JavaScript is required for this website to work.
post

Dit moet maar eens gezegd worden

Beschouwing over boekbesprekingen

Guido Lauwaert26/12/2018Leestijd 5 minuten

foto ©

Eindelijk is de eerste boekbespreking van mijn memoires verschenen. Nuchter en accuraat.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Eindelijk is de eerste boekbespreking van mijn memoires verschenen. Nuchter en accuraat.

Niet uit wederzijds belang dat de zeer leerrijke recensie bij Doorbraak  is verschenen. De ware reden is dat dit onlinemagazine geleid wordt door mensen die de recente Vlaamse – en deels Hollandse – literaire geschiedenis nog kennen en niet bevooroordeeld zijn.

Want, in tegenstelling tot het literair journaille van de zelfbenoemde kwaliteitskranten, is de historische waarde van iemand of een gebeuren voor de redactie van Doorbraak relevanter dan de sensatie of het BV-gehalte.

Onderschatting troef

Is het omdat een zekere naïviteit in mij onverwoestbaar blijkt, maar ik kijk er telkens weer van op dat de pers de bal compleet misslaat als het een oordeel velt over een initiatief waar ik mee uitpak. Toen ik de voorloper van Nekka, Kazuno, organiseerde, in 1969, waren de reacties van het soort ‘Wat weet Lauwaert van kleinkunst af?

Terzijde: Toen ik Jan De Wilde op zaterdag 22 december zag, bij de uitreiking van de Louis Paul Boonprijs, zei hij: ‘Ik ben blij dat ik je nog eens zie.’

Dezelfde geringschattende reacties als die van Kazuno kwamen er ook toen ik de eerste Nacht van de Poëzie in 1973 organiseerde. Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen, de Vlaamse pers daarentegen in veelvoud. Toen ik in de tweede helft van de jaren tachtig Bloomsday organiseerde was ik dus niet verbaasd dat de pers zich publiekelijk afvroeg wat ik van James Joyce wist. Ik was voorzeker iemand die nooit een boek, laat staan een verhaal, van de beroemde Ier, schrijvend als exile, gelezen had. Toen ik de roman Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline bewerkte en opvoerde waren de Vlaamse reacties… ‘Waar begint Lauwaert aan? Dat kan nooit wat worden.’

Nederland gidsland

Opzettelijk schrijf ik ‘Vlaamse reacties’.  Pas toen ik – zonder enig vooroordeel van de directie – in het Amsterdamse Shaffy Theater de voorstelling speelde, volgden lovende recensies in de Volkskrant en NRC (toen nog NRC-Handelsblad). Vooral de legendarische theaterrecensent Jac. Heijer was lyrisch. ‘Hij heeft er de kop voor,’ schreef hij. Waarmee hij niet alleen mijn rosse ragebol bedoelde, maar ook mijn beeldende expressie.

Aan mijn monologen heeft de Vlaamse pers ook nooit enige aandacht besteedt. Slechts één journalist heeft ooit, een medewerker van DM die al gauw om zoveel redactiegepruts en gesukkel weggevlucht is – de link, de band gelegd tussen mijn bewerkingen. Ik heb de beschouwing niet meer, maar herinner mij nog zeer goed dat hij schreef ‘… elke nieuwe monoloog is een logisch vervolg op de oude en allen samen volgen ze het parcours van Lauwaerts leven.’

Eenzelfde nonchalance was er voor mijn literaire werk. Was er enige aandacht, dan bleek die van minieme aard en matige kwaliteit.

Nu ook weer – het houdt niet op! – voor Alvorens alles vervaagt. De Standaard… geen woord, en De Morgen een klein stukje in de boekenbijlage van 12 december 2018. Zo goed als de hele flaptekst van het boek is overgenomen. Enkel de slotzin komt uit het hoofd van de redacteur: ‘De controversiële Lauwaert geeft zijn versie van de turbulente jaren 60 tot 80.’

Beter een goede vriend

Dat ik door de boycot van de reguliere pers niet in het gekkenhuis ben beland, heb ik te danken aan een aantal mensen – met de jaren zeer goede en vooral objectieve vrienden. Dat is o.m. het geval met Leen van Dijck, historica en oud-hoofdconservator van het Letterenhuis, Karel De Boeck, bankier, veellezer en voormalig voorzitter van boek.be, en Dorian van der Brempt, cultuurorganisator en oud-directeur van het Vlaams-Nederlandse huis De Buren. Zij hebben mij aangespoord en de druk op de ketel blijven houden om mijn memoires te schrijven. Dat het boek er gekomen is, is niet zozeer aan mij te danken maar wel aan hen.

Maar ook enkele andere mensen hebben mij behoed van de ondergang. Die mogen wel eens vernoemd worden. Zoals Rik De Nolf, tot voor een paar jaar CEO van Roularta (uitgever van o.m. Knack). Trouwens, de steun is er nog altijd. Dankzij Rik De Nolf zijn er voor Alvorens alles vervaagt posters en postkaarten gedrukt.

