Exclusieve verkiezingsreeks Doorbraak: de glazen bol
Deel 1 - De verkiezingen van 25 mei 2014 en de N-VA: Les jeux sont faits?
In een exclusieve Doorbraakreeks houdt Frank Thevissen de resultaten tegen het licht van een grootschalig pre-electoraal onderzoek en van de 39 tussentijdse peilingen. Hij blikt ook vooruit op de verkiezingsuitslag van zondag 25 mei. In deel een, situeert hij het onderzoek en maakt de balans op van electoraal marktleider N-VA.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn deze exclusieve Doorbraakreeks houden we de resultaten van een grootschalig pre-electoraal onderzoek, uitgevoerd op zes maanden voor de verkiezingen, tegen het licht. We evalueren hierbij eveneens de 39 tussentijdse peilingen die de drie dominante politieke marktonderzoeksbureaus in ons land (TNS voor VRT/De Standaard, Ipsos – vanaf december 2011 – voor RTL-TVI, Le Soir, De Morgen en VTM en Dedicated – vanaf december 2011 – voor RTBF en La Libre) tussen juni 2010 en mei 2014 in Vlaanderen uitvoerden. Tevens blikken we vooruit op de verkiezingsuitslag van zondag 25 mei.
Vlakke curven en meetfouten
De electorale markt is bij uitstek een dynamische markt. Tien jaar geleden bakkeleiden N-VA en het voormalige Spirit – elk met een geschat marktaandeel van 2 à 3 procent – nog over welke van de twee partijen de ‘grootste’ was. Ondertussen verdampte Spirit roemloos en legt de N-VA vandaag in Vlaanderen onbedreigd beslag op het electorale marktleiderschap. De afgelopen vier jaar schommelde de partij in de peilingen tussen 28 procent (TNS in oktober 2013) en 40 procent (Dedicated in september 2012).
Uiteraard schudt niet elke volatiele kiezer de politieke krachtenverhoudingen door elkaar. De meeste electorale verschuivingen heffen elkaar immers op. In de traditionele peilingen blijft de dynamische realiteit achter de naakte cijfers evenwel onzichtbaar en lijken partijen – een ogenschijnlijke dip of heropflakkering uitgezonderd – veelal ter plaatse te trappelen. Wie bijvoorbeeld de resultaten overloopt die het marktonderzoeksbureau TNS (VRT/De Standaard) tussen juni 2011 en juni 2013 voor sp.a optekende, stoot op een quasi vlakke lijn die laat uitschijnen dat de dynamiek van de partij gedurende twee jaar volledig versteende.
Aangezien redacties evenwel niet van vlakke curven houden – een vaststelling afkomstig van Walter Pauli – moeten journalisten veelal het cijfer achter de komma opzoeken om in de tussentijdse peilingsresultaten sporen van tussentijds verlies of herstel te ontdekken. In de praktijk worden daarbij zelden reële trends waargenomen, maar gaat het veelal om interpretaties van meetfouten. Zo zag partijvoorzitster Gwendolyn Rutten onlangs in de Ipsos-peiling van RTL-TVI, Le Soir, VTM en De Morgen een aanwijzing dat de boodschap van Open VLD werd gesmaakt, toen haar partij een volstrekt betekenisloze 0,2 procentpunt hoger scoorde dan twee maanden tevoren.
Traditionele peilingen maken gebruik van kleinschalige, eenmalige ad hoc steekproeven die voorspiegelen dat ze de (virtuele) tussenstand van de partijen ‘representatief’ in kaart te brengen. In de praktijk gebeurt dat zelden accuraat. Het volstaat dat één trend of verschuiving niet door de peilingen wordt opgepikt en ‘de verrassing van de verkiezing’ is een feit.
Zo geraakte Lijst Dedecker in de aanloop van de federale verkiezingen van 2007 in de peilingen niet verder dan 3,8 procent en werd de kersvers opgerichte partij op basis van die lamentabele cijfers in de peilingen roemloos afgeschreven. ‘Lijst Dedecker komt niet van de grond’, concludeerde Bart Brinckman op 22 mei 2007 in De Standaard. Liesbeth Van Impe las in de peilingsresultaten dat ‘Dedecker peiling na peiling terrein moet prijsgeven’. Op 10 juni 2007 sprong Lijst Dedecker, met 6,5 procent van de stemmen, even glansrijk als onaangekondigd over de kiesdrempel.
