Frederik II, van Siciliaanse koning tot Stupor Mundi
Een eclectisch keizer in Sicilië
Het geometrisch perfecte Castel del Monte in Andria.
foto © communi italiani
Keizer Frederik II van Hogenstaufen was een van de meest veelzijdige, verrassende en fascinerende persoonlijkheden uit de Europese middeleeuwen. Een historisch essay over de ‘Stupor Mundi’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementSlechts weinigen hebben zo’n grote impact gehad op de loop van de geschiedenis dat de gevolgen van hun beleid tot op vandaag nog steeds zichtbaar zijn. Sommigen daarvan zijn echter relatief weinig bekend bij het grote publiek, zeker in onze contreien. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Federik II van Hohenstaufen, koning van Sicilië, koning van Jeruzalem, Hertog van Schwaben, Koning van Duitsland en keizer van het Heilige Roomse Rijk. Bij zijn tijdgenoten stond de kleinzoon van de legendarische keizer Frederik I Barbarossa daarentegen bekend als de ‘Stupor Mundi’, of de man die de wereld verbaasde.
Siciliaanse jeugd
Als enige zoon van de Duitse koning (en later ook keizer) Hendrik VI en Constance van Sicilië (ook bekend onder Costanza d’Altavilla) was hij reeds bij zijn geboorte op 26 december 1194 in Jesi (in de buurt van het huiding Ancona in de regio Le Marche) voorbestemd om te regeren over een heel divers en uitgestrek rijk. Na de dood van zijn vader in 1197, en een jaar later ook die van zijn moeder, werd hij op vierjarige leeftijd gekroond tot koning van Sicilië. Niettegenstaande de opvoeding van de kleine Frederik II werd toevertrouwd aan zijn voogd Innocentius III, een van de machtigste en invloedrijkste pausen in de geschiedenis van het pausdom, bracht de kleinzoon van de eerste Normandische koning van Sicilië, Rogier II, zijn jeugdjaren door in de Siciliaanse stad Palermo.
In het Palazzo dei Normanni, vandaag nog steeds de zetel van het Siciliaanse parlement, groeide de toekomstige keizer op in een smeltkroes van christelijke, joodse en islamitische tradities. De verovering van Sicilië door de Aghlabiden onder leiding van Asad ibn al-Furat vanaf 827, liet op het eiland niet alleen een grote invloed na in de lokale gastronomie, maar ook en vooral op sociaaleconomisch en cultureel vlak. Door de enorme bloei onder de Kalbiden-dynastie, die het emiraat Sicilië als onafhankelijke staat bestuurden, door de interne strijd in het Fatamiden-kalifaat, stond Palermo in de Arabische wereld bekend als de stad van driehonderd moskeeën en ‘de navel van de wereld’. Het emiraat werd in de 11e eeuw door zijn centrale liggen in de Middellandse Zee ook het centrum van de handelsroutes tussen de Italiaanse Maritieme republieken en het Nabije Oosten.
Ook na de herovering van Sicilië door de Normandische edelman Rogier de Hauteville, in Italië bekend als Ruggero d’Altavilla, bleef de islamitische bevolking op het eiland wonen. In de twee eeuwen van heerschappij door de Normanni (‘Noormannen’, zo genoemd omwille van hun genealogische band met de Vikings) die daarop volgden, zouden de christelijke en islamitische tradities zich blijven vermengen. De Arabisch-Normandisch bouwstijl valt tot op heden nog steeds te bewonderen in het rijke architectonische patrimonium die dit legendarische geslacht der Altavilla in Zuid-Italië achterliet. Een van de bekendste gebouwen is het mysterieuze achthoekige burcht Castel del Monte, niet ver van de stad Andria in Puglia. Voor de bouw van dit jachtslot liet de keizer zich inspireren door de, eveneens achthoekige, Rotskoepel in Jeruzalem en zijn passie voor wiskunde door deze mathematische benadering van de ultieme perfectie. Het kasteel staat trouwens afgebeeld op de Italiaanse 1 eurocent en was ook de inspiratiebron voor het Aedificium in het boek Il nome della rosa (De naam van de roos) van de onlangs overleden Italiaanse schrijver Umberto Eco.
Duitse troon
Op veertienjarige leeftijd, in 1208, verliet Frederik II de pauselijke ‘bescherming’ van Innocentius III en nam hij zelf de macht in handen in het Siciliaanse koninkrijk. Ondertussen woedde in het Heilig Roomse Rijk sinds de dood van zijn vader, keizer Hendrik IV, nog steeds de Duitse troonstrijd tussen de Hogenstaufen en de Welfen. Toen paus Innocentius III in 1298 Otto IV, uit de familie der Welfen, tot Duitse koning had uitgeroepen, kozen de Hogenstaufers Filips van Zwaben, de oom van de jonge Frederik, uit tot tegenkoning in het familieslot van Waiblingen. (Deze Duitse naam werd later veritaliaanst tot Ghibellijnen (Ghibellini)).
Toen Filips van Zwaben werd vermoord in 1208, stond niets Otto IV in de weg om tot keizer gekroond te worden. Maar al snel kwam ook de Welf in conflict met Innocentius III over de Italiaanse lenen, waardoor de paus hem in 1215 weer als keizer afzette. Daardoor kwam Frederik II, als Hogenstaufer, weer als enige rechtmatige troonopvolger op het voorplan. Een jaar na de slag bij Bouvines, waar de Welfen samen met de Graaf van Vlaanderen en de Engelse koning door de Franse koning Filips August werden verslagen, werd de 21-jarige Frederik tot Duitse koning verkozen in Aken. Vijf jaar later kroonde de opvolger van Innocentius III, paus Honorius III hem ook tot keizer in Rome. Hij was eindelijk klaar om de wereld te verbazen.
Liber Augustalis
Tijdens de Duitse troonstrijd profiteerden de Italiaanse vazallen van Frederiks afwezigheid om hun macht over de leengoederen uit te breiden, meestal met steun van de paus. Nadat de Hogenstaufer eindelijk tot keizer was gekroond, was zijn eerste doel alle koninklijke rechten terug te eisen. Federik II besliste om alle illegaal gebouwde kastelen in beslag te nemen, en nodigde elke vazal uit de geloofsbrieven te komen tonen aan het keizerlijk hof. Hij schafte ondertussen elk onterecht verkregen privilege af en verbood de verkoop van leengoederen zonder zijn toestemming. Daarenboven eiste hij terug het koninklijk recht op om te beslissen over de huwelijken van zijn vazallen. Door de afschaffing van de lokale tolheffingen voerde hij de facto de vrijhandel in.
Voor zijn drang naar bestuurlijke centralisatie had Frederik II echter een groot administratief apparaat nodig en goed opgeleide ambtenaren. Omdat de keizer door zijn hervormingsdrang veel vijanden had binnen de de aristocratie en de geestelijkheid, werden de meeste hoogwaardigheidsbekleders meestal gekozen uit de leken. Hij richtte daarom in 1224 in Napels de eerste door de overheid gesubsidieerde universiteit van de wereld op. Het onderwijsinstituut, dat vandaag luistert naar de naam Università degli Studi di Napoli Federico II, diende niet alleen als concurrent van de pauselijke universteit in Bologna, maar gaf aan de getalenteerde studenten, uit alle rangen en standen, de kans tot een sociale mobiliteit in de keizerlijke bureaucratie.
De Magna Carta, het handvest over vrijheden en rechtspraak dat de Engelse koning Jan zonder Land in 1215 ondertekende, stimuleerde Frederik II zestien jaar later om, samen met zijn rondreizend hof of de Magnu Curia, de Grondwetten van Melfi of de Liber Augustalis op te stellen. Deze grondwet avant la lettre (de eerste titel van het werk was Constitutiones Regni Siciliarum of de Grondwetten van het Siciliaanse Koninkrijk), omvatte een uniek geheel van 220 afzonderlijke wetten, waarin de totale rechtsorde en bestuurlijke inrichting van Sicilië werd vastgelegd. Het was geïnspireerd op de 6e-eeuwse Corpus Iuris Civilis van de Byzantijnse keizer Justinianus I. Frederik II hoopte enerzijds oprecht dat deze wetgevende reorganisatie het aantal binnenlandse conflicten zou doen dalen, met een grotere economische voorspoed (en keizerlijke belastinginkomsten) als gevolg. Anderzijds vergrootte de Liber Augustalis de keizerlijk macht over zijn onderdanen en vazallen, vergelijkbaar met de macht van de Romeinse keizers of die van de absolute monarchieën uit het ancien régime.
Modern
Het moderne karakter van het wetboek, bleek bijvoorbeel ook uit het feit dat er voor het eerst in de Europese geschiedenis een artikel over de gezondheidszorg instond, dat betrekking had op het afval- en schoonmaakbeleid van de groeiende steden. Dat was niet toevallig want Frederik II stichtte dat jaar in Salerno, ten zuiden van Napels, ook de eerste school voor geneeskunde, de Schola Medica Salernitana. Vanaf toen mochten alleen geneesheren met een diploma van dit instituut in het Siciliaanse Koninkrijk het beroep uitoefenen. De leer was gebaseerd op de synthese van de Grieks-Latijnse geneeskundige traditie (Hyppocrates, Claudius Galenus, et.) aangevuld met kennis afkomstig uit de Arabische en Joodse culturen (Ali ibn Abbas, Ibn al-Azzar, Isaac Israeli ben Solomon, etc.). Het vertegenwoordigde een fundamenteel moment in de geschiedenis van de geneeskunde omwille van de nadruk op de empirische methode en preventie.
De gedoopte sultan
De eclectische culturele omgeving uit de kindertijd zou Frederik II zeer sterk beïnvloeden gedurende zijn volwassen leven als heerser over een rijk dat zich uitstrekt van de Noordzee tot Malta. De toekomstige keizer was niet zo zeer geïnteresseerd in de islamitische religie maar eerder in de culturele rijkdom die vanuit het Midden-Oosten langsheen de commerciële handelsroutes Sicilië binnenvaarde. Vooral de voor het christelijk Europa onbekende protowetenschappelijke methode vond hij zeer intrigerend. Regelmatig werden er aan het Siciliaanse hof, de Magna Curia, Arabische wetenschappers uitgenodigd om er uiteenzettingen te doen over de laatste ontwikkelingen in de toenmalige populaire wetenschappen als alchemie, geneeskunde, filosofie, wiskunde of astronomie. Sommige (bekeerde) moslims kregen belangrijke functies aan het Siciliaanse hof. De bekendste daarvan was Oberto Fallamonica, zoon van shaykh Abd al-Rahman, die zich opwerkte tot hoofd van de Siciliaanse administratie.
De Hohenstaufer zag de moslims (en Joden) niet als hinderlijke heidenen maar wel als nuttige onderdanen die beschikten over bruikbare kennis en bekwaamheden. Van de Saracenen leerden de Normandische vorsten de technieken om parfums te maken, stoffen te verven, en tapijten te weven. Op het platteland kweekte men zeldzame en exotische planten, katoen en zelfs kamelen. Van deze Saracini, zoals ze toen werden genoemd, leerde men moderne en vooral efficiëntere irrigatietechnieken, die tot op vandaag nog steeds in de landbouw gebruikt worden. Zo bloeide de productie van citrusvruchten, amandelen en pistachenoten. Uit sommige putten in de buurt van Palermo ontgon men zelfs aardolie of petroleum (van ‘petra’ en ‘olium’ of steenolie). Daarmee maakte men het vuur aan, werden ’s nachts de huizen verlicht of produceerde men, in combinatie met de zwavel die werd ontgonnen aan de voet van de Etna, het ‘Griekse vuur’ (een soort van primitieve vlammenwerper) mee.
Wetenschapper
Door zijn kennis van het Arabisch (Frederik II sprak zes talen: Latijn, Siciliaans, Duits, Frans, Grieks en Arabisch.) onderhield de ‘fanciullo di Puglia’, zoals de jonge keizer wel eens werd genoemd, een uitgebreide briefwisseling met de belangrijkste islamitische denkers en vorsten uit die tijd. In de volledig in het Arabische geschreven ‘Siciliaanse kwesties’ (Al-masa’il al-Siqilliyya) antwoordde de uit al-Andalus afkomstige filosoof Ibn Sab’in op vijf thema’s die de nieuwsgierige keizer hem had voorgelegd. Ook nodigde Frederik II in 1209 de Schotse filosoof Michael Scot (Michele Scoto) uit aan het hof van Palermo. Daar leerde deze veelzijdig middeleeuws geleerde Arabisch. Hij maakte zoveel indruk op de keizer dat deze hem onder zijn bescherming naar de universiteit van Toledo uitzond om het werk van Aristoteles en de Arabische commentaren daarop, zoals die van Avicenna (Ibn Sina) en Averroes (Ibn Rushd), te vertalen en te verspreiden.
