Ontevredenheid over de economische situatie heeft in Turkije nog niet tot massaprotesten geleid die een gevaar voor de bewindvoerders zouden kunnen opleveren. President Recep Tayyip Erdoğan houdt het land vooralsnog stevig in zijn greep. 50 jaar geleden was dat wel even anders. De toen regerende Partij van de Rechtvaardigheid, Adalet Partisi (AP) van Süleyman Demirel beleefde op 15 en 16 juni 1970 bange dagen. Tienduizenden arbeiders hadden het werk neergelegd. Ze stroomden samen op het Taksimplein in Istanbul om hun…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Ontevredenheid over de economische situatie heeft in Turkije nog niet tot massaprotesten geleid die een gevaar voor de bewindvoerders zouden kunnen opleveren. President Recep Tayyip Erdoğan houdt het land vooralsnog stevig in zijn greep.
50 jaar geleden was dat wel even anders. De toen regerende Partij van de Rechtvaardigheid, Adalet Partisi (AP) van Süleyman Demirel beleefde op 15 en 16 juni 1970 bange dagen. Tienduizenden arbeiders hadden het werk neergelegd. Ze stroomden samen op het Taksimplein in Istanbul om hun eisen naar sociale rechtvaardigheid kracht bij te zetten. De grootste massastaking ooit in Turkije werd gezien als een crisis van het systeem. De generaals trokken er hun conclusie uit en dwongen negen maanden later de val van de regering af.
Bezettingen
Na een eerdere putsch op 27 mei 1960 hadden de generaals juristen de opdracht gegeven een nieuwe grondwet op te stellen. Die gold als erg liberaal — de meest liberale trouwens die de Turkse republiek ooit zou kennen — en gaf andersdenkenden meer ademruimte. De linkerzijde heeft het nooit onder de markt gehad in Turkije. De grotere vrijheden in de jaren 60 hielpen haar echter zich te ontplooien. Sinds het midden van dat decennium was de sociale onrust beginnen toenemen. Ook het internationale klimaat — protesten in Amerika en Europa — zorgde voor een radicalisering onder de Turkse studenten. Ze bezetten universiteiten en steunden stakingen en fabrieksbezettingen.
Ook boeren begonnen vanaf 1969 door grootgrondbezitters gepachte staatsgronden te bezetten. Ze eisten de verdeling ervan onder de kleine boeren. Bülent Ecevit, de secretaris-generaal van de door Atatürk gestichte Republikeinse Volkspartij CHP, drukte zijn sympathie voor de landbezetters uit in het boek Bu Düzen Değişmelidir (‘Deze orde moet veranderd worden’) (Istanbul 1969): ‘Ik zag de onbevreesdheid en de vastberadenheid van deze mensen die zich bewust werden van hun rechten.’
Krijgswet
De protesten gingen onverminderd door, meestal onder leiding van de Confederatie van Revolutionaire Arbeidersvakbonden (DISK). Deze vakbondskoepel verenigde in 1967 enkele vakbonden die door de officiële staatsvakbond Türk-IS waren geschorst. Enkele parlementairen van de AP, die tegelijk in het bestuur van Türk-IS zaten, wilden DISK uitschakelen. Daartoe wilden ze de Wet op de Vakbonden en Collectieve Arbeidsovereenkomsten te wijzigen. Een vakbond zou zo alleen maar over het hele land actief kunnen zijn en onderhandelingen over collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen voeren wanneer minstens één derde van de werknemers van een bepaalde bedrijfstak aangesloten was. Onderhandelingen van DISK met de regering mislukten en de gewijzigde wet trad op 12 juni 1970 in werking.
