JavaScript is required for this website to work.
post

De Armeense schaduw (deel II)

Dirk Rochtus15/4/2015Leestijd 7 minuten

De volkenmoord op de Armeniërs, precies 100 jaar geleden, weegt als een loden last op Turkije. Het land geraakt er niet mee in het reine.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Armenië maakt zich op voor de herdenking van de massamoord op de Armeniërs door de machthebbers van het Ottomaanse Rijk, op 24 april precies honderd jaar geleden. Turkije verzet zich hardnekkig tegen de bestempeling van de toenmalige deportatie van de Armeniërs als genocide. Dat bleek nog maar eens uit de woedende reactie van Ankara op de paus die het G-woord in de mond nam. Het gebeuren van ‘1915’ werpt nog altijd een schaduw op Turkije en belast zijn relaties met Armenië, maar ook met vele andere landen die de moord op de Armeniërs als genocide erkennen.

De volgende passages over de Armeense genocide zijn overgenomen uit mijn boek ‘Turbulent Turkije’ dat in 2011 bij Pelckmans verscheen.

De beschuldiging van genocide – van de ‘zogenaamde genocide’ zoals de Turken plegen te zeggen – komt hard aan omdat sommigen die aan de grondslag lagen van de nieuwe staat, de Republiek Turkije, betrokken waren geweest bij de deportatiepolitiek. Atatürk zelf niet. Integendeel. Er zijn uitspraken van hem bekend waar hij de moord op de Armeniërs als een ‘schanddaad’ veroordeelt. Maar de Armeense genocide erkennen zou in de ogen van de Turken een smet werpen op de geboorteakte van een staat die zich afzette tegen het decadente Ottomaanse Rijk. Bovendien vreest Turkije Armeense aanspraken op vergoeding of compensatie. De vrees dat Armenië territoriale aanspraken zou doen gelden is absurd. Staatsleiders beseffen ook wel dat grenzen in onze moderne wereld niet zomaar kunnen verschuiven.

Boetekleed

Het is bevreemdend waarom het huidige Turkije per se een misdadig regime als het Jong-Turkse in bescherming blijft nemen tegen de beschuldiging van volkenmoord. Een democratisch Turkije heeft daar niets mee te winnen. Daar zit hem juist het verschil met de Bondsrepubliek Duitsland. De Holocaust erkennen betekende voor de Duitsers na de oorlog ook de stap zetten naar het Westen met zijn respect voor de universele waarden en mensenrechten. Door compromisloos het boetekleed aan te trekken slaagde Duitsland erin in het Westen aan te komen, terwijl Turkije nog altijd
worstelt met zijn verleden en weifelt tussen Oost en West. Niet de Republiek Turkije maar het Ottomaanse Rijk draagt schuld aan de genocide. Maar de politieke klasse van Turkije laadt zich wel schuld op de schouders wanneer ze door een hardleerse ontkenningspolitiek de nagedachtenis van naar schatting anderhalf miljoen vermoorde en omgekomen Armeniërs besmeurt.

Struikelblok

Het goedgekeurde wetsvoorstel van de Franse socialisten maakte heel wat tongen los. Wat de herdenking van 90 jaar genocide door de Armeniërs in 2005 niet vermocht had, namelijk de woede van de Turken op te wekken, daarin was het Franse parlement wel geslaagd. Juist omdat Frankrijk een krachtige stem in het kapittel heeft als het op de EU-ambities van Turkije aankomt. De Turken – en dan gaat het niet alleen over de politici, maar ook de burgers – denken dat de Europeanen een extra struikelblok op hun weg naar de EU willen leggen. De Europese Commissie verklaarde echter in een reactie op de Franse wet dat de Armeense genocide geen deel uitmaakt van de Criteria van Kopenhagen. Europees parlementslid Andrew Duff zei zelfs dat Voltaire, de pleitbezorger van de vrije meningsuiting, zich in zijn graf zou omdraaien. Maar als dat zo is, waarom steken dan alleen de Europeanen de hand in eigen boezem? Als alleen historici en niet politici moeten uitmaken of het om een genocide ging, zoals te horen valt in Ankara, waarom geven de handboeken voor geschiedenis in het Turkse onderwijs dan een eenzijdige kijk op de Armeense kwestie? Ook dat is een politieke beslissing. Orhan Pamuk werd in eigen land aan de schandpaal genageld omdat hij er zich over beklaagde dat ‘één miljoen Armeniërs werden vermoord en iedereen er het zwijgen toe doet’. Hij had niet eens het vermaledijde G-woord (genocide) in de mond genomen. Misschien zou de Franse wet er nooit gekomen zijn als het officiële Turkije zich niet zo verkrampt had opgesteld.

