brijs andere koek. Brijs is een plotschrijver in de Angelsaksische traditie. Hij weeft een krachtig verhaal rond twee gezworen kameraden die elkaar uit het oog verliezen. De ene neemt enthousiast dienst in het leger, ook al is hij nog te jong. De andere zweert bij zijn studies Engelse literatuur en distantieert zich aanvankelijk pacifistisch van de oorlogsgekte. Tot op het moment dat er geen nieuws meer komt van zijn vriend aan het front. Dan wil hij zelf uitzoeken wat er met hem zou kunnen zijn gebeurd. Brijs neemt je aan de hand van de oorlogservaringen van zijn hoofdpersonage mee naar het Noord-Franse front en naar Poperinge en het Talbot House. Blijkt uiteindelijk dat desertie — en dood met de kogel als straf — een belangrijk onderliggend thema van deze roman is.

Brijs was niet de eerste Vlaamse schrijver die op zijn manier aandacht vroeg voor de deserterende soldaat. Johanna Spaey deed dit al in haar prijsgekroonde debuut Dood van een soldaat. Ook Jan Vantoortelboom liet zijn protagonist-schoolmeester in Meester Mitraillette uit de loopgraven wegvluchten om op zoek te gaan naar zijn geliefde. Kris Van Steenberge gebruikte in zijn debuut Woesten het decor van de oorlog om een spannende zedenroman te schrijven. Daarin gaan twee broers in het gelijknamige West-Vlaamse dorp op zoek naar de moordenaar van hun moeder.

Belgengekte

Tenslotte heeft ook het genre van de young adult-literatuur — zeg maar: het betere jeugdboek — de Grote Oorlog ontdekt. Annelies Beck ging in de sporen van haar overgrootvader na hoe het de Belgische oorlogsvluchtelingen in het Schotse Glasgow meer dan honderd jaar geleden verging. Over het kanaal reconstrueert via de blik van de vijftienjarige Marie de manier waarop de Belgische vluchtelingen er aanvankelijk werden begroet, maar gaandeweg buitengekeken: ‘De Belgengekte maakt mensen moe’. Geert Spillebeen schreef met Jimmy Duffy. Kampioen in de loopgraven rechttoe rechtaan een authentiek verhaal over de gelijknamige Schotse kampioen hardlopen die van de atletiekpiste naar de Vlaamse loopgraven verkaste en er sneuvelde.

Vader van alle dingen

De aandacht van de Vlaamse auteur voor WO I is blijkbaar verschoven van de directe reportagestijl bij de eerste oorlogsgeneratie naar de aandacht voor andere thema’s dan het expliciete oorlogsgeweld bij de generaties daarna: dat van de desertie en van de vluchtelingen of van de internationale deelname aan dit wereldconflict.

Oorlog is de vader van alle dingen, wist Herakleitos. En van de literatuur blijkbaar ook.

Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties