Na het debacle rond de onverantwoorde en overvloedige subsidies voor de schimmige bedrijfjes van Sihame El Kaouakibi in 2021, besliste minister van Begroting Matthias Diependaele (N-VA) om via een online subsidieregister volledig transparantie te voorzien in het Vlaamse subsidiebeleid. Daaruit kunnen we twee belangrijke vaststellingen distilleren: 1. 17,8 miljard euro of 31 procent van alle uitgaven zijn subsidies aan bedrijven, andere overheden en verenigingen 2. De grootste subsidieslokop is de stad Antwerpen met 1,1 miljard euro, waarvan 872,5 miljoen euro…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Na het debacle rond de onverantwoorde en overvloedige subsidies voor de schimmige bedrijfjes van Sihame El Kaouakibi in 2021, besliste minister van Begroting Matthias Diependaele (N-VA) om via een online subsidieregister volledig transparantie te voorzien in het Vlaamse subsidiebeleid.
Daaruit kunnen we twee belangrijke vaststellingen distilleren:
1. 17,8 miljard euro of 31 procent van alle uitgaven zijn subsidies aan bedrijven, andere overheden en verenigingen
2. De grootste subsidieslokop is de stad Antwerpen met 1,1 miljard euro, waarvan 872,5 miljoen euro via het Gemeentefonds.
Wat het eerste punt betreft, de subsidiewoede, is de oorzaak de beperkte fiscale middelen die de Vlaamse overheid ter beschikking geeft. Omdat Vlaanderen zijn economie niet kan sturen of ondersteunen via fiscale ingrepen, rest het enkel subsidies als hefboom, sturingsmiddel of ondersteuningsinstrument. Gecombineerd met de federale subsidies en fiscale uitzonderingsparcours ligt de steun aan onze bedrijven gevoelig hoger liggen dan in de ons omringende landen. Volgens de Nationale Bank zou dit bovendien de arbeidsmarkt verstoren.
Grijsgedraaide plaat
De 1,1 miljard euro subsidies aan de stad Antwerpen – waarvan het overgrote deel via het Gemeentefonds – lanceerde opnieuw een ongelijkheidsdiscussie tussen steden en het platteland. Sammy Mahdi was er als de kippen bij om zijn plattelandsburgemeesters te verdedigen. Sammy had het over een voorkeursbehandeling die grotere steden krijgen. Zo krijgen Antwerpen en Gent ongeveer 1.470 euro per inwoner terwijl het gros van de Vlaamse gemeenten slechts tussen de 100 en 400 euro per inwoner krijgt.
Mahdi heeft niet volledig ongelijk, maar hij klinkt wel als een oude grijsgedraaide plaat die periodiek in de Vlaamse politiek opgelegd wordt. In mijn gedachten hoor ik Bart De Wever roepen: ‘Zet die plaat af.’
Gemeentelijke fiscale autonomie
Het fonds der gemeenten ontstond in 21 juli 1860, ter compensatie van de opheffing van octrooirechten (een soort douanerechten geïnd aan de ingang van sommige steden op de invoer en uitvoer van bepaalde goederen, o.a. dranken, brandstoffen en bouwmaterialen). De verschillende octrooirechten zag men destijds als een belemmering van de economische groei en een fiscale ongelijkheid met het platteland, dat toen om diverse redenen geen octrooirechten kon innen. Om deze ongelijkheid weg te werken werden alle steden en gemeenten in de feiten onderhevig aan de staatfiscaliteit en verloren ze een groot deel van hun fiscale onafhankelijkheid.
In ruil kwam het Fonds der Gemeenten. Velen zien dit als het eerste luik van wat men nu vaak het fiscaal federalisme noemt. Het was een herverdeling van fiscale inkomsten uit handel waar voor het eerst ook de plattelandsgemeenten konden van genieten.
A en B-fonds
Vanaf 1922 onderging het Fonds der Gemeenten vele kleine aanpassingen maar de eerste aanzienlijke wijziging is deze van 1964. Toen volgde de eerste van vele samenvoegingen van fondsen uit de geschiedenis van het Gemeentefonds. Het Gemeentefonds voor Openbare Onderstand en het Fonds der Gemeenten zouden voorst het Gemeentefonds gaan heten.
Tot 1964 werden a rato de fiscale inkomsten ad hoc per stad en gemeente bedragen toegekend. Deze berekeningswijze bracht volgens veel burgemeesters een ongelijkheid teweeg tussen steden en het platteland. Ze eisten dat de toekenning van middelen voor de grote steden zou beperkt worden via een plafond op de inkomsten. Daardoor werd beslist het gemeentefonds op te splitsen in een A-fonds en een B-fonds. Het A-fonds bestond uit een plafond van 37% van de middelen voor de steden: Antwerpen, Brussel, Gent en Luik. Het B-Fonds, 63%, was voorzien voor alle overige steden en gemeenten. Het B-fonds werd ook opgesplitst in 4 klassen:
*Eerste klasse: gemeenten met 10.000 inwoners en meer;
*Tweede klasse: gemeenten met 5.000 tot 9.999 inwoners;
*Derde klasse: gemeenten met 2.500 tot 4.999 inwoners;
*Vierde klasse: gemeenten met minder dan 2.500 inwoners.
Door de onderverdeling van de middelen binnen de klassen werd toen al rekening gehouden met de bijzonder hoedanigheid van centrumsteden(klasse I).
Extralegale regionalisering
In 1976 kwam er een bicefale scheiding van het Gemeentefonds. Hoewel de jaarlijkse dotatie nog steeds ingeschreven stond op het federale budget van het ministerie van Binnenlandse Zaken, en de verdeling onder de regio’s daar bepaald werd, beslisten de regio’s wel over de allocatie van de middelen uit het fonds naar de steden en gemeenten.
Deze regionalisering was vooral ingegeven door de fusies van gemeenten en de wil tot het implementeren van een correctere – lees gelijke – verdeling van de middelen. Opnieuw werd het argument van de ongelijkheid van middelen door plattelandsgemeenten aangehaald als reden tot heroriëntering van de subsidie. De bijzondere wet van 16 januari 1989 ter hervorming van de instellingen, zorgde ervoor dat het Gemeentefonds volledig wordt overgebracht naar de regio’s.
Het Vlaams Gemeentefonds
Het Waals gewest lanceerde als eerste een eigen regelgevend kader in 1989, Vlaanderen volgde in 1990 en Brussel in 1994. Vanaf 1990 kunnen we dus spreken over een Vlaams Gemeentefonds. Hierbij werd een verdeling gemaakt op basis van drie groepen. De grote steden (Antwerpen en Gent) die aanspraak maakten op 42,90% van het fonds. De regionale centrumsteden met 50.000 tot 150.000 inwoners (Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout) die recht hadden op 15,75% van het fonds en een derde groep resterende gemeenten met een gedeelte van 41,35%. Brugge kreeg als enige centrumstad nog bijkomend 0,2% omdat het als centrumstad met meer dan 100.000 inwoners een haven had. Bij deze verdeling lag voor één keer niet de nadruk op de plattelandsgemeenten maar op extra aandacht voor de centrumsteden.
Het nieuwe gemeentefonds
In 2002 komt er weer een grote discussie op gang rond het Gemeentefonds. Opnieuw gaat het over de ongelijkheid tussen platteland en steden. Politici vallen over elkaar om te benadrukken dat de regeling herzien moet worden. Het Gemeentefonds moest ook de toen opgeld makende ‘subsidiariteit’ versterken en financieren. Voor de tweede keer in de geschiedenis van het gemeentefonds volgt een fusie van fondsen.
Het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, voegt het Gemeentefonds, het Investeringsfonds, het Vlaams Noodfonds en het Sociaal Impulsfonds samen tot het Gemeentefonds. Nieuw was dat de steden en de gemeenten vanaf 2002 de gegeven middelen zowel voor de normale uitgaven als voor investeringsuitgaven mochten aanwenden. De verdeling van de middelen geschiedde volgens andere nieuwe criteria en maatschappelijke normen en is daardoor vrij ingewikkeld.
Andere fondsen
In 2002 wordt een nieuw fonds in het leven geroepen: het stedenfonds. Een fonds exclusief voor de dertien centrumsteden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
In 2014 kwam er het plattelandsfonds voor ongeveer 50 plattelandsgemeenten. Je raad het nooit, het kwam er na een discussie omtrent de ongelijke verdeling van middelen uit het gemeentefonds en het stedenfonds.
Verder kregen we een overheveling van het federaal grootstedenfonds naar Vlaanderen, dit voorzag subsidie voor investering voor de steden Antwerpen, Gent, Mechelen, Oostende, Sint-Niklaas
Daarnaast waren er nog de Vlaamse subsidies voor stadsvernieuwing en sectorale subsidiestromen voor jeugd, cultuur, sport, flankerend onderwijsbeleid, ontwikkelingssamenwerking, integratie en kinderarmoedebestrijding.
Vereenvoudiging fondsen en subsidiestromen
Tussen 2014 en 2018 werd gepoogd het kluwen aan fondsen en subsidies aan steden en gemeenten te herleiden tot twee subsidiestromen.
Het Plattelandsfonds, het Vlaams grootstedenbeleid en de subsidies voor stadsvernieuwing werden samengevoegd tot het investeringsfonds.
In twee fasen werden eerst alle sectorale subsidiestromen ingekanteld in het Gemeentefonds en in een tweede fase volgde het Stedenfonds. Voor de volledigheid melden wij nog dat het Gemeentefonds ook de dotatie Elia-compensatie (compensatie voor verlies aan dividenden door de Elia-taks) en de aanvullende dotatie voor provinciale instellingen bevat.
Na een periode van samenvoeging en vereenvoudiging volgt een periode van oprichting van nieuwe fondsen. Het is nu niet anders. Intussen kwamen er subsidies voor grootstedelijke uitdagingen, subsidies voor niet-centrumsteden, subsidies voor gemeenten met een mobiliteitsknooppunt en subsidies voor grootstedelijke problematieken. Het is een ad hoc-aanpak van mozaïekbeleid die ook op zijn beurt ongelijkheid in de hand werkt.
Besluit
Feit is dat ongeveer 20% van de inkomsten van steden en gemeenten Vlaamse subsidies zijn. Historisch gezien zijn de subsidies niet in het nadeel van de gemeenten. Wel integendeel, ze waren nog nooit zo in het voordeel van het platteland. Bekeken echter door een financieel en fiscale bril van vandaag, en gelet op de huidige maatschappelijk uitdagingen, supra-lokale eisen, economische ontplooiing en sociale verworvenheden van de gemeenten, is de verdeling hopeloos ongelijk. Een actualisering van het gemeentefonds dringt zich op. Een tabula rasa hoeft niet, maar het berekenen volgens nieuwe criteria, het inkantelen van de nieuwe subsidies en een verbod op subsidies aan steden en gemeenten buiten het Gemeentefonds, lijken mij essentieel.