JavaScript is required for this website to work.
Europa

Europese solidariteit versus nationale reflexen

Moet de EU meer bevoegdheden krijgen in de coronacrisis?

Steven Vandenborre1/4/2020Leestijd 4 minuten
Het Europees Parlement in Straatsburg

Het Europees Parlement in Straatsburg

foto © Reporters

De EU krijgt het verwijt dat ze de coronacrisis niet daadkrachtig aanpakt. Dat heeft veel te maken met haar beperkte bevoegdheden.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘Meer blauw op straat’: het is een intussen welbekende slogan om de aanwezigheid van politiediensten in het straatbeeld te verhogen. Iedereen begrijpt dat hij een antwoord biedt op een maatschappelijke uitdaging, de naleving van de wet, en dat de politie geschikt is om die taak uit te voeren. Niemand zal beweren dat de politie afgeschaft moet worden omdat ze daar vandaag (nog) niet voldoende in slaagt. Integendeel, de federale overheid wordt aangemaand om de politiediensten meer middelen toe te kennen. Dat klinkt heel logisch. Wel, de Europese Unie (EU) lijkt, bij haar aanpak van de coronacrisis, heel sterk op de politiediensten waarvan we er met z’n allen meer op straat willen.

Kop van Jut

De EU is voor vele traditionele critici eens te meer kop van Jut. Haar aanpak van de coronacrisis is too little, too late [te weinig, te laat]. Een zoveelste diploma van onbekwaamheid. Weg ermee! Kijk eens naar de Russen en de Chinezen, die Italië wel te hulp schieten, luidt het dan.

Als welopgevoede mensen moeten wij alle nuttige hulp die we krijgen in dank aanvaarden. Wanneer Russische trucks, bijna verblind door de vele Russische vlaggen, Italië binnenrijden met materieel en experts, mogen wij Europeanen ons evenwel niet laten verblinden. Hierachter zit ook en vooral een geopolitiek charmeoffensief. Mensen die doorgaans beter geïnformeerd zijn dan wij, veiligheidsdiensten en zo, schetsen een veel minder liefdevol beeld van de Russische operaties in Europa.

Niet logisch

De voorstanders van de EU zien ook een aarzelende en soms onmachtige EU. In hun ogen bewijst dat net dat de EU meer bevoegdheden moet krijgen op het terrein van gezondheid.

Wie heeft er gelijk? De keuze voor minder of meer bevoegdheden voor de EU is geen exacte wetenschap: het is een politieke keuze. Niemand heeft gelijk of ongelijk. Toch is pleiten voor minder EU wanneer je vindt dat het samenwerkingsverband net nu zou moéten optreden niet logisch. Ze stuit immers op de grenzen van haar bevoegdheden en de national(istisch)e reflexen maken een gecoördineerd optreden quasi onmogelijk.

Bevoegdheid

Het EU gezondheidsbeleid kent drie invalshoeken: het eigenlijke gezondheidsbeleid, de interne markt en het toezicht op het begrotingsbeleid van de lidstaten.

Gezondheidsbeleid

Het eigenlijke gezondheidsbeleid van de EU vult het beleid van de lidstaten aan. Deze blijven zelf bevoegd voor de de organisatie en de financiering van de gezondheidszorg. De EU mag aanmoedigen, aanbevelingen doen en nog een handvol andere zachte initiatieven ondernemen, maar ze moet vooral de bevoegdheden van de lidstaten eerbiedigen.

Het Europese gezondheidsbeleid startte begin jaren tachtig aarzelend, met kleine budgetten voor specifieke onderzoeksinitiatieven (bijvoorbeeld het Europe against cancer programme). De volgende decennia groeide het besef dat grote gezondheidsuitdagingen geen landsgrenzen kennen. Belangrijke stappen vooruit werden vaak gezet na een Europese gezondheidscrisis. Zo zorgde de gekkekoeienziekte in de jaren negentig in het Verenigd Koninkrijk voor de oprichting van het Europese directoraat-generaal Gezondheidszorg en voedselveiligheid. Het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding dankt zijn oprichting dan weer aan de toename van het aantal crises met overdraagbare ziekten aan het begin van deze eeuw. Tot een Copernicaanse revolutie kwam het niet: de lidstaten bepalen nog altijd het gezondheidsbeleid.

