JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

De zaak ‘Baby loup’: wanneer godsdienstbeleving en vrij ondernemerschap botsen

Hendrik Vuye11/5/2013Leestijd 5 minuten

Recent heeft het Franse Hof van Cassatie een arrest geveld in de zaken ‘Baby loup’ en ‘CPAM’. Mag een private onderneming werknemers verbieden om religieuze symbolen te dragen? Een debat dat ook in België menig ondernemer zal beroeren.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De Franse Grondwet van 1958 bepaalt uitdrukkelijk dat Frankrijk een lekenstaat is. Dit beginsel beheerst de relaties tussen overheid en burger. De regel van de lekenstaat is niet van toepassing op de verhoudingen tussen burgers onderling. Kan een ondernemer zijn werknemers verbieden om opzichtige religieuze symbolen te dragen? In twee arresten van 19 maart 2013 stelt het Franse Hof van Cassatie de zaken op scherp.

“La laïcité”, een lange traditie

De scheiding tussen Staat en Kerk werd in Frankrijk wettelijk bekrachtigd in 1905. Artikel 1 van de huidige Franse Grondwet van 1958 herbevestigt dat Frankrijk een lekenstaat is: ‘La France est une République indivisible, laïque, démocratique et sociale’.

In 2004 werd een wet gestemd die het dragen van kledij of tekenen die ogenschijnlijk verwijzen naar een religie verbieden in het openbaar onderwijs. In 2010 was Frankrijk het eerste land ter wereld dat het dragen van een Burka op openbare plaatsen verbiedt.

De zaak CPAM: de neutraliteit van de openbare dienstverlening

Het eerste arrest van 19 maart 2013 betreft de ‘Caisse primaire d’assurance maladie de Seine-Saint-Denis’ (CPAM). De CPAM is een private onderneming die een openbare dienst waarneemt.

De neutraliteit van de openbare dienst geldt ook voor deze ondernemingen, oordeelt het Hof van Cassatie. Dit impliceert dat de werknemers geen religieuze symbolen of kledij mogen dragen. Het Hof voegt er zelfs aan toe dat het niet echt pertinent is of de werknemer al dan niet in contact komt het de gebruikers. De aard van de activiteit – een openbare dienst – rechtvaardigt de eis tot neutraliteit.

Verschil met België

Het beginsel van de lekenstaat staat niet letterlijk in de Belgische Grondwet. In Franstalig België is daarover al enige tijd een debat aan de gang. Wanneer het regent te Parijs, dan druppelt het in Franstalig België.

Sommigen willen dan ook uitdrukkelijk de lekenstaat, of minstens de neutraliteit van de Staat, in de Grondwet inschrijven. Olivier Maingain (FDF) en Richard Miller (MR) hebben hieromtrent al voorstellen geformuleerd. Francis Delpérée (CDH) acht deze voorstellen overbodig. Impliciet is België reeds een lekenstaat, argumenteert hij. De vraag is dan wel waarom dit niet expliciet in de Grondwet zou mogen worden ingeschreven? Waarom zou wat impliciet is, niet expliciet mogen worden?

De zaak “Baby loup”: werkgever en werknemer

Fatima Afif werkt als opvoedster in het kinderdagverblijf Baby loup. In 2008 ontslaat haar werkgever haar wegens dringende reden. Een dringende reden is een ernstige tekortkoming die elke verdere professionele samenwerking tussen werkgever en werknemer onmogelijk maakt. Het motief is het niet naleven van het huishoudelijk reglement dat het dragen van religieuze symbolen verbiedt.

Fatima Afif zal haar ontslag aanvechten voor de arbeidsrechtbanken. Zowel in eerste aanleg als voor het Hof van beroep van Versailles verliest ze haar zaak. Beide rechtscolleges oordelen dat een werkgever een verbod op het dragen van religieuze symbolen kan inschrijven in het huishoudelijk reglement van de onderneming. Ze verwijzen naar het doel van de vereniging. Baby loup richt zich tot kwetsbare families en beoogt de professionele en maatschappelijke integratie van de vrouwen. Daar het kinderdagverblijf kinderen van diverse origine opvangt, oordelen deze rechtscolleges dat jonge kinderen best niet voortdurend in aanraking komen met religieuze symbolen.

Het arrest van het Franse Hof van Cassatie in de zaak ‘Baby loup’

Een arrest van 19 maart 2013 van het Franse Hof van Cassatie ziet de zaken anders. Het Hof herinnert eraan dat artikel 1 van de Franse Grondwet niet van toepassing is op werknemers die niet belast zijn met een openbare dienst. Het beginsel van de seculiere staat is dus vreemd aan de banden tussen werkgevers en werknemers. Het gaat om een zuivere arbeidsrechtelijke verhouding.

Kan een werkgever dan verbieden om religieuze symbolen te dragen? Artikel L-1321-3 van het Franse Wetboek arbeidsrecht stelt dat het huishoudelijk reglement van een onderneming geen voorschriften mag bevatten die de individuele vrijheden beperken, indien deze niet gerechtvaardigd zijn door de aard van de geleverde arbeid. Bovendien mag dergelijke beperking niet buitensporig zijn.