De geleerde Frederik II schreef zelf ook een boek over de valkenjacht, De Arte Venandi cum Avibus (‘De kunst van het jagen met vogels’). Daarvoor haalde de keizer niet alleen inspiratie uit een tractaat van de befaamde Arabische valkenier Moamyn, maar deed hij zelf ook op systematische manier experimenten tijdens zijn talrijk jachtpartijen. Hij beschouwde zichzelf als een middeleeuwse ‘wetenschapper’ die de resultaten van zijn studie beschreef zoals ze waren: ‘que sunt, sicut sunt’. Zijn brede interesse, nieuwsgierigheid karakter, en de drang naar kennis en zelfonplooiing vinden we later terug bij de renaissance humanisten, en maakte van Frederik II misschien wel de eerste echte homo universalis.
Door zijn goede contacten in de moslimwereld, zijn islamitische lijfwacht en zijn diepe interesse in de oosters cultuur werd de Hohenstaufer door zijn tegenstanders ook wel eens smalend ‘de gedoopte sultan’ genoemd. Maar omdat zijn hofhouding en daden al snel tot ieders verbeelding spraken, noemden de meeste tijdgenoten hem de Stupor Mundi, of hij die wereld verbaast. Een eerbetoon die meer dan duizend jaar eerder ook aan Julius Caesar te beurt was gevallen, al was zijn adoptiezoon Augustus pas de eerste echte Romeinse ‘Kaiser’ of keizer (de Romeinse titel was ‘princeps’, en later ‘Augustus’).
In zijn Magna Curia bloeide ook de Siciliaanse School, het begin van de Italiaanse dichtkunst geïnspireerd op het oeuvre Provençaalse troubadours. Niet alleen vond Iacopo da Lentini er het sonnet uit, maar de grote weerklank van deze literaire school maakte het Siciliaanse dialect bijna tot de offciële Italiaanse taal. Zelfs de Toscaanse dichter Dante Alighieri schreef in zijn De vulgari eloquentia: ‘Alles wat de Italianen schrijven in de volkstaal, wordt Siciliaans genoemd.’ Toch zou uiteindelijk de Florentijnse dialect van Dante de strijd winnen, ondermeer door het succes van de populaire roman I promessi sposi van Alessandro Manzoni, geschreven in het midden van Italiaanse eenmakingsstrijd of Risorgimento. Het gebruik van de voorwaardelijke tijd, achter- en voorvoegsels en heel wat Provençaalse leenwoorden in het Italiaans, zijn dan wel weer een Siciliaanse erfenis.
Moslimbevolking
Die liefde voor de islamitische cultuur stond de keizer echter niet in de weg om hard op te treden tegen de moslimbevolking toen die in opstand kwam onder leiding van Muhammad Ibn Abbad vanaf 1222. De relatief grote godsdiensttolerantie van de katholieke Hohenstaufer eindigde abrupt toen de stabiliteit van zijn rijk in gevaar dreigde te komen. De repressie tegen deze islamitische rebellie, in de streek rond het beroemde Siciliaanse stadje Corleone, eindigde in een waar bloedbad. Tientallen dorpen werden platgebrand en geplunderd, de rebellenleiders en hun volledige familie werden geëxecuteerd (levend vastgebonden in zakken, en daarna in zee geworpen) en de lokale moslimbevolking werd gedeporteerd naar het Italiaanse vasteland. Het grootste deel vestigde zich enkele jaren later in en rond de stad Lucera, in Puglia.
Deze etnische zuivering van Sicilië in de jaren 1220 en 1230 lijkt in schril contrast te staan met de vreedzame multiculturele samenleving onder zijn voorgangers. Toch moet men oppassen met de voorafgaande eeuwen te idealiseren. Zowel onder de islamitische heerschappij over het eiland, als onder de Normandische vorsten, waren pogroms, gewelddadige confrontaties en discriminerende maatregelen tegen andersgelovigen schering en inslag. De graad van tolerantie hing voornamelijk af van wie de lokale macht in handen had. Het bloedbad en de deportatie was echter een noodzakelijke en logische maatregel voor een katholieke keizer van het Heilige Roomse Rijk tegen heidense opstandelingen.