Meet- en inschattingsfouten zijn legio in traditionele peilingen en – gezien de gebrekkige en onnauwkeurige meetapparatuur – zelfs onvermijdelijk. Zo kan er in traditionele peilingen bijvoorbeeld flink wat ruis sluipen naarmate deze dichter tegen nieuwe verkiezingen worden afgenomen. Via panelbevraging kan dat vervormend effect eenvoudig worden opgespoord. Kort na de vorige federale verkiezingen bevroeg iVox hun aangesloten panelleden (150.000 leden) over hun stemgedrag bij de federale verkiezingen van 13 juni 2010. In oktober 2013 peilden we bij een representatief staal van ruim 3.000 kiesplichtigen uit datzelfde panel opnieuw naar het stemgedrag van 2010. Vier jaar na datum kon zo’n 5 procent van de respondenten zich hun stemgedrag bij de federale verkiezingen van 2010 niet meer herinneren. Ruim 13 procent van de respondenten duidde in oktober 2013 een andere partij aan dan opgegeven vlak na de federale verkiezingen van 2010.
Traditionele peilingen laten niet toe om dergelijke memorisatiefouten op te sporen: voor elke nieuwe peiling wordt immers telkens een nieuwe steekproef samengesteld. Bij eenmalige steekproeven kunnen de verzamelde responsdata niet worden gecontroleerd, laat staan gecorrigeerd. Indien we de electorale dynamiek tussen twee verkiezingen nauwkeurig willen analyseren en reële trends opsporen, zijn we aangewezen op panelonderzoek. Hierbij worden – over een langere periode – gegevens verzameld bij telkens dezelfde steekproefpersonen.
Electorale verschuivingen
Om de belangrijkste verschuivingen sinds de vorige federale verkiezingen van 2010 in kaart te brengen, voerden we een half jaar voor de verkiezingen van 25 mei 2014, met behulp van het iVox-panel, een grootschalig pre-electoraal onderzoek. Hierbij werd een representatieve steekproef van 3.048 Vlaamse kiesplichtigen samengesteld op basis van geslacht, leeftijd, urbanisatie- en scholingsgraad, beroep, provinciale kieskring en het kiesgedrag bij de federale verkiezingen van 13 juni 2010. De berekening van de resultaten gebeurde bovendien niet op de traditionele manier – namelijk door ruwe steekproefresultaten in functie van socio-demografische kenmerken en het kiesgedrag bij de vorige federale verkiezingen 2010 te (her)wegen – maar op basis van metingen van de electorale in- en uitstroom van kiezers tussen de vorige federale verkiezingen van 13 juni 2010 en oktober 2013.
Op basis van deze metingen, konden we voor elke partij berekenen;
– hoeveel kiezers tussen vorige federale verkiezingen en oktober 2013 vasthielden aan hun partijvoorkeur (stamkiezers);
– hoeveel kiezers elke partij tussen juni 2010 en oktober 2013 verloor aan andere partijen (uitstroom van wisselkiezers);
– hoeveel kiezers elke partij tussen juni 2010 en oktober 2013 van andere partijen aantrok (instroom van wisselkiezers);
– hoeveel kiezers van elke partij tussen juni 2010 en oktober 2013 overgingen in onbeslistheid;
Dergelijk pre-electoraal onderzoek houdt uiteraard geen rekening met de verschuivingen die zich na oktober 2013 voordeden. Desalniettemin is het mogelijk om geruime tijd voor de stembusslag al bindende conclusies te trekken in verband met de verwachte verkiezingsresultaten op 25 mei a.s. Een dioxinecrisis uitgezonderd, voltrekken de meeste electorale verschuivingen zich immers niet tijdens de campagne, maar in de periode die daaraan vooraf gaat.
68,5 procent van de Vlaamse kiezers hield in oktober 2013 vast aan de keuze die hij of zij bij de federale verkiezingen in het stemhokje maakte. Bij 17 procent trad een politieke voorkeurwijziging op in vergelijking met het stemgedrag van 2010. 14,5 procent van de Vlaamse kiezers was op zes maanden voor de verkiezingen onbeslist. Dat betekent dat we tussentijdse stemintentie konden berekenen op basis van 85,5 procent van de kiesplichtige Vlamingen.