Ruïnes

De laatste jaren begint de Turkse kramp zich een beetje te lossen. De herinnering komt weer bovendrijven. Ze heeft lang op zich laten wachten. Na de Eerste Wereldoorlog spanden Frankrijk en Groot-Brittannië processen aan tegen de verantwoordelijken voor de volkenmoord – de kopstukken Talaat Paşa, Enver Paşa en Cemal Paşa hadden wel al de benen genomen. Maar een grondige verwerking kwam er niet van. De Bevrijdingsoorlog brak uit waarbij de Turkse nationalisten de wapens opnamen tegen de Griekse invaller. Ondertussen probeerden Fransen en Britten zich van hun eigen invloed in Anatolië en het Midden-Oosten te verzekeren. Allemaal hadden ze dus andere dingen aan hun hoofd dan de herinnering aan ‘1915’. Toen de Bevrijdingsoorlog in 1922 ten einde liep, zaten de Turken op de zwartgeblakerde ruïnes van een verwoest, uitgehongerd land. Een nieuwe staat moest opgebouwd en de dagelijkse nood gelenigd worden. Het kwam er op aan blik op de toekomst te richten. Terugkijken op een verleden, en dan nog op de minder fraaie kanten ervan, was geen optie. Het ‘grote zwijgen’ brak aan. Het met de Armeniërs verbonden verleden was niet alleen onverwerkt, het was ook een taboe.

Verdedigingsstrategie

In de jaren ’70 van vorige eeuw kwam daar een schokkende verandering in. De Armeense terreurbeweging ASALA (Armenian Secret Army for the Liberation of Armenia) vermoordde meer dan 40 Turkse diplomaten over de hele wereld. Het doet denken aan de moordaanslag die een Armeense nationalist in 1921 in Berlijn pleegde op Talaat Paşa. Met dit verschil natuurlijk dat de vermoorde Turkse diplomaten onschuldige mensen waren. De actie van ASALA bracht de volkenmoord weer in herinnering, zowel in Turkije als in de internationale gemeenschap. Turkije werkte een verdedigingsstrategie uit die niet alleen neerkwam op een ontkenning van de verdrijving als genocide, maar ook op het willen aantonen dat de Armeniërs hun lot zelf hadden uitgelokt door zogezegd te collaboreren met het tsaristische Rusland en gewone Turken te vermoorden. Dit laatste standpunt is niet alleen verbijsterend, het is ook beledigend voor de nagedachtenis van de gewone Armeense mensen die tijdens de doodsmarsen vermoord zijn of van ontbering omkwamen.

Vragen

Het officiële standpunt lag als een loodzwaar blok op de Turkse samenleving. Nieuwsgierige Turken – wetenschappers of journalisten bijvoorbeeld – stelden beter niet te veel vragen als ze niet in nesten wilden geraken. Maar de tijden veranderen. Turkse academici lazen via het internet ook wat er zoal in het buitenland aan studies verscheen. De stolp van het ‘grote zwijgen’ werd af en toe even opgelicht en al direct stroomde nieuwe, andere informatie binnen. In september 2005 organiseerde de private Bilgi universiteit in Istanbul een conferentie over ‘De Ottomaanse Armeniërs’. Dat ging niet zonder slag of stoot. Een rechtbank had eerst een verbod op het organiseren van zo een conferentie uitgesproken, en zelfs nadat de minister van justitie zich over dat verbod had heengezet, bleven extreme staatsnationalisten hun gram uitschreeuwen. Vier jaar later bleven de schreeuwhalzen weg toen er weer een vervolg werd gebreid aan de conferentie.

Levensverhalen

Opmerkelijk is ook de publicatie van een aantal boeken in het Turks over de Armeense kwestie. Een aantal Armeense meisjes en jonge vrouwen konden als bekeerlingen de hel van 1915 overleven. Geïntegreerd in de Turkse maatschappij werden ze moeder en zwegen, werden ze grootmoeder en begonnen te spreken. De Turkse advocate Fethiye Ḉetin vernam in 1981 van haar 75-jarige grootmoeder Seher dat deze ooit de Armeense naam Heranuş gedragen had en door een Turkse kolonel gered was. Pas in het jaar 2000, toen Seher hoogbejaard overleden was, publiceerde Ḉetin haar levensverhaal onder de titel ‘Mijn grootmoeder’. Aangemoedigd door de lectuur van dat boek begonnen meer en meer Turken zich af te vragen of hun grootmoeder misschien niet een Armeense, tot de islam bekeerde vrouw was (geweest). Naar schatting zouden een twee miljoen Turkse staatsburgers afstammelingen zijn van zulke vrouwen die men soms vergelijkt met dönme, de Joden die in het Ottomaanse Rijk overgingen tot de islam, maar in het geheim de Joodse tradities trouw bleven.