Verrassend genoeg werden de 50.000 moslims in Lucera daarna trouwe bondgenoten van de Hohenstaufer. Zo leverden ze Frederik II niet alleen zijn persoonlijke lijfwachten, maar ook waren de meer dan achtduizend islamitische boogschutters en soldaten uit de stad een beslissende factor in de keizerlijke overwinning tegen de Lombardische Liga in de slag bij Cortenuova (1237). Het stadje werd echter in het jaar 1300 door Karel II van Anjou, koning van Napels, volledig vernietigd, waarna het merendeel van de moslimbevolking werd bekeerd, vermoord of verkocht als slaaf. Hierdoor eindigde meer dan vierhonderd jaar Islamitische aanwezigheid in Italië. In Spanje hield de dynastie van de Nasriden het nog vol tot 2 januari 1492, toen het laatste islamitische bolwerk Granada na bijna achthonderd jaar in handen viel van de katholieke koningen.
6e kruistocht
Toen paus Honorius III in 1220 Frederik II in Rome tot keizer van het Heilige Roomse Rijk kroonde, een noodzakelijk formele daad als vazal van de kerk, beval hij de Hohenstaufer een expeditie te organiseren om Jeruzalem te heroveren. De Heilige stad was in 1187 in handen gevallen van Saladin, de stichter van de Koerdische dynastie der Ajjoebiden. In 1225 vernieuwde de keizer zijn belofte nog eens op de Landdag van San Germano (vandaag Cassino in de regio Lazio). Datzelfde jaar was Frederik II inmiddels getrouwd met Yolanda van Brienne, het enige kind van Johannes van Brienne, koning van Jeruzalem.
De vele kruistochten in het Heilige Land hadden naast de officiële religieuze motieven, eveneens commerciële en politieke redenen. De paus hoopte namelijk gedurende de afwezigheid van de keizer zijn wereldlijke macht op het Italiaanse scheireiland te vergroten, met behulp van de Lombardische Liga en andere pausgezinde Welfen. Frederik II was echter niet van plan zijn eigen belangen in de steek te laten door zich jarenlang te wijden aan een voor hem nutteloze oorlog, zowel voor het christendom als voor zijn rijk. Ondanks het feit dat hij het gebruik van geweld niet schuwde, had de Stupor Mundi een hekel aan het verspillen van mensenlevens indien het niet strikt noodzakelijk was. Een realistische en pragmatische pacifist avant la lettre, als het ware.
Frederik II slaagde erin om met allerlei voorwendsels zijn belofte uit te stellen tot het aantreden van paus Gregorius IX in 1227. Deze laatste had helemaal geen oren naar de excuses van de keizer en herrinerde hem dreigend aan zijn belofte van San Germano: of Frederik II vertrok op kruistocht of hij werd geëxcommuniceerd. Datzelfde jaar probeerde de Hohenstaufer zijn belofte in te vullen, maar een epidemie in Otranto (vandaag een provinciestad in Puglia) verhinderde het vertrek van zijn leger. Gregorius IX reageerde furieus op het bericht en excommuniceerde de keizer met een groot deel van zijn gevolg. Hij omschreef Federik II als ‘de zogenaamde keizer, de koning van de plagen, een ketter en een voorloper van de Antichrist’. ‘Verbinden’ was toen duidelijk nog geen christelijke waarde.
Het jaar daarop vertrok Frederik II dan toch effectief naar het Heilig Land maar zonder pauselijke zegen. Daardoor wordt de zesde kruistocht ook wel de ‘kruistocht der geëxcommuniceerden’ genoemd. Het was ook de enige succesvolle expeditie naar het Heilige Land die zonder bloedvergieten eindigde. Eenmaal aangekomen, besloot de Hohenstaufer om te onderhandelen met sultan Ayyubide al-Malik al-Kamil, de neef van Saladin en toenmalige heerser over Egypte en Syrië. Niet alleen had hij door zijn huwelijk met Yolanda van Brienne recht op de titel van koning van Jeruzalem, maar door zijn jarenlange correspondentie met al-Malik al-Kamil hadden beide vorsten een vriendschappelijke band opgebouwd.
Tot verbazing van de aanwezigen omhelsden de Stupor Mundi en de sultan elkaar hartelijk bij hun eerste ontmoeting. Geen van beide had zin in een oorlog, en na twee jaar onderhandelen, sloten ze in 1229 het verdrag van Jaffa: Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth kwamen gedurende tien jaar onder christelijk bestuur. Tegelijkertijd kreeg de moslimbevolking toegang tot hun religieuze gebedsplaatsen, zoals de Al-Aqsamoskee of de Tempelberg. Wat toen mogelijk was door twee verlichte en pragmatische vorsten, lijkt vandaag jammer genoeg een zeer onrealistisch scenario in diezelfde regio.
Ghibellijnen vs Welfen
Omdat hij geëxcommuniceerd was kroonde Frederik II zichzelf in 1229 tot koning van Jeruzalem. Dit was niet naar de zin van Gregorius IX, die het akkoord tussen de keizer en Ayyubide al-Malik al-Kamil een farce vond. Er had niet eens bloed gevloeid! Het succes van de zesde kruistocht en de uitdagende ‘zelfkroning’ van Frederik II accentueerde het conflict tussen het pausdom en het keizerrijk nog meer. De strijd tussen de Ghibellijnen (keizer) en Welfen (paus) was een constante gedurende de heerschappij van Frederik II, maar bereikte tijdens zijn afwezigheid op initiatief van Gregorius IX een nieuw hoogtepunt. De paus kon daarbij traditiegetrouw rekenen op de steun van de Lombardische Liga, een verbond van Noord-Italiaanse steden die streden tegen de keizerlijke macht.
Enerzijds probeerden de Lombardische steden meer autonomie te verkrijgen, of hun veroverde vrijheden te beschermen, en anderzijds probeerde de paus de wereldlijke macht te onderwerpen aan de religieuze macht. De scheiding van Kerk en Staat was in de feodale standensamenleving nog geen evidentie, en zou pas door de 18e-eeuwse Verlichting, de opkomst van de burgerij en de liberale natiestaten helemaal doorbreken. Daarenboven probeerde de Heilige Stoel steevast de vereniging van rooms-Duitsland, het koninkrijk Italië en het koninkrijk Sicilië onder één enkele kroon te verhinderen, om zo de Pauselijke Staten in Midden-Italië te beschermen tegen een vijandige omsingeling. Beide partijen bevochten elkaar met wisselend succes, waarbij paus Gegorius IX Frederik II maar liefst drie keer excommuniceerde.
Vanaf 1243, na de verkiezing van Innocentius IV tot paus, keerden de krijgskansen van Frederik II langzaam maar zeker. Twee jaar later bevestigde het Concilie van Lyon de excommunicatie van de Hohenstaufer en verloste de paus de keizerlijke vazallen van hun plicht tot gehoorzaamheid. Tevens werd Willem II van Holland door Innocentius IV tot koning van Duitsland uitgeroepen, een titel die de keizer reeds tien jaar daarvoor aan zijn zoon Koenraad IV had gegeven. Door de nederlaag bij de belegering van Parma in 1248, moest Frederik II echter wel zijn ambities definitief opbergen om geheel Italië onder het keizerlijk gezag te brengen.
Epiloog
Frederik II bleef keizer tot aan zijn dood op 13 december 1250. Hij stierf na enkele dagen van hevige buikkrampen in het Castello di Fiorentino in Puglia, op weg naar zijn geboortestad. Waarschijnlijk door vergiftiging. Vandaag ligt hij begraven op Sicilië in de kathedraal van Palermo. Als toonbeeld van alle culturele invloeden die er sinds de Feniciërs op het eiland zijn gepasseerd, misschien wel de perfecte rustplaats voor deze eclectische keizer. Zelf verklaarde hij naar’t schijnt ooit: ‘Ik ben niet jaloers op het paradijs van God, want ik ben zeer tevreden in Sicilië te leven.’
De belangrijkste middeleeuwse scholasticus, en tijdgenoot van Frederik II, Thomas van Aquino schreef: ‘Verwondering is het verlangen naar kennis.’ Misschien is dat wel de belangrijkste erfenis van de Stupor Mundi voor de wereld van vandaag.
Philip Roose schreef – samen met Joost Houtman – het boek Bella Figura: waarom de Italianen zo Italiaans zijn. Verschijnt 31 mei; nu al te bestellen in de webwinkel van Doorbraak.
Philip Roose (1979) studeerde geschiedenis in Leuven en Granada en marketing en management in Parma. Hij woont in Catania (Sicilië) en exporteert Italiaanse wijnen. Samen met Joost Houtman schreef hij het boek 'Bella Figura: Waarom de Italianen zo Italiaans zijn?' (Uitgeverij Vrijdag; verschijnt 31 mei 2018).
Woorden scheppen de realiteit, of toch de perceptie ervan. Philip Roose over de instrumentalisering van taal.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.