De geviseerde vakbond besloot om tot protesten op te roepen. Ze rekende op 20.000 demonstranten. Tot haar grote verbazing gaven echter 150.000 arbeiders gevolg aan de oproep om op 15 en 16 juni in Istanbul te demonstreren. Ook in andere steden kwam het tot protestacties. De regering kon er enkel maar een eind aan maken door de uitzonderingstoestand uit te roepen en de Krijgswet voor een periode van drie maanden uit te vaardigen. Het massale protest, dat geweldloos was verlopen (op enkele kleinere incidenten na), zette de oppositiepartijen CHP en TİP (Türkiye İşçi Partisi/’Arbeiderspartij van Turkije’) ertoe aan een klacht bij het Grondwettelijk Hof in te dienen. Het Hof gaf er gevolg aan en verklaarde de wetswijziging ongeldig. Het voortbestaan van DISK was verzekerd.
Technocratisch
De generaals waren niet opgezet met een regering die de sociale en economische onrust in de republiek niet te baas kon. Op 12 maart 1971 stelden ze in een memorandum de regering en het parlement verantwoordelijk voor ‘anarchie, broedertwist evenals sociale en economische verstoring’. Ze zagen zich genoodzaakt het bestuur van het land over te nemen als men geen ‘sterke en geloofwaardige regering’ kon vormen. Demirel trad onder zoveel druk af. Twee weken later zag een op technocratische leest geschoeide regering onder Nihat Erim het licht. De Turkse linkerzijde juichte de actie van de generaals toe. Het memorandum bevatte immers ook progressieve elementen zoals een landhervorming.
De vreugde van links zou echter van korte duur zijn. Er volgde een golf van repressie. Meer dan 10.000 mensen — vakbondsmilitanten, intellectuelen, Koerdische politici, maar ook officieren met linkse sympathieën — vlogen de gevangenis in. 37 kranten werden verboden en 200 boeken kwamen op de zwarte lijst. Het Grondwettelijk Hof verbood op 20 juli 1971 de arbeiderspartij TİP. Die zou namelijk met haar eis naar meer rechten voor de Koerdische natie tegen de grondwettelijk verankerde ‘ondeelbaarheid van de natie’ (de Turkse) ingaan.
Doodvonnis
Waarom de generaals zo hard optraden? Een van hen, Semih Sancar, vatte het kernachtig samen: ‘De sociale bewustwording heeft de mogelijkheden van onze economie overschreden.’ Meer sociale rechten waren niet mogelijk binnen het raamwerk van de Turks economie. De rust keerde niet weer in Turkije. Het ‘Volksbevrijdingsleger van Turkije’, in 1970 opgericht door extreemlinkse studenten, voerde een guerrilla-oorlog tegen de staat.
De 25-jarige Deniz Gezmiş, een van haar leiders, pleegde bankovervallen en ontvoeringen. Hij werd opgepakt en ter dood veroordeeld. Zijn doodvonnis werd in april 1972 door het parlement bekrachtigd. Op 6 mei 1972 riep hij met de strop rond zijn nek: ‘Lang leve de strijd van het Turkse en het Koerdische volk voor onafhankelijkheid.’ Tien jaar later, op 19 juli 1980, werd Nihat Erim in Istanbul doodgeschoten door leden van de extreemlinkse terreurgroep Devrimci Sol. Het motief voor de moord zou wraak geweest zijn voor de executie van Deniz Gezmiş onder zijn premierschap.
Putsch
Het politieke straatgeweld tussen links en rechts in de jaren 70, met aanslagen en schietpartijen waarbij naar schatting 5000 mensen het leven verloren, culmineerde als het ware symbolisch in de moord op Erim. Opnieuw zouden de generaals ingrijpen. Op 12 september 1980 volgde een putsch. Daarna werden tienduizenden mensen gearresteerd, een vijftigtal geëxecuteerd en alle partijen en vakbonden verboden. Waar instabiliteit toe kon leiden in Turkije, hebben de jaren 70 aangetoond. Ze werden afgesloten met een putsch ter ‘bescherming van de republiek’, zoals de generaals verkondigd hadden. De binnenlandse vrede vergde echter een hoge tol aan bloed en burgerrechten.
(Leestip voor wie meer wil weten over de positie van links in Turkije. Nikolaus Braun/Murat Çakar (Hg.), Partisanen einer neuen Welt. Eine Geschichte der Linken und Arbeiterbewegung in der Türkei, Berlin 2018, 527 p.)