Catalonië: slachtoffer van grondwettelijk onrecht
Sant Julia de Ramos, Girona, Catalonia, Spain on October 1, 2017. Reporters / Grosby Copyright: LAN / Lagencia Grosby Credit: Reporters / Grosby
foto © Reporters / Grosby
Juridische omkadering van externe, interstatelijke secessie is er al, maar die omkadering moet er ook komen voor interne secessie.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn de discussie over het optreden van de Catalaanse parlementaire meerderheid en regering wordt voortdurend gezwaaid met de Spaanse grondwet en het respect voor de rechtstaat. Niet alleen door pepé Rajoy, ook door EU-paus Juncker en Zonnekoning Macron. De Spaanse grondwet zegt dat Spanje één en ondeelbaar is. Dat hebben ze gekopieerd van Frankrijk dat zich sinds 1789 ‘une et indivisible’ waant. Dat houdt in dat secessie van een deel steeds ongrondwettig is. Voor een secessie is dus een grondwetswijziging nodig, en dat kan slechts na een nationaal referendum. Een regionaal referendum hierover is dus ook onconstitutioneel.
Voor het overgrote deel van de Europese politieke elites is hiermee de kous af. De Catalanen zetten zich in de illegaliteit en pepé Rajoy mag er met zijn Guardia Civil lustig op inkloppen. Dura lex, sed lex! Het comfort van het legalistisch gelijk komt de Europese elites goed uit. Zij kunnen rustig hun rug keren naar het politieke drama dat zich in Catalonië afspeelt om dan, als de laatste separatistische Catalaan murw is geslagen of achter de tralies is beland – Spanje heeft een lange historische ervaring met massa-repressie – over te gaan tot de orde van de dag.
Legalisme
Betekent legalistisch gelijk steeds ook substantieel gelijk? Wie dit beweert miskent een filosofisch-juridische traditie in het Westen van meer dan tweeduizend jaar. Reeds Cicero betoogde dat er boven het ius civile (de wetten van de Republiek) een ius naturae et gentium (natuur- en volkenrecht) staat, dat door alle beschaafde naties moet gerespecteerd worden. Ook de christelijk-thomistische filosofen zagen in Gods schepping en de menselijke natuur een lex naturalis die door de wereldlijke heersers moest gerespecteerd worden en indien niet, mochten de onderdanen zich op een weerstandsrecht beroepen.
De liberale rechtsfilosofen stelden dat aan elke menselijke persoon onvervreemdbare rechten toekwamen, die door de wetgever moesten gerespecteerd worden en die ook een weerstand tegenover de overheid rechtvaardigden. Deze traditie van het ‘supra-positief’ recht is geen ijdele prietpraat van wereldvreemde professoren. Het is de intellectuele basis geweest van tal van burgerlijke verzetsbewegingen tegen tiranniek overheidsoptreden en de inspiratiebron van tal van grondwettelijke bepalingen en regelen van internationaal recht. De traditie van het supra-positief recht was op het einde van de 19de eeuw wat in diskrediet geraakt door de opkomst van het wetspositivisme. Alleen wat in de wet staat is recht, de rest is gezwam van moraalfilosofen.
De pijnlijke consequenties van dit wetspositivisme werden duidelijk na de Tweede Wereldoorlog. De Rassenwetten van Neurenberg, waarbij de Joodse Duitsers in feite civiel dood werden verklaard, waren op 15 september 1935 netjes gestemd door de Reichstag en dus grondwettelijk in orde. In de logica van pepé Rajoy, Juncker en Macron moet je die dan ook correct uitvoeren, ook al ben je het er misschien niet mee eens. Na de Tweede Wereldoorlog verhief de Duitse rechtsfilosoof Gustav Radbruch zijn stem: grondwetten en wetten, ook al zijn ze correct tot stand gekomen, kunnen strijdig zijn met supra-positieve beginselen en zijn bijgevolg niet bindend voor de onderdanen. De Radbruch-formule werd zowel aangevoerd in de processen tegen de nazi-kopstukken als in de processen tegen de DDR-autoriteiten die vluchtelingen aan de Berlijnse muur lieten neerknallen.
Het ongelijk van de Catalanen kan dus zomaar niet afgeleid worden uit de artikelen van de Spaanse Grondwet. De vraag is of deze artikelen wel de toets van suprapositieve rechtsbeginselen weerstaan. Is dit niet het geval dan is de Catalaanse actie misschien wel illegaal, maar wel rechtmatig.
Zelfbeschikkingsrecht
Het supra-positief rechtsbeginsel waarop de Catalanen zich kunnen beroepen is het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. In de liberale rechtsfilosofie staat het individuele zelfbeschikkingsrecht centraal. Als men van oordeel is dat een overheid overbodig is en men dus voorstander is van een ‘ana-archè’, dan kan men met dit principe volstaan. Vindt men echter dat een overheid noodzakelijk is, al was het maar om de individuele rechten te handhaven (een ‘minimal state’) en men dus ‘archist’ is, dan rijst natuurlijk de vraag wie over wie mag regeren.
Het principe van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren houdt in dat een groep mensen, die samenwonen in een min of meer afgrensbaar territorium, en die zich onderscheiden van het omliggende door een aantal kenmerken zoals taal, cultuur, godsdienst, gemeenschappelijke historische ervaringen (‘une nation’ in de termen van Ernest Renan) het recht heeft te beslissen hoe en door wie ze willen geregeerd worden. Het zelfbeschikkingsrecht van volkeren houdt dus niet in dat elke natie per se zijn eigen staat moet hebben.
Het houdt alleen in dat elke natie zelf mag beslissen of ze een eigen politieke gemeenschap willen uitbouwen, dan wel of ze in een groter geheel met andere naties willen blijven. Het Verenigd Koninkrijk heeft dit zelfbeschikkingsrecht van volkeren gerespecteerd door de Schotten toe te laten bij referendum te beslissen of ze al dan niet in het Verenigd Koninkrijk wilden blijven. De Schotten hebben – mijns inziens wijselijk – besloten in het VK te blijven. Anders kwamen ze wellicht onder de knoet van Juncker en Macron.
Het ‘supra-positiefrechtelijk’ beginsel van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren is trouwens tot op zekere hoogte opgenomen in het internationaal recht. Artikel 2 van UNO-resolutie 520, gestemd in het dekolonisatiejaar 1960, bepaalt dat alle volkeren recht hebben op zelfbeschikking, en artikel 4 zegt zelfs dat elke gewapende actie of repressie tegen de afhankelijke volkeren moet stoppen opdat ze hun onafhankelijkheid kunnen bereiken. Een duidelijke sneer dus naar pépé Rajoy en zijn Guardia Civile-robocops. Maar de UNO zou de UNO niet zijn indien dit mooie beginsel niet werd ondermijnd door de belangen van invloedrijke ‘stakeholders’ in die organisatie.
Door de Sovjet-Unie – ‘een gevangenis van volkeren’ om Lenins’ woorden te gebruiken – en ook door België (mooie vrienden hebben wij toch!) werd aangedrongen op een artikel 6 dat bepaalt dat de nationale eenheid en de territoriale integriteit van het grondgebied nooit mogen verstoord worden. Daarmee werd het zelfbeschikkingsrecht meteen weer weggewist. In 1970 werd artikel 6 dan toch weer aangevuld met een bepaling dat de integriteit van het grondgebied maar kan ingeroepen worden als de staat gelijke rechten garandeert aan zijn inwoners, het zelfbeschikkingsrecht accepteert en een bestuur bezit dat het hele volk vertegenwoordigt zonder onderscheid van ras of geloof (resolutie 2625).
Er zijn natuurlijk alternatieven voor het principe van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Men kan bijvoorbeeld voorhouden dat één natie het recht heeft andere naties te besturen. Daarvoor gebruiken we termen zoals imperialisme en kolonialisme. Dit alternatief voor het zelfbeschikkingsrecht van volkeren is sinds wereldoorlog II en de dekolonisatie een beetje uit de mode geraakt.
Nog een alternatief is het respect voor de status quo. Staatsgrenzen zijn ‘historisch gegroeid’ en voor de rust en de vrede morrelen we er niet meer aan. Dit status quo-denken is in feite dominant in de Europese Unie. Voor de nationale politieke elites van die landen met politiek identificeerbare sub-nationale groepen – bijvoorbeeld België – is het een geruststelling. Ook aan Euro-centralisten zoals Guy Verhofstadt biedt het comfort. Nu heeft hij last met 27 nationale politieke elites. De status quo biedt tenminste het comfort dat er geen meer bijkomen. Dat brengt wat rust in zijn Napoleontische dromen. Tegen de staatkundige status quo pleit uiteraard dat daardoor de onrechtvaardigheden van het verleden worden gebetonneerd.