Een andere stille steunpilaar is Bernard Filliers van de gelijknamige graanjeneverstokerij. Gedurende jaren heb ik ‘de sterke drank’ voor mijn initiatieven geleverd gekregen, ‘gratis en toch voor niks’, zoals men zei in de Amsterdamse hipsie-hopsie jaren in en om De Melkweg en Paradiso.

De uitzonderingen die de regel bevestigen

Niet alle journalisten zijn/waren in dezelfde ezelstal gehuisvest. Enkele journalisten dienen bedankt. Hun steun was medicijn tegen de dip en de flip. Ik denk hier aan wijlen Johan Anthierens en zijn nog lang (hoop ik) niet wijlen broer Karel Anthierens. Eén voorbeeld: Karel, als hoofdredacteur van Het Volk, hielp mij aan een reis naar Denemarken, naar aanleiding van de verheffing van het atelier van de Cobraschilder Carl-Henning Pedersen tot een museum. De pers was geïnviteerd en Karel bood mij de (snoep)reis aan, zeggende op zijn typisch ironische toon: ‘Maar schrijf er vooral geen stuk over. Kunst is niet aan de lezers van Het Volk besteed.’

Ook twee andere broers Anthierens steunden mij op hun manier. Jef Anthierens om mij – tot zijn pensionering – aan een gratis abonnement van het magazine waarvan hij de bedenker een eerste hoofdredacteur was, EOS, te helpen en Hugo Anthierens, cultureel medewerker van het centrum De Kriekelaar in Schaarbeek. Ook René Adams mag niet vergeten worden. Deze jazzkenner en literair belezen journalist heeft mij niet actief bewierookt. Wat hij wel heeft gedaan is dat hij als souschef en later hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws, onder zijn bewind een liberale krant en niet het parochieblad van de VTM, er voor heeft gezorgd dat er tenminste wat deftige, ik bedoel objectieve en doorwrochte artikels over mijn initiatieven verschenen.

Piet Piryns mag niet vergeten worden. Na de 1ste Nacht van de Poëzie schreef Piet, samen met Herman De Coninck, een denigrerend stukje over de Nacht in HUMO. Daar heeft hij zich later omfloerst voor verontschuldigd, zij het niet op perspapier. En hij is later, gedurende vele jaren, de mede-presentator geweest van de Utrechtse Nacht van de Poëzie. Wat ik beschouw als een erkenning voor wat ik in elkaar heb gevezen. Bijhorend leuk feitje. Op de 2de Nacht van de Poëzie was een van deelnemende dichters… Herman de Coninck.

Kontlikken

Radio… televisie…  ik ben een BV zonder televisie en dat speelt mij parten. Ik ben er fier op dat ik zo ben, maar als je geen lid bent van hun vriendjesclubjes of de leden niet voor elke scheet of niesbui de hemel in prijst, mag je het schudden. Enkele vrienden zeiden dat ik een typische gast was voor De Ideale Wereld. Waarom probeerde ik niet in het panel te zitten? Ik heb het geprobeerd, maar je stuit op een wal, bevolkt door bedienden met een kortetermijngeheugen.  Op mijn vraag halverwege november aan het nethoofd van Klara of er aandacht besteed wordt aan mijn boek, kreeg ik als antwoord: ‘Alles zit vol tot eind van het jaar.’ Conclusie: Als je niet likt, word je niet verdikt.

Afijn, ik vind troost, althans een deel ervan, in de opmerking van sommige journalisten die na het succes van mijn initiatieven schreven ‘zoiets lukt enkel Guido Lauwaert’ of iets soortgelijks. Ik heb zulke opmerkingen niet als een late erkenning ervaren, maar als een excuustruus. Een echt excuus was het niet, daarvoor waren en zijn de ego’s en de ijdelheid van de Vlaamse journalisten te groot.

En die foutjes…

Om terug te komen op de boekbespreking van Doorbraak. De recensent wijst in zijn bespreking op enkele slordigheden en zetfouten. Hij heeft gelijk. De enige verontschuldiging die ik kan bedenken, is dat het boek in zeven maanden tijd, rechttoe rechtaan, geschreven is en iedereen, tot en met de eindredacteur, tegen een hels tempo heeft moeten werken om de boekenbeurs te halen (wat maar ten dele is gelukt). Verder ontneemt mij de schaamte het feit dat de eerste druk van Ulysses van James Joyce na rato vijfduizend fouten telde.

Een doekje voor het bloeden – dat gebruik ik nog vaak, telkens als de noodzaak zich opdringt – is een artikel uit het tijdschrift Uitgelezen Boeken van 13 mei 2005. Veertien beknopte gedachten telt het ironisch artikel. Het beslaat één pagina. De titel luidt: ‘Zonder fout leeft niemand wel.’ De vierde gedachte werkt helend: ‘Luis en zetfout hebben dit overeen dat zij in hun nietige verborgenheid de bron kunnen zijn van schaamte en jeuk. Bij beide treedt gewenning op. Veel boekenmakers weten dat men bij het openen van het kersvers geboren boek de eerste zetfout al ziet zitten: een geruststelling eigenlijk.’

Ik heb gezegd… en voel mij opgelucht.

Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties