De filosoof en literatuurwetenschapper Georg Lukács was een van de meest briljante theoretici van de 20ste eeuw. Maar zijn leven is ook illustratief voor de brutaliteit die mensen in het Stalin-tijdperk kenmerkte en/of ten deel viel. Zijn denken was verweven met de Duitse literatuur en filosofie, zijn leven met het woelige wedervaren van zijn geboorteland Hongarije tussen 1919 en 1956. Morele teloorgang Lukács werd op 13 april 1885 als zoon van een Joods-Hongaarse bankier in Boedapest geboren en promoveerde er…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
De filosoof en literatuurwetenschapper Georg Lukács was een van de meest briljante theoretici van de 20ste eeuw. Maar zijn leven is ook illustratief voor de brutaliteit die mensen in het Stalin-tijdperk kenmerkte en/of ten deel viel. Zijn denken was verweven met de Duitse literatuur en filosofie, zijn leven met het woelige wedervaren van zijn geboorteland Hongarije tussen 1919 en 1956.
Morele teloorgang
Lukács werd op 13 april 1885 als zoon van een Joods-Hongaarse bankier in Boedapest geboren en promoveerde er tot doctor in de letteren. Van 1912 tot 1918 woonde hij in Heidelberg (Duitsland). Daar maakte hij kennis met enkele groten uit het Duitse geestesleven. De socioloog Max Weber, bijvoorbeeld, en de dichter Stefan George. Politiek was hij nog niet geëngageerd. Hij zocht echter in de literatuur naar een waardensysteem als tegengif voor wat hij als de ‘morele teloorgang’ van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie ervoer. Uit die tijd dateert zijn eerste bekende werk Die Theorie des Romans. Daarin analyseerde hij de ‘transcendentale niet-geborgenheid’ van de burgerlijke wereld. Later zou hij als communist zoiets met de woorden van Karl Marx als ‘Entfremdung’ (vervreemding) benoemen.
Bij zijn terugkeer naar Hongarije, op het einde van de Eerste Wereldoorlog, trad hij toe tot de communistische partij. De communist Bela Kun bestuurde van 21 maart tot 1 augustus 1919 de Hongaarse Radenrepubliek. Lukács maakte als volkscommissaris deel uit van zijn regering. Tijdens de oorlog met Roemenië riep hij een krijgsgerecht bijeen om acht deserteurs ter dood te laten veroordelen. Op de vraag wat hij van de activiteiten van de door hem zo bewonderde Lukács als volkscommissaris vond, antwoordde de Duitse filosoof Iring Fetscher in een interview ontwijkend ‘Dieser Lukács war mir fremd’. Om er dan aan toe te voegen dat Lukács geen stalinist was (in feite avant la lettre — we spreken van het jaar 1919).(1)
Weerspiegeling
Na de ondergang van de radenrepubliek vluchtte Lukács naar Wenen. Hier schreef hij met Geschichte und Klassenbewußtsein (1923) een werk dat tot de vernieuwing van het marxisme zou bijdragen. De kernidee luidt kort samengevat dat het de historische taak van het proletariaat is om in een revolutionair proces de ‘totaliserende bevrijdingsdaad van de wereldgeschiedenis’ te voltrekken. Het boek oefende een grote invloed uit op linkse Europese intellectuelen. Het viel echter niet in de smaak bij de communistische partij omwille van zijn weinig orthodoxe geest.
Lukács vestigde zich in de jaren 30 in Moskou, waar hij deelnam aan debatten over esthetica en literatuurtheorie. In het beroemde expressionisme-debat kantte hij zich tegen alles wat zweemde naar artistiek experiment en avant-garde — in zijn bewoording ‘decadentie’. Lukács verdedigde de Widerspiegelungstheorie. Volgens die theorie moeten kunst en literatuur de maatschappelijke realiteit en de totaliteit van het menselijke leven weerspiegelen en ‘abbilden’ (afbeelden).
Rede
Als man van de ‘Vernunft’ (rede) wilde hij de erfenis van de ‘Aufklärung’ (verlichting) gered en bewaard zien in de literatuur. Formele experimenten en l’art pour l’art pasten niet in zijn kraam. Hij trok die afkeer van alles wat romantisch en ‘irrationeel’ was door tot de filosofie. In het boek Die Zerstörung der Philosophie (De vernietiging van de filosofie) (1954) rekende hij met verschillende Duitse filosofen na G.W.F. Hegel (1770-1831) af als exponenten van ‘reactionaire tendensen’ waarvan het ‘Duitse fascisme’ een ‘eclectische synthese’ zou zijn.
Algemeen wordt dit boek als een dieptepunt in het werk van Lukács beschouwd. Die andere grote marxistische filosoof Theodor W. Adorno verweet hem zich in ‘het laatdunkende toontje van een provincialistische leraar uit het Wilhelminische Duitsland‘ uit te laten over Nietzsche’s ‘niet alledaagse begaafdheid‘.
Uitgestoten
Na de Tweede Wereldoorlog keerde Lukács terug naar Hongarije, dat nu een deel van het communistische Oostblok was geworden. Hij behoorde tot de Petöfi-Kreis, de kring die genoemd was naar de grote Hongaarse vrijheidsstrijder uit de 19de eeuw, en die belangrijke impulsen gaf voor politieke hervormingen. Hij was minister van Cultuur onder de hervormingsgezinde Imre Nagy met wie hij samen — na het neerslaan van de Hongaarse opstand door Sovjettroepen — gearresteerd werd. Lukács werd uit de partij gestoten en mocht niet meer doceren.
De literatuurwetenschapper Fritz J. Raddatz (die in 1958 de DDR verliet) vertelde in een interview over een ontmoeting met Lukács voor en na de Hongaarse opstand: daarvoor was hij een ‘ein strahlender, dialektisch schnell sprechender Mann von überwältigender Bildung’ (‘een stralende, dialectisch snel sprekende man met een overweldigende vorming’), daarna een ‘gebrochener, sehr alter und resignierter Mensch’ (1). In de laatste jaren van zijn leven flakkerde hij weer op en schaarde hij nog een aantal invloedrijke filosofen om zich heen zoals Agnes Heller.
DDR en West-Europa
Lukács had bewonderaars in de DDR. Johannes R. Becher bijvoorbeeld. Ooit begonnen als expressionistisch dichter, dan bekeerd tot het communisme en in de DDR opgeklommen tot de functie van minister van Cultuur. Over Lukács dichtte hij: ‘Du lehrtest uns Durch-Sicht und Über-Sicht./Wir wurden mündig erst in deiner Lehre.‘ (‘Jij bracht ons doorzicht en overzicht bij./Wij werden pas door jouw onderricht mondig‘).
Een andere bewonderaar was Wolfgang Harich, het flamboyante ‘wonderkind‘ van de DDR-filosofie. Hij had in Lukács een medestander gevonden bij de verdediging van Hegel. Stalin had de grote idealistische filosoof als ‘reactionair‘ afgedaan. Maar zowel Harich als Lukács wezen op het progressieve karakter van Hegels filosofie. Harich slaagde erin Der junge Hegel van Lukács — een van de beste marxistische werken over Hegel — in 1954 uitgegeven te krijgen in de DDR bij Aufbau Verlag.
De schrijvers Becher en Anna Seghers vroegen aan Walter Janka, de directeur van uitgeverij Aufbau Verlag, om Lukács in veiligheid laten overbrengen naar de DDR. Dat plan stuitte echter op het ‘Nein’ van Walter Ulbricht, de secretaris-generaal van de SED (2). Janka en Harich kregen jarenlange vrijheidsstraffen omdat ze een Oost-Duitse Petöfi-Kreis hadden willen vormen.
Ook in West-Europa imponeerde Lukács. De reeds geciteerde Fetscher beschouwde Lukács als de brug tussen Hegel en Marx omdat de laatste niet denkbaar was zonder de eerste. Hij noemde hem de ‘Pascal des Kommunismus’: net zoals de Franse filosoof Blaise Pascal zich onderworpen had aan de Kerk en toch een vrije christelijke denker was, zo zou Lukács in de communistische sfeer ‘ein freier Denker in der Linie von Hegel und Marx’ gebleven zijn.
Commotie
Ook 50 jaar na zijn overlijden — op 4 juni 1971 — blijft Lukács persona non grata in Hongarije. Ditmaal niet bij de communisten, maar bij conservatieven en rechtsnationalisten. Er ontstond heel wat commotie toen het Georg-Lukács-archief, in zijn appartement aan de oever van de Donau, in 2016 gesloten werd. Ook zijn standbeeld in het Szent-István-Park is inmiddels verwijderd. Rabbijn Joel Berger schreef hierover in de Jüdische Allgemeine dat deze laatste actie niet alleen tegen de marxist Lukács, maar ook tegen de Jood Lukács gericht was. Hij betreurde deze beeldenstorm, want: ‘Man muss kein Marxist sein, um Lukács als bedeutende Persönlichkeit der Geistesgeschichte zu würdigen.‘ (‘Je moet geen marxist zijn, om Lukács als belangrijke persoonlijkheid van de Geistesgeschichte te achten.’)
Lukács leeft behalve in zijn werken ook nog voort in de beroemde roman Der Zauberberg (De Toverberg) van Thomas Mann. Hij geloofde in een heilsstaat en stond daarom dan ook model voor de romanfiguur van de intellectueel en retorisch begaafde jezuïet Leo Naphta die een theocratie verkondigt.
Noten:
(1) De interviews met Fetscher en Raddatz verschenen in Zeitschrift für Ideengeschichte, Heft 4/2014.
(2) Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, de leidende, marxistisch-leninistische partij van de DDR.