Wat meteen opvalt is dat het aandeel onbeslisten hier beduidend lager ligt dan de meeste peilingen in Vlaanderen, kort voor de verkiezingen, voorspiegelen. Courant wordt hun aandeel immers geschat op 25 tot 50 procent. De wijze waarop die omvangrijke aantallen onbeslisten worden gemeten is echter niet alleen omstreden, maar strookt evenmin met bevindingen uit betrouwbare buitenlandse studies die het reële aandeel onbesliste kiezers, in de aanloop van verkiezingen, ramen tussen 10 en 20 procent. Veel hangt immers af van de manier en het tijdstip waarop de (vermeende) onbesliste kiezer wordt geïdentificeerd en al dan niet wordt onderscheiden van zwevende kiezers met een labiele en sterk veranderlijke voorkeur.
14,5 procent onbesliste kiezers kunnen evenwel nog behoorlijk wegen op de uiteindelijke verkiezingsresultaten, temeer omdat de profielen van stamkiezers, wisselkiezers en onbeslisten onderling nogal verschillen. Onbesliste kiezers vertonen bijvoorbeeld beduidend minder continuïteit in hun uiteindelijk stemgedrag dan kiezers die op zes maanden voor de verkiezingen hun electorale voorkeur konden aangeven. 56,4 procent van de onbesliste kiezers wisselt bij verkiezingen doorgaans van partijvoorkeur. De dominante richting die zij uiteindelijk in het stemhokje inslaan is daarom letterlijk onvoorspelbaar.
Onder besliste kiezers ligt de continuïteit van het stemgedrag beduidend hoger (80,1%) en wisselt slechts 19,9 procent bij verkiezingen doorgaans van stemgedrag. Qua genderprofiel is de populatie onbesliste kiezers voor ruim twee derde (68,6%) samengesteld uit vrouwen. Bij besliste kiezers liep dit percentage terug tot 47,4 procent.
N-VA: in de ban van de tendentieuze tendenzen
Na de federale verkiezingen van 2010 legt de N-VA in peilingen van TNS, Ipsos en Dedicated het meest wispelturige parcours af. Tweemaal – volgens de peilingen van Dedicated in december 2011 en september 2012 – raakt het marktaandeel van de Vlaams-nationalisten de bovengrens van 40 procent. In oktober 2013, een half jaar voor de verkiezingen van 25 mei 2014, duikt de partij in de TNS-peiling met 27,9 procent onder de psychologische grens van 30 procent. Een maand eerder peilden Ipsos en Dedicated de N-VA op respectievelijk 30,7 en 35,5 procent.
Hoewel redacties de peilingen van hun concurrenten doorgaans onbesproken links laten liggen, werden die tegenstrijdige resultaten dit keer gretig aangegrepen om vermeende trends te duiden: ‘N-VA krijgt klap van 4 procent’ (sic) – lees: 4 procentpunten – titelde De Morgen verkeerdelijk op 2 september 2013, toen de N-VA in de septemberpeiling van Ipsos, van 35 procent in juni 2013 naar 30,7 procent dook. Wanneer Dedicated, enkele dagen later, de N-VA op 35,5 procent plaatste, kopte Het Nieuwsblad: ‘N-VA toch weer in de lift’. Een maand later geraakten de Vlaams-nationalisten volgens de TNS-peiling niet verder dan 27,9 procent. Volgens De Standaard van 12 oktober 2013 kreeg N-VA ‘rake klappen’.
Redacties werden meteen geprikkeld door die ogenschijnlijke terugval die volgens verscheidene commentatoren en opiniemakers meteen een trendbreuk inhield. ‘N-VA heeft een probleem: hun mantra is versleten’, aldus politicoloog Carl Devos in Knack. ‘De politieke machine van N-VA hapert’, vulde cultuurwetenschapper Ico Maly, enkele dagen later aan. Voor politicoloog Johan Ackaert leverde de knik in de peilingen het onomstotelijke bewijs dat het imago van N-VA een deuk had gekregen.
Niemand die ondertussen ook maar één bedenking had bij de tegenstrijdige meetresultaten, noch bij de laakbare praktijk om peilingsresultaten van verschillende bronnen met elkaar te verbinden en als trend te duiden.