De flagrante miskenning van het zelfbeschikkingsrecht van de Catalanen door de Spaanse grondwet wordt daardoor tot een rechtsprincipe verheven. Anderzijds brengt het status quo-principe een zekere rust en vrede in het politieke landschap. We mogen niet vergeten dat, vooraleer het moslimextremisme hier zijn moorddadig debuut maakte, de meeste politieke doden in Europa gevallen zijn onder separatistische kogels en bommen (IRA en ETA). De nationaliteitenkwestie kan dus een bron zijn van hevig politiek geweld. Een oplossing van deze problematiek moet hier rekening mee houden.
Latente oorlogssituatie
De Spaanse en de Catalaanse staat bevinden zich op dit ogenblik in een latente oorlogssituatie. Beiden beroepen zich op tegenstrijdige rechtsbeginselen: Madrid op de statelijke status quo, Barcelona op het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Zoals de kaarten nu liggen zal één van de twee moeten plooien, zodat er zich op lange termijn geen pacificatie zal voordoen. Madrid heeft meer troepen en zal Catalonië, bij toepassing van artikel 155 van de Spaanse grondwet, wellicht binnenvallen en onderwerpen. De Catalanen zullen misschien op de ‘Baskische’ methode overschakelen met bomaanslagen, stadsguerrilla en talloze doden voor gevolg.
De grote verliezer hier is Europese Unie die er prat op gaat dat het ons continent sinds 1945 heeft gepacificeerd. Of dit wel klopt laten we in het midden, maar nu blijkt duidelijk dat de EU misschien wel een interstatelijke pacificatie heeft bereikt, maar geen intra-statelijke. Ernstige Europese politici moeten zich snel over dit probleem buigen en nadenken over een vreedzame procedure van interne secessie. Dank zij artikel 50 van het EU-verdrag hebben we een vreedzame regeling van externe secessie, bijvoorbeeld de Brexit, maar niet van interne secessie, wanneer een deel van een EU-lidstaat wil afscheiden en een nieuwe lidstaat wil worden.
Om zo een interne secessie ordentelijk te laten verlopen, kan de EU een aantal strikte voorwaarden opleggen. De mogelijkheid van interne secessie zal – als het geen soepje wil worden – beperkt moeten blijven tot gemeenschappen met administratief vastgelegde territoriale grenzen. Voorts kan geëist worden dat aan secessie een fatsoenlijk georganiseerd referendum voorafgaat waarbij een gekwalificeerde meerderheid (60 à 66 %?) vereist is. Een ingrijpende verandering zoals een secessie mag niet afhangen van een toevallige meerderheid zoals 50 % plus één. Met de staat waaruit men vertrekt moet een verdrag gesloten zijn waarin een regeling wordt getroffen over de exacte grenzen, de schulden, de rechtspositie van ‘nieuwe’ buitenlandse burgers enzovoort.
Of de secessie-staat deze voorwaarden heeft vervuld wordt best geverifieerd door een gerechtelijke instantie zoals het Europees Hof van Justitie in Luxemburg, ten einde mala fide veto’s van lidstaten te vermijden. Als we verder doorredeneren kan de procedure van interne secessie ook uitgebreid worden naar interne fusies. Stel dat het Franse Elzas en het Duitse Baden-Würtenberg een Rijnlandstaat willen oprichten, of Vlaanderen wil afscheiden van België en wil fuseren met Nederland, dan kan dit vreedzaam geregeld worden via een dergelijke secessie- en fusieregeling. Daardoor wordt enerzijds aan de tirannie van de status quo een einde gesteld maar wordt anderzijds het risico op separatistisch geweld geminimaliseerd.
Boudewijn Bouckaert (1947) is emeritus hoogleraar rechten en 'law and economics' aan de Ugent. Hij was Vlaams Parlementslid voor LDD en voorzitter van de klassiek-liberale club Nova Civitas en van het Overlegcentrum voor Vlaamse Verenigingen. Vandaag is hij voorzitter van de klassiek-liberale denktank Libera!
Een groots opgezette studie in de Verenigde Staten toont aan dat de ‘hillbilly-tragedie’ van J.D. Vance reëel is: de Amerikaanse blanken boeren achteruit.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.