De Europese Unie ontvangt voor haar aanvullende gezondheidsbeleid 449 miljoen euro. Te spreiden over een periode van zeven jaar, over 23 verschillende prioriteiten. Dat is niet gek veel voor een bevolking van meer dan 500 miljoen inwoners.

Interne markt

De Europese Unie, toen die nog gewoon Europese Gemeenschap heette, zette haar eerste stappen in het gezondheidsbeleid evenwel in de marge van een ander beleidsveld: de vrijwaring van de interne markt. Ook hier is de bevoegdheid op zich dus aanvullend. De invloed ervan op het nationale gezondheidsbeleid is niet te verwaarlozen. De basis voor de regulering van geneesmiddelen en medische beroepen werd hier gelegd. Standaarden voor medische toestellen kennen dezelfde broedkamer.

Begrotingsbeleid

Een derde invalshoek voor het Europese gezondheidsbeleid is het toezicht op het begrotingsbeleid van de lidstaten. Dit toezicht is in het leven geroepen na de financiële crisis van 2008. Gezondheids- en sociale uitgaven wegen zwaar op een nationale begroting en worden daarom nauwlettend in het oog gehouden. Er speelt echter ook Europese Realpolitik: een gezonde economie draait op gezonde werknemers. Daarom mag ook niet te weinig geïnvesteerd worden in gezondheidszorg. Vandaar bijvoorbeeld de berisping door de Europese Raad van Frankrijk in 2015 (nog wel op de nationale feesdag, le Quatorze Juillet) om zijn numerus clausus voor de opleiding van gezondheidsprofessionelen in te trekken.

Ten slotte zijn er nog andere Europese instrumenten die niet altijd gefocust zijn op gezondheid, maar er toch een sterke bijdrage aan kunnen leveren. Denk maar aan de financiering van wetenschappelijk onderzoek en het Mechanisme voor civiele bescherming van de Unie (rescEU). We mogen van het rescEU evenwel geen wonderen verwachten. Vandaag zijn er in gans Europa tienduizenden beademingstoestellen nodig, voor de crisis van morgen is misschien iets helemaal anders nodig. Dergelijke gespecialiseerde apparatuur kan je nooit op zo’n grote schaal paraat houden.

Initiatieven

Binnen de Europese Unie zijn de laatste weken wel degelijk heel wat zichtbare en onzichtbare initiatieven genomen om de meest getroffen lidstaten en regio’s te ondersteunen. Dat ging in diverse richtingen, maar  leverde meestal minder spectaculaire beelden op dan bevlagde trucks die Italië doorkruisen. Toch had de Europese reactie daadkrachtiger mogen zijn.

Het is wel duidelijk dat veel kritiek op de EU onterecht is. De national(istisch)e reflexen overvleugelen dezer dagen de Europese solidariteit. De blokkering van de export van mondmaskers naar andere lidstaten, het dichtgooien van de grenzen voor het personenverkeer, het getalm met de uitgifte van de corona-obligaties, de Belgische onthouding (als enige !) bij de goedkeuring van Europese miljardensteun… Stuk voor stuk zijn dat beslissingen van nationale overheden.

Meer EU

Wie dus vindt dat er bij de aanpak van de coronacrisis te weinig Europese solidariteit opgebracht is, moet daarvoor vooral de lidstaten met de vinger wijzen. Wie vindt dat het zo niet verder kan, moet logischerwijs pleiten voor meer EU. Minder EU zou de poorten naar nationale beslissingen nog meer openduwen.

Om de EU meer slagkracht te geven bij de aanpak van Europese gezondheidsproblemen zijn de nationale overheden aan zet. Niet door een blinde bevoegdheidsoverdracht, maar door de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel: welk bevoegdheidsniveau is het best geschikt voor welk aspect van het gezondheidsbeleid.

Achter het pleidooi voor ‘meer EU in de gezondheid’ schuilt eigenlijk dezelfde logica als achter de roep naar ‘meer blauw op straat’. Kan deze Europese gezondheidscrisis een nieuwe stap in het EU gezondheidsbeleid inluiden?

Steven Vandenborre (°1979) is jurist van opleiding. Toch streeft ook hij naar een rechtvaardige en leefbare wereld. Als voormalig voetballer bewondert hij spelers die zowel links als rechts uit de voeten kunnen. Hij gaat al lang niet meer naar heilige huisjes, hij ziet ze ook liever niet opduiken in discussies.

Commentaren en reacties