In acht van de tien peilingen die VRT/De Standaard van oktober 2010 tot en met mei 2014 liet uitvoeren, peilde TNS (gemiddelde score van 32,7 procent over 10 peilingen) de N-VA trouwens gemiddeld 2,8 procentpunten lager dan Dedicated (gemiddelde score van 35,5 procent over 12 peilingen). De meetresultaten van Ipsos (gemiddelde score van 34,2 procent over 17 peilingen) balanceerden nagenoeg voortdurend tussen die van TNS en Dedicated.
Onbedreigd electoraal marktleiderschap
Ondanks de wisselvallige koers van N-VA in de peilingen, bleef haar leiderschapspositie al die tijd onbedreigd. In oktober 2013 bedroeg de kleinste afstand tussen marktleider N-VA en eerste volger CD&V, volgens de TNS-peiling, nog steeds 8,9 procentpunten. In de peiling van Dedicated van september 2012 sloeg de N-VA (gepeild op 40,1%) een kloof van maar liefst 26,7 procentpunten met CD&V (gepeild op 13,4%).
Algemeen schetsten de verschillende marktonderzoeksbureaus voor N-VA evenwel eenzelfde beeld: de Vlaams-nationalisten bereikten tussen december 2011 en februari 2013 een piekniveau dat schommelde tussen 35 en 40 procent. Vanaf maart 2013 zakt het marktaandeel van N-VA geleidelijk naar scores tussen 30 en 35 procent. De recentste peilingen van april (Ipsos: 32,8%, Dedicated: 32,9%) en mei 2014 (TNS: 31,9%) plaatsten de N-VA voor het eerst sedert 2010 op gelijk niveau.
Om de wisselvallige scores N-VA in de verschillende peilingen te vatten – tussen februari en mei 2013 bijvoorbeeld, valt N-VA in de Dedicated-peiling met ruim 6 procentpunten van 39 procent terug naar 32,8 procent – moeten we de electorale in- en uitstroom van de partij bekijken (zie illustratie).
Die analyse op basis van het iVox-panel op zes maanden voor de verkiezingen, toont aan dat N-VA een nettowinst realiseert die evenwel tot stand komt via druk electoraal verkeer. Tussen 2010 en oktober 2013 verliest de partij bruto 7 procentpunten marktaandeel, waarvan zowat de helft overgaat naar onbeslist. N-VA-kiezers uit 2010 die in oktober 2013 hun kiesintentie hadden gewijzigd, wijken uit naar zowat alle partijen. Bruto stond N-VA marktaandeel af aan zowel CD&V (1,2 procentpunt), sp.a (0,5 procentpunt), Open VLD (0,5 procentpunt), Vlaams Belang (0,5 procentpunt) als Groen (0,5 procentpunt).
Anderzijds maakt de partij haar totale brutoverlies grotendeels goed door bruto bijna 6 procentpunt marktaandeel bij andere partijen af te romen. Het verlies van ruim 1 procent marktaandeel aan CD&V wordt bijvoorbeeld volledig gecompenseerd door de instroom van CD&V-kiezers uit 2010. De instroom van Vlaams Belang- en Open VLD-kiezers uit 2010 leverde N-VA ondertussen de grootste nettowinst op: respectievelijk 1,5 procentpunt en 0,7 procent marktaandeel. De electorale dynamiek waaraan N-VA is blootgesteld, verklaart meteen ook de schokkerige en vaak tegenstrijdige resultaten die de verschillende marktonderzoeksbureaus tussen 2010 en 2014 regelmatig voor de partij optekenen. N-VA-kiezers uit 2010 vertegenwoordigden in oktober 2013 bovendien bijna één derde van alle onbesliste kiezers. Indien de partij op 25 mei a.s. dezelfde proportie onbeslisten terug aan zich kan binden, eindigen de Vlaams-nationalisten a.s. zondag glansrijk boven de 30 procent, met 35 procent als bovengrens.
Morgen blikken we vooruit op CD&V en sp.a.
Personen |
---|
Frank Thevissen (1962) is doctor in de communicatiewetenschappen en was tot 2008 als hoofddocent strategische communicatie verbonden aan de VUB. Hij is de ontwikkelaar van De Stemmenkampioen en publiceerde o.a. 'Media en journalistiek in Vlaanderen: kritisch doorgelicht', 'De vierde onmacht: journalisten, politici en critici over media en journalistiek' en 'Het is maar een peiling'.
Frank Thevissen duikt in een driedelige reeks achter de schermen van de constructieve journalistiek. Vandaag de derde aflevering (slot).
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.