De Turks-Armeense journalist Hrant Dink maakte in 2004 het nieuws wereldkundig dat Sabiha Gökçen, de adoptiefdochter van Atatürk die ook als eerste vrouwelijke piloot tot ‘heldin van Turkije’ uitgroeide, in 1915 als Armeense kleuter haar ouders verloren had. Turkse nationalisten namen Hrant Dink deze ‘aantasting’ van een nationaal symbool niet in dank af. Ook dat was zo een onverschrokken daad van Dink die er mee zou toe leiden dat hij in januari 2007 door een dolgedraaide Turkse nationalist werd vermoord. In 2005 boekstaafde de Turkse politicoloog Baskın Oran het verhaal van Manuel Kırkyaşaryan, een Armeniër die als negenjarige de doodsmars had overleefd. De bejaarde man wilde uit angst voor repercussies zijn naam in het openbaar niet bekend maken en dus droeg het boek zijn initialen M.K. als titel. In 2008 bracht de publicist Murat Bardakçi documenten uit de nalatenschap van Talaat Paşa uit waaruit bleek dat van de 1 256 000 geregistreerde Armeniërs van voor 1915 er twee jaar later nog maar 284 157 officieel overbleven. In 2009 lanceerden Turkse intellectuelen een internetpetitie onder de titel ‘Ik bied mijn excuses aan’ (zonder evenwel het G-woord te gebruiken). Een 30 000 mensen ondertekenden de verklaring waarin te lezen stond: ‘Ik kan het niet in overeenstemming brengen met mijn geweten dat de catastrofe die de Armeniërs in 1915 in het Ottomaanse Rijk overviel geloochend wordt en op zoveel onverschilligheid stoot. Ik wijs dit af als een onrechtvaardigheid. Ik persoonlijk deel de gevoelens van mijn Armeense broeders en zusters en bied hen mijn excuses aan.’

‘Oorlogsverklaring’

Er verandert een en ander ten goede in Turkije. Maar het blijft dansen op een slap koord. Het valt op dat acties rond de verwerking van het verleden, in het bijzonder wat de Armeense kwestie betreft, veelal plaatsvinden in Istanbul. Vraag is dus in welke mate ze representatief zijn voor een eventuele mentaliteitswijziging in Turkije als geheel. Het Turkse minister van Cultuur heeft in 2005 de restauratie van de beroemde Armeense kathedraalkerk op het eiland Akdamar in het Van-meer gefinancierd. In 2007 werd het kerkje (dat de Turkse schrijver Yasar Kemal in 1951 voor de sloop had weten te bewaren) als museum geopend in aanwezigheid van een delegatie van de Republiek Armenië. Turkse nationalisten demonstreerden tegen ’toegevingen’ aan de Armeniërs. De kerk kreeg in 2010 zelfs een kruis op het dak geplaatst. Het lovenswaardige initiatief neemt niet weg dat er amper nog iets overblijft van de meer dan 200 kloosters en 2000 kerken die het Armeense patriarchaat in 1914 oplijstte.

Gebouwen kunnen sneller gerestaureerd worden dan dat taboes sneuvelen. Het vrije denken doet mensen nog altijd uit de gratie vallen. De socioloog Taner Akçam die als eerste Turkse wetenschapper de Armeense genocide erkende en er verschillende boeken over publiceerde, is persona non grata in eigen land. De Britse journalist Christopher de Bellaigue die correspondent was in Istanbul, besloot in 2005 in Varto, een dorp in Oost-Anatolië, te gaan wonen en een boek te schrijven over de woelige geschiedenis van de volken die er geleefd hadden, de Turken, de Koerden én de Armeniërs, een kroniek als het ware. In de inleiding van zijn boek ‘Rebel Land: Among Turkey’s Forgotten People’ (2009) schrijft hij over de gedachten die hem aan de vooravond van zijn vertrek uit Istanbul naar Varto overvielen: dat hij blij was een boeiend thema gevonden te hebben, maar ook hoe hij zich droevig realiseerde dat de Turken in zijn project een ‘literaire oorlogsverklaring’ zouden zien. Het boek schrijven betekende afscheid nemen. De Bellaigue woont niet meer in Istanbul. Hij werkt nu als correspondent in Teheran, is gehuwd met een Perzische vrouw en bekeerd tot het sjiisme, de niet-orthodoxe stroming binnen de islam.

Uit: Dirk Rochtus, Turbulent Turkije. Europese of Aziatische Tijger ?, Pelckmans 2011, 188 p., ISBN 9789028964921

Foto : Armeense kerk op het eiland Akdamar in het Van-meer (Turkije). (c) www.onthegotours.com

 

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties