‘Foute’ winst van N-VA en de verrassing van 25 mei 2014
Deel 2 – Peilingen 2014 gepeild
In dit tweede deel maakt Frank Thevissen de balans van de slotpeilingen die VRT/De Standaard en VTM/De Morgen vlak voor de Kamerverkiezingen van 25 mei 2014 publiceerden. Verder overlopen we electorale prognoses die Doorbraak een half jaar voor de verkiezingen 2014 berekende en gaan we na welke partijen uiteindelijk het zwaar gehavende Vlaams Belang opslokten.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnement1 – Zeven maanden eerder: kroniek van een aangekondigde uitslag
Zorgde de onbesliste kiezer in laatste instantie daadwerkelijk nog voor een omslag van de verkiezingsresultaten? Hoe komt het dat de slotpeilingen het opmerkelijke verlies van Vlaams Belang schromelijk onderschatte? En werd Vlaams Belang daarbij effectief opgeslokt door N-VA? Voor het antwoord moeten we eerst teruggrijpen naar de analyse van de electorale in- en uitstroom tussen de federale verkiezingen van 13 juni 2010 en oktober 2013 op basis van een quotasteekproef van 2.578 respondenten uit het iVox- online panel. (zie: http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/exclusieve-verkiezingsreeks-doorbraak-de-glazen-bol)
Dat panelgebaseerd online onderzoek bevestigde niet alleen de electorale trends die de traditionele peilingen maanden aan een stuk registreerden, maar bracht deze – ruim een half jaar voor de verkiezingen en met een totale afwijking van 9,9 procent ten opzichte van de federale verkiezingsuitslag 2014 – minstens even nauwkeurig in kaart als de slotpeilingen die vlak voor de federale verkiezingen werden uitgevoerd. (illustratie 1)
Met uitzondering van Open Vld (3,3 procentpunten onderschatting van de verkiezingsuitslag voor de Kamer) en Vlaamse Belang (4,1 procentpunten overschatting) stemden de punctuele resultaten van oktober 2013 (Kamer) vrijwel exact overeen met de verkiezingsuitslagen van 25 mei. Voor CD&V, sp.a, Groen, PVDA en LDD bleef de afwijking telkens onder één procentpunt. Voor N-VA bedroeg het verschil één procentpunt. (illustratie 2)
De electorale verschuivingen tussen juni 2010 en oktober 2013 geven aan dat de belangrijkste electorale trends zich geruime tijd vóór de start van de campagnes hadden voltrokken. Dat leidde, ruim een half jaar voor de verkiezingen, tot de volgende (tussentijdse) prognoses:
“N-VA-kiezers uit 2010 vertegenwoordigden in oktober 2013 bijna één derde van alle onbesliste kiezers. Indien de partij op 25 mei dezelfde proportie onbeslisten terug aan zich kan binden, eindigen de Vlaams-nationalisten a.s. zondag (25 mei 2014) glansrijk boven de 30 procent, met 35 procent als bovengrens.” (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 19 mei 2014)
‘Indien de CD&V de 2 procentpunten die ze verloor aan onbeslisten kan heroveren, klimt de partij op 25 mei 2014 boven haar electorale score van 2010 (17,6%). Indien ze er bovendien in slaagt haar aantrekkingskracht op (vooral) Open Vld-kiezers uit 2010 op te voeren, zouden de christendemocraten federaal in de buurt van de vooropgestelde 20 procent kunnen eindigen. Wellicht eindigt ze nipt onder dat streefdoel.’ (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 20 mei 2014)
Voor sp.a ‘wijst de berekening van de electorale in- en uitstroom tussen 13 juni 2010 en oktober 2013 op een (licht) dalende trend (…) Het beperkte nettoverlies van sp.a wordt grotendeels veroorzaakt door sp.a-kiezers die tussen juni 2010 en oktober 2013 de overstap maakten naar PVDA. (…) Indien de socialisten hun verloren aandeel onbesliste kiezers terugwinnen – goed voor ongeveer 2 procent marktaandeel – kan zij op 25 mei 2014 het verlies beperken en eindigt ze in de buurt van 14 procent. (…) De aantrekkingskracht op de onbesliste kiezer zal evenwel bepalen of de Vlaamse socialisten hun positie als derde grootste Vlaamse partij al dan niet handhaven.’ (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 20 mei 2014)
‘Groen is, samen met PVDA, de enige partij die haar uitstroom van kiezers tussen juni 2010 en oktober 2013 volledig compenseert met de instroom van wisselkiezers die in 2010 voor andere partijen stemden. (…) Met die tussenbalans is Groen in staat zijn om op 25 mei 2014 alvast haar score van 2010 te verzilveren. Elke onbesliste kiezer die Groen aantrekt levert de partij daarenboven nettowinst op, waardoor ze minstens één procentpunt boven haar verkiezingsresultaat van 2010 (7,1%) kan eindigen.’ (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 22 mei 2014)
‘Op basis van de analyse van de electorale in- en uitstroom tussen juni 2010 en oktober 2013, zal de PVDA alvast hoger eindigen dan in 2010. De partij realiseert immers een – weliswaar bescheiden – batig saldo ten nadele van sp.a en Groen. Tussen juni 2010 en oktober 2013 waren dit trouwens de enige partijen die de PVDA nettowinst opleverden. In de provinciale kieskring Antwerpen liggen de kaarten voor PVDA het meest gunstig om de kiesdrempel effectief te overwinnen op voorwaarde dat ze tijdens de campagne haar wervende kracht op kiezers van Groen en sp.a opdrijft.’ (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 22 mei 2014)
Voor Open VLD en Vlaams Belang klonken de vooruitzichten in oktober 2013 nog als volgt:
‘ (…) Open VLD eindigt op 25 mei 2014, ergens halfweg tussen haar ondergrens van 10 procent en haar bovengrens van 15 procent, in de buurt van 13 procent. Indien ze haar aantrekkingskracht op N-VA-kiezers kan verhogen, kunnen de liberalen dicht tegen het verkiezingsresultaat van 2010 eindigen.’ (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 21 mei 2014)
‘Met de hoogst gemeten score in de kieskring Antwerpen (13,4%) en het zwakste resultaat in West-Vlaanderen (6,6%), scoorde Vlaams Belang in oktober 2013 in alle provinciale kieskringen boven de kiesdrempel.’ (…) De electorale instroom is evenwel ‘ruim onvoldoende om de bruto-uitstroom (-5,5 procentpunten) te vereffenen en zo op 25 mei e.k. verlies tegen te gaan.’ (Doorbraak.be, De Glazen Bol, 21 mei 2014)
Bij de toetsing van peilingen aan verkiezingsuitslagen wordt doorgaans stilzwijgend aangenomen dat het stemgedrag van onbesliste kiezer uiteindelijk gelijke tred houdt met de kiesintenties van de besliste kiezers op het ogenblik van de peiling. De evaluatie van slotpeilingen steunt veelal op die wankele premisse. Zeven maanden voor de federale verkiezingen werd het aandeel onbeslisten, op basis van het iVox-panel, vastgesteld op 14,5 procent van de Vlaamse kiesplichtige bevolking. Indien we dat aantal onbesliste kiezers mee betrekken bij de weergave van de tussentijdse peilingsresultaten van oktober 2013, dan ontstaat een gecorrigeerd, ‘representatief’ beeld van de (tussentijdse) electorale verhoudingen tussen de partijen op basis van besliste (85,5%) en onbesliste (14,5%) kiezers. (illustratie 3)
De becijfering van het aantal onbeslisten vormt steeds weer een heikel punt. De afgelopen tien jaar werd het aantal onbeslisten kort voor de verkiezingen telkens becijferd op 25 procent. In de universitaire onderzoeken van het ISPO liep dit aantal in het verleden zelfs op tot 50 procent. De wijze echter waarop die omvangrijke aantallen onbeslisten worden gemeten is echter niet alleen omstreden, maar strookt al evenmin met bevindingen uit degelijke buitenlandse studies die hun aandeel, in de aanloop van verkiezingen, ramen tussen 10 en 20 procent. Veel hangt af van de manier en het tijdstip waarop de (vermeende) onbesliste kiezer wordt geïdentificeerd en al dan niet wordt onderscheiden van zwevende kiezers met een labiele en sterk veranderlijke voorkeur. (Voor bedenkingen over de hoge schattingen van het aantal onbesliste kiezers verwijs ik naar mijn opiniestuk van 26 april 2014 in De Tijd: http://www.tijd.be/opinie/analyse/Het_aantal_onbesliste_kiezers_wordt_overschat.9494313-2336.art)
Het verschil tussen de verkiezingsuitslagen 2014 voor de Kamer (rechts) en tussentijdse peilingsscore (‘naakte score’) op zeven maanden voor de verkiezingen (illustratie 3, links), levert een simulatie op van de verdere ontwikkeling van het marktaandeel per partij vanaf de peiling tot aan de stembusgang. Om de proportionele groei van de partijen vanaf de peiling tot aan de verkiezingen beter te kunnen vergelijken, stellen we de ‘naakte score’ op het moment van de peiling voor elke partij gelijk aan 100. Vervolgens indexeren we dat cijfer in functie van het behaalde verkiezingsresultaat op 25 mei 2014 voor de Kamer. (illustratie 4)
N-VA (index 121), CD&V (index 115), spa (index 121), Groen (index123) en PVDA (index 122) realiseerden na 25 oktober 2013 tot aan de verkiezingen een nagenoeg gelijke proportionele groei. Bij Open VLD liep dit op tot ruim het dubbele. Vlaams Belang moest over diezelfde periode 2,6 nog procentpunten ‘verworven’ marktaandeel inleveren. Het levert een indicatie op dat Open VLD, vlak voor de verkiezingen, mogelijk haar extra groei uit het nettoverlies van Vlaams Belang putte. Die veronderstelling wordt versterkt door de vaststelling dat de grootste verschuiving voor de Kamer zich voordeed in de provinciale kieskring Vlaams-Brabant waar Maggie De Block de Kamerlijst van Open VLD aanvoerde: Open Vld eindigde er op 25 mei 2014 6,6 procentpunten hoger dan de bovengrens die in oktober 2013 met behulp van het iVox-online panel werd berekend (18,5%). Op provinciaal niveau onderging Vlaams Belang in Vlaams-Brabant (Kamer) de sterkste daling en behield er slechts 44,7 procent van de stemmen die ze bij de Kamerverkiezingen in 2010 behaalde.
2 – De slotpeilingen van VRT/De Standaard en VTM/ De Morgen/RTL-TVI en Le Soir
Tussen 5 en 13 mei 2014 verzamelde TNS voor VRT en De Standaard de gegevens voor de slotpeiling (Kamer) in Vlaanderen op basis van 69 procent besliste en 31 procent onbesliste kiezers (respons van 28,5% op 3.660 telefonisch gecontacteerde respondenten). De slotpeiling van Ipsos – in opdracht van VTM, De Morgen, Le Soir en RTL-TVI sloot daar meteen op aan en telde, in de periode van 12 tot 18 mei, in Vlaanderen nog 22 procent onbesliste kiezers. De slotpeiling van Dedicated (La Libre en RTBF), afgenomen tussen 9 en 14 mei, peilde niet in Vlaanderen. Dedicated peilde de Vlaamse partijen voor het laatst in april 2014 – veertig dagen voor de verkiezingen – zonder evenwel het aantal onbeslisten op het moment van de peiling te vermelden.
De online slotpeiling van Dedicated voor La Libre/RTBF (692 respondenten) week globaal 11,7 procentpunten af het federale verkiezingsresultaat. Concurrent Ipsos deed het (met ruim 300 repondenten meer) in haar slotpeiling – afgesloten op 7 dagen voor de verkiezingen – met 10,6 procentpunten, net één procentpunt beter. De telefonische slotpeiling van TNS – afgesloten op 12 dagen voor de stembusgang – kon het verschil zelfs beperken tot 7,7 procentpunten.
Overigens maakte TNS duidelijk dat eenzelfde peiling erg wisselvallig kan presteren. TNS peilde tussen 5 en 13 mei, behalve het federale niveau, ook de kiesintenties voor de Vlaamse en Europese verkiezingen. De slotpeiling voor de Vlaamse verkiezingen liep, met slechts 5,5 procentpunt afwijking, nagenoeg synchroon met de uitslagen. Het verschil tussen de slotpeiling voor de Europese verkiezingen en de verkiezingsuitslag liep dan weer op tot 17,0 procent.
Met uitzondering van Vlaams Belang vielen de verkiezingsresultaten voor de Kamer voor alle partijen telkens binnen het betrouwbaarheidsinterval van de scores in de peilingen van zowel TNS, Ipsos als Dedicated. Daarmee realiseerden TNS, Ipsos en Dedicated, niet alleen statistisch, maar ook qua tendenzen, sterk gelijklopende en quasi gelijkwaardige peilingen. Er is statistisch dan ook geen enkele aanwijzing dat de peilingen via internetpanels (iVox, Ipsos, Dedicated) minderwaardig presteerden als de traditionele telefonische peilingen van TNS.
Vlaams Belang eindigde met 5,9 procent (Kamer), in alle slotpeilingen (net) lager dan de ondergrens van het betrouwbaarheidsinterval. Bij TNS en Dedicated lag deze ondergrens op 6,0%, bij Ipsos op 7,0%. De ‘afwijking’ tussen de peilings- en de verkiezingsuitslag van Vlaams Belang komt bovendien niet op conto van de peilingen. Waarschijnlijker is dat de inkrimping van het Vlaams Belang in de slotfase van de campagne – na de slotpeilingen – verder aanhield. Indien we de resultaten van de TNS-slotpeiling – afgenomen tussen twintig en zeven dagen voor de stembusgang – vergelijken met tussentijdse resultaten op zeven maanden voor de verkiezingen, dan valt – met uitzondering van Open VLD en Vlaams Belang – de onwrikbare stabiliteit van de electorale verhoudingen tussen de partijen op (illustratie 5). Significante nettoverschuivingen doen zich na de slotpeiling van TNS nog enkel voor bij Open VLD en Vlaams Belang.
Ook hier kunnen proportionele groei per partij vanaf de slotpeiling tot aan de verkiezingen bepalen. (illustratie 6) Onvermijdelijk wijken de geïndexeerde cijfers op basis van de iVox- en TNS-peiling onderling sterk af verwege de aanzienlijke verschillen in opgegeven percentages onbeslisten.
CD&V, sp.a en Groen realiseren vanaf de slotpeiling tot aan de verkiezingen proportioneel een vergelijkbare groei. De proportionele groei vanaf de slotpeiling tot aan de verkiezingen piekt ook hier bij Open VLD (index 166). Daarna volgen PVDA (index 156) en N-VA (index 148). Opnieuw lijkt Open VLD het grootste remmend effect uit te oefenen op proportionele groei van Vlaams Belang. Voeren we dezelfde simulatie uit op basis van de slotpeiling van Ipsos (met nog 22% procent onbesliste kiezers) dan ontstaat een enigszins afwijkend beeld waarbij N-VA, CD&V en Open VLD een gelijke proportionele groei realiseren, terwijl sp.a – en in mindere mate Groen – vanaf de slotpeiling tot aan de verkiezingen verhoudingsgewijs achterop hinken. Bij Vlaams Belang een ongewijzigd beeld met terug een duidelijke indicatie dat de partij tot vlak voor de verkiezingen marktaandeel bleef verliezen.
3 – Wat hebben we geleerd?
In de reeks ‘De Glazen Bol’ die Doorbraak voor de verkiezingen publiceerde, gaven we al aan dat de verschuivingen van kiezers veel complexer verlopen dan netto winst- of verliescijfers laten uitschijnen. Er kon dan ook niet botweg worden geconcludeerd dat het nettoverlies van het Vlaamse Belang bij de federale verkiezingen van 2014 (min 6,7 procentpunten in vergelijking met 2010) ‘over de akkers van N-VA werd uitgegoten’, zoals Herman De Croo – in het voetspoor van Karel De Gucht – plastisch uitdrukte.
Overigens boekte N-VA bij de federale verkiezingen ten opzichte van 2010 ‘slechts’ een nettowinst van 4,4 procentpunten en werd de electorale instroom richting N-VA tot in oktober 2013 verzekerd door voormalige kiezers van zeven partijen (zie: Doorbraak.be, De Glazen Bol, 19 mei 2014). N-VA realiseerde op dat moment weliswaar haar belangrijkste nettogroei dankzij Open VLD- en Vlaams Belang-kiezers uit 2010.
Het aanzuigeffect van N-VA zorgde lange tijd voor stagnatie van het marktaandeel van Open VLD en had op dat moment het marktaandeel van Vlaams Belang al gedeeltelijk aangetast. Tot in het najaar van 2013 leek het Vlaams Belang te stagneren rond 10 procent. De partij moest op dat moment haar zwaarste verlies nog incasseren. Behalve de verdere afbrokkeling van Vlaamse Belang en de groeistoot-van-het-laatste-moment van Open VLD, voltrokken electorale verschuivingen zich niet tijdens de campagne, maar in de periode die daaraan vooraf ging.
De evaluatie van het tussentijdse panelonderzoek en de slotpeilingen in combinatie met de verkiezingsuitslagen gaf ook aan dat in de beslissende dagen voor de federale verkiezingen enkel het marktaandeel van Vlaams Belang en Open VLD nog fluctueerde. Of de sprong voorwaarts van Open VLD uiteindelijk rechtstreeks (van het Vlaams Belang naar de liberale partij) of via een omweg (via de resterende onbesliste kiezers) verliep, daarover kan uiteindelijk enkel postelectoraal panelonderzoek uitsluitsel geven. (Bij panelonderzoek worden over een lange periode, gegevens verzameld bij dezelfde steekproefpersonen. Dit in tegenstelling tot traditionele telefonische of online peilingen, die telkens eenmalige steekproeven samenstellen, waardoor essentiële gegevens verloren gaan en de reconstructie van de electorale stromen tussen partijen aanzienlijk wordt bemoeilijkt).
Tevens zijn er voldoende redenen om te twijfelen aan de omvangrijke aantallen onbesliste kiezers die de slotpeilingen van Ipsos en TNS vlak voor de verkiezingen registreerden (resp. 22 en 31 procent). Indien daadwerkelijk een kwart van de kiesplichtigen op het moment van de slotpeilingen in het ongewisse was over zijn of haar electorale voorkeur, dan zou dat – gegeven de verkiezingsuitslagen en de stabiliteit van de electorale krachtverhoudingen vóór de verkiezingen – hun impact op verkiezingsresultaten drastisch relativeren. Het is mede dankzij die stabiliteit dat de marktonderzoeksbureaus op 25 mei jl. geen gezichtsverlies hebben geleden. Of ze daarom ook als winnaars uit de verkiezingen 2014 komen, is dan weer een overweging waar we best wat foutenmarge kunnen bijrekenen. Zeker wanneer we de journalistieke rapporteringen – de cijfers achter de komma! – bij die evaluatie betrekken.
Tags |
---|
Personen |
---|
Frank Thevissen (1962) is doctor in de communicatiewetenschappen en was tot 2008 als hoofddocent strategische communicatie verbonden aan de VUB. Hij is de ontwikkelaar van De Stemmenkampioen en publiceerde o.a. 'Media en journalistiek in Vlaanderen: kritisch doorgelicht', 'De vierde onmacht: journalisten, politici en critici over media en journalistiek' en 'Het is maar een peiling'.
Frank Thevissen duikt in een driedelige reeks achter de schermen van de constructieve journalistiek. Vandaag de derde aflevering (slot).
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.