Het verbod vervat in het huishoudelijk reglement van het kinderdagverblijf is, volgens het Hof van Cassatie, te algemeen geformuleerd en onvoldoende precies. Overigens, het Hof had tot net hetzelfde besluit kunnen komen met verwijzing naar artikel 9 EVRM, wetsbepaling die ook in België geldend recht is.

Politieke reacties

Minister van Binnenlandse zaken Manuel Valls (PS) verklaart tijdens het vragenuurtje in het Parlement dat hij dit arrest betreurt. Harlem Desir, de voorzitter van de Franse PS, wenst de wetgeving op de seculiere staat uit te breiden tot private ondernemingen die belast zijn met een openbare dienst. Dit brengt niets bij, daar het arrest CPAM dit reeds vooropstelt.

UMP-voorzitter Jean-François Copé vindt dat de wetgever moet tussenkomen. Parlementslid Eric Ciotti (UMP) wenst alvast het Wetboek arbeidsrecht aan te passen, zodat ondernemingen religieuze symbolen mogen verbieden.

Het Front National eist een volledig verbod van religieuze symbolen op openbare plaatsen, behalve voor bedienaars van de eredienst of op plaatsen die voor de eredienst zijn bestemd.

Opvallend is alvast dat in Frankrijk zowel links (PS) als rechts (UMP) grote verdedigers zijn van la laïcité. In België lopen de politieke breuklijnen alvast anders. Goen, Pvda+ en sinds kort ook Sp.a hebben geen problemen met een hoofddoek, zelfs niet aan het loket van een openbare dienst. Nochtans waren net de linkse partijen in België strijdbare kruisvaarders om kruisbeelden te verwijderden uit openbare gebouwen. Het ene religieus symbool is duidelijk het andere niet.

Een gordiaanse knoop: werknemers en religieuze symbolen

Deze problematiek komt in België volop in de media wanneer winkelketen Hema een werkneemster ontslaat wegens het dragen van een hoofddoek. Hema wordt op 2 januari 2013 tot een fikse schadevergoeding veroordeeld door de arbeidsrechtbank van Tongeren. De rechtspraak is in België echter niet eenduidig. De arbeidsrechtbank (27 april 2010) en het arbeidshof van Antwerpen (23 december 2011) oordelen dat een werkgever een neutraal imago mag nastreven en werknemers die met klanten in contact komen mag verbieden om zichtbare politieke, filosofische of religieuze symbolen te dragen. Dit creëert rechtsonzekerheid voor werkgevers en werknemers.

Naar aanleiding van de Hema-zaak stelde UNIZO dat godsdienstbeleving in geen geval het werk mag verhinderen. De organisatie voegt er aan toe: ‘Als er klachten binnenkomen van klanten, kan je de zaakvoerder moeilijk veroordelen omdat die het principe klant is koning toepast’. Het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen (NSZ) gaat een stap verder en stelt dat elke werkgever duidelijke afspraken over kledij en levensbeschouwelijke symbolen moet kunnen maken met zijn werknemers.

Nood aan een breed gedragen politiek debat

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR) zit duidelijk op een andere golflengte. Het CGKR oordeelt, op grond van de antidiscriminatiewet, dat er binnen de arbeidsverhoudingen geen onderscheid mag gemaakt worden op basis van religieuze of andere ideologische overtuigingen. De werkgever mag hier enkel van afwijken om redenen van beroepsvereiste of objectieve en redelijke rechtvaardiging. Op de webstek van het CGKR leest men: ‘Het argument klanten of collega’s kan de werkgever niet inroepen’.

Het is maar de vraag of dit standpunt niet eerder integratieverhinderend werkt, dan wel integratiebevorderend. Zullen werkgevers niet aarzelen om een moslima aan te werven, uit schrik om later net als Hema een pak negatieve publiciteit over zich te krijgen? In alle redelijkheid kan men toch niet van de zaakvoerder van een KMO verwachten dat hij helemaal geen rekening houdt met het standpunt van zijn klanten? Het ideaal denkbare en het praktisch haalbare, zijn twee verschillende zaken.

Het hoeft dan ook weinig verwondering dat sommige werkgevers het CGKR ervaren als een moderne vorm van inquisitie. Discretie is immers niet de voornaamste karakteristiek van het CGKR maar wel een doordachte mediastrategie. Eenieder weet dat ondernemers huiveren van negatieve toonzetting in de media. Of dit de beste manier is om met ondernemers in overleg te treden om zo daadwerkelijke resultaten te boeken, valt te betwijfelen.

Het zoeken naar een evenwicht tussen godsdienstbeleving en vrij ondernemerschap is niet makkelijk. Maar alleen de wetgever beschikt over voldoende democratische legitimiteit om hierover het laatste woord te hebben. In Frankrijk komt er alvast een parlementair debat. Zou dit ook in België kunnen?

Hendrik Vuye is doctor in de rechten, master in de criminologie en master in de filosofie. Hij is gewoon hoogleraar Staatsrecht en Mensenrechten aan Universiteit Namen

Meer van Hendrik Vuye
Commentaren en reacties