JavaScript is required for this website to work.
post

Erdoğan haalt met de Hagia Sophia weer twistappel boven

Van museum tot moskee?

Dirk Rochtus5/7/2020Leestijd 3 minuten

foto © Belga

Recep Tayyip Erdoğan dreigt ermee van de Hagia Sophia weer een moskee te maken.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘We missen je, maar geduld, samen lukt het ons wel’, zo mysterieus klonk de tweet die de communicatiedirecteur van de Turkse president op 9 mei de wereld instuurde. Waarover had die meneer Fahrettin Altun het dan wel? Twintig dagen later wist zelfs de meest argeloze burger van Turkije waarover de intussen ontbrande discussie ging. Achtergrond was de viering door de Turkse machthebbers van de 567ste verjaardag van de verovering van Constantinopel (het huidige Istanbul) door de Ottomaanse sultan Mehmet II.

Weemoed

Voor de Hagia Sophia, de gewezen Byzantijnse kathedraal, stond een groot scherm opgesteld waarop de mensen scenes van de nagespeelde veroveringsstrijd van 29 mei 1453 konden bewonderen. Binnen in het museum stond nog een ander scherm opgesteld waarop een imam te zien was die uit de Koran reciteerde en vervolgens president Recep Tayyip Erdoğan die een toespraak hield. Daar was het dus om te doen: om het karakter van de Hagia Sophia. Mehmet de Veroveraar had haar na de inname van de stad veranderd in een moskee.

Mustafa Kemal Atatürk, de stichter van de Turkse Republiek, had op 24 november 1934 een decreet ondertekend om de Hagia Sofia te veranderen in een museum. Atatürk handelde vanuit zijn seculiere ingesteldheid. De wens dreef hem om goede relaties met het Westen en in het bijzonder ook met Griekenland op te bouwen. De Grieken kijken nog altijd met weemoed naar Istanbul, dat ooit onder de naam Constantinopel de hoofdstad van het Byzantijnse Rijk was. De stad herbergt nog altijd de zetel van het Oecumenisch Patriarchaat dat tot de oosters-orthodoxe kerken behoort. Dankzij Atatürk was de Hagia Sophia veranderd in een museaal pronkstuk dat de hele wereld toebehoort, een symbool dat de op christendom en islam geënte beschavingen zou moeten verzoenen. De Hagia Sophia vormde als museum en werelderfgoed niet langer een twistappel tussen christenen en moslims.

Trofee

Af en toe gingen er in Turkije stemmen op om het museum weer in een moskee te veranderen. Het betrof dan vooral groepen aan de conservatief-religieuze en radicaalnationalistische randen van de maatschappij. Er waren wel eens leidinggevende politici zoals een Süleyman Demirel en een Turgut Özal die tijdens verkiezingscampagnes in de jaren ’80 en ’90 een ballonnetje oplieten in die richting, maar na hun woorden geen daden lieten volgen. Te gevoelig lag de kwestie. Maar de laatste jaren is de aandrang om de Hagia Sophia ‘aan te pakken’ toegenomen.

Met Erdoğan staat een vrome moslim aan het roer van de staat, een man die een religieus-conservatieve codex koppelt aan dromen van een terugkeer naar de glorie van het Ottomaanse Rijk. Op 15 maart 2019 gebeurde er in Christchurch, in het verre Nieuw-Zeeland, iets wat de discussie over de Hagia Sophia weer op gang bracht. Een extreemrechtse terrorist vermoordde bij een aanslag op twee moskeeën 51 moslims. In zijn ‘manifest’ had hij onder andere opgeroepen om Istanbul te heroveren voor de christenheid.

Erdoğan kon dat, twee weken voor de Turkse gemeenteraadsverkiezingen, niet zomaar laten passeren. Hij liet zich ontvallen dat de Hagia Sophia wel eens in een moskee zou kunnen veranderd worden. Aan de president kleeft de reputatie van moskeeënbouwer, maar de Hagia Sophia als architectonisch en symbolisch pronkstuk zou natuurlijk wel zijn grootste ‘trofee’ zijn. Turkije gaat door een economische crisis, inflatie en werkloosheid stijgen, terwijl de populariteit van zijn regerende AKP naar 30 procent is gezakt. Erdoğan kan best een opsteker gebruiken en dus heeft hij die oude twistappel weer bovengehaald.

Symboolpolitiek

Normaal gezien had de Danıştay, de Raad van State, op 2 juli een uitspraak moeten doen in een rechtszaak die een leraar had aangespannen tegen Atatürks decreet van 1934. Erdoğan speculeerde erop dat de rechters de man gelijk zouden geven. Dan had hij kunnen zeggen dat de regering nu eenmaal de uitspraak van de ‘onafhankelijke rechterlijke macht’ moet volgen. Jammer genoeg voor hem heeft de Raad van State haar uitspraak verdaagd met ten hoogste twee weken.

Het is dus niet zeker of Erdoğan op 15 juli, de vierde verjaardag van de mislukte putsch, in de Hagia Sophia zal kunnen bidden. En als de rechters toch de klacht van de leraar afwijzen, ligt de bal in het kamp van de politiek. Een presidentieel decreet volstaat, hebben ze gezegd. Dan moet Erdoğan een politieke beslissing nemen waarvan niet geweten is of ze inderdaad zijn populariteit weer zal opkrikken. De meeste Turken hebben wel andere, meer materiële zorgen dan symboolpolitiek.

Intussen zou Erdoğan een hoge prijs betalen die bestaat uit wereldwijde imagoschade voor Turkije. Of hij de kwestie ook kan uitspelen tegen zijn politieke tegenstrever Ekrem İmamoğlu, de populaire burgemeester van Istanbul, is zeer de vraag. Een woordvoerder van diens partij, de door Atatürk opgerichte Republikeinse Volkspartij (CHP), had zich smalend over de plannen van de AKP van Erdoğan uitgelaten: ‘Jullie zijn al 18 jaar aan de macht. Als jullie het willen doen, ga dan maar jullie gang.’ ​

 

Dit artikel verscheen eerder in Knack.

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties