JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

Die Gutmenschen sind nicht gut

ColumnBoudewijn Bouckaert31/1/2018Leestijd 4 minuten
De term ‘Gutmensch’

De term ‘Gutmensch’

foto © Reporters

De Gutmensch is niet naïef. Hij/zij weet dikwijls goed waar hij/zij mee bezig is, het bewust ontwrichten van de politiek-democratische gemeenschap.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Met dank aan Dewever in De Morgen staat nu ook in Vlaanderen de Gutmensch op scène. De politieke strijd rond asiel en migratie heeft een typetje gecreëerd dat gevoelig verschilt van de hardlinkse Agitprop-militant die met diepe maatschappijanalyses, meestal gebaseerd op de 200 -jaar oude Marx, het rechtse monster te lijf gaat. Neen, de Gutmensch is de zachtheid zelf. Hij/zij wil niet strijden maar verbinden, hij /zij wil geen klassenstrijd maar intermenselijke liefde overal, hij/zij wil geen muren maar bruggen. Mocht paus Franciscus toch maar wat strenger willen zijn voor de kindervrienden in zijn firma, hij maakt een goede kans om het tot Gutmensch-opperhoofd te schoppen.

Gutmensch is een spotnaam

Dat de Gutmenschen zichzelf ‘sehr Gut’ vinden mag niet doen vergeten dat de term eigenlijk ontstond als spotnaam. Zoals Thijs Kleinpaste in de Groene Amsterdammer (14 december 2014) betoogt is de Gutmensch ‘volgens de mensen die het woord als veroordeling bedoelen, de drammerige wereldverbeteraar die uit naam van een schijnbaar humanistisch streven de kanker is in het lichaam van de samenleving. Het zijn de mensen die uit naam van het goede het slechte doen, en die zich niet laten tegenspreken, omdat ze het monopolie denken te bezitten op de moraal.’ Kleinpaste plaatst de Gutmensch tegenover zijn tegendeel, de revanchistische lasteraar (lees: de platvoers-racistische twitteraar die zich verslikt op Filipino-Miss België). ‘Tegenover zijn tegendeel’, gaat Kleinpaste verder, ‘wordt de Gutmensch bijna sympathiek-bijna. Want hoe weerzinwekkend zijn revanchistische lasteraar ook is, de Gutmensch bezit eveneens iets afstotelijks. Wellicht is dat het onaantrekkelijke besef dat heiligheid, bij nadere inspectie, vaak ook schijnheiligheid inhoudt, en dat de naastenliefde die steeds weer publiekelijk wordt beleden soms een dun masker is voor individuele schraapzucht.’

Drammerig en schijnheilig: het zijn lelijke eigenschappen van de Gutmensch, maar uiteindelijk tamelijk ongevaarlijk want ze ontmaskeren uiteindelijk zichzelf. Erger is, zoals Kleinpaste nogal mysterieus stelt, dat ze ‘in naam van het goede het slechte doen’. De maatschappelijke gevaarlijkheid van de Gutmensch zit in het feit dat hij ons op een destructief spoor zet maar erin slaagt dit te overgieten met een morele saus en zoals de rattenvanger van Hameln, de betere zielen in de samenleving meezuigt naar de collectieve vernieling.

Moreel hoog, politiek laag

Dikwijls wordt de Gutmensch getackeld met het verwijt van naïviteit. Tegenover het idealistisch streven van deze species wordt dan geplaatst de cynische, amorele wereld van macht en politiek. De Gutmensch is morele hoogvlieger, maar politieke laagvlieger. De boodschap is duidelijk: wie de poorten van de politiek binnentreedt laat best zijn morele ballast achterwege, of hij gaat roemloos ten onder zoals een koorknaap in een bordeel. Dat klopt echter niet.

Vooreerst, veel Gutmenschen zijn niet naïef en weten verdorie goed waar ze mee bezig zijn. Het massaal importeren van nieuwe kiezers kan een machtsverschuiving teweegbrengen waarin zij de winnaars kunnen zijn. Dat kan zeker lukken. Denken we maar aan de regulariseringsgolven van onder paars, de demografische verschuiving in Brussel en de navenante consolidatie van de PS-macht.

Maar ook het vooropstellen van het dilemma moraal versus politiek klopt niet en is bovendien strategisch dom. Hierdoor geeft men het morele terrein zomaar prijs aan de Gutmenschen en wekt men de indruk dat politiek niets anders kan zijn dan het exclusieve jachtterrein van gewetenloze machtswellustelingen.

Oikos vs polis

Tussen moraal en politiek staat geen ondoordringbare muur. Ook in het bedrijven van politiek moet men morele standaarden hoog houden. Het probleem is echter dat morele oplossingen kunnen verschillen naargelang het terrein waarop zij moeten toegepast worden.

Aristoteles, met Plato de stamvader van de politieke filosofie, maakte al het onderscheid tussen de ‘oikos’, het niveau van de huishouding, familie, gezin, en de ‘polis’, de bredere gemeenschap (een stad, een land) waarin niet iedereen iedereen kan kennen maar waar mensen zich verbonden voelen door gezamenlijke regelen en instituties die het algemeen belang, het ‘bonum commune’, zouden moeten dienen. Over wat tot het ‘algemeen belang’ in de ‘polis’ moet gerekend worden verschilt sterk naargelang de politieke stroming. Een liberaal heeft hierop een meer restrictieve visie dan de conservatief en deze laatste een meer restrictieve visie dan de sociaaldemocraat. Maar wat ook de visie op het algemeen belang weze, vast staat dat aan dit begrip totaal verschillende imperatieven beantwoorden dan aan de belangen op het niveau van de ‘oikos’.

Stel dat uw buurvrouw in paniek bij u komt aankloppen omdat haar man haar ongenadig aftroeft. Door uw kennis van deze beperkte sociale context kan je de waarachtigheid van haar noodkreet goed beoordelen en kan je ook de impact van uw beslissing om onderdak te verlenen goed inschatten. Als de noodkreet waarachtig is en het impact op de eigen huishouding beheersbaar is, dan is het hoogst moreel de buurvrouw binnen te laten. Gutmenschen trekken hier een gemakkelijke analogie naar de vluchtelingen uit minder leuke regimes, die hier aan onze nationale voordeur aankloppen. Wat moreel verdedigbaar is op het niveau van de ‘oikos’ wordt dan zonder enig probleem overgeplant naar het niveau van de ‘polis’. Dat is niet alleen slordig maar uiteindelijk ook hoogst immoreel. De bestuurders van de ‘polis’ zijn immers geen huisvaders of huismoeders. Zij besturen een macro-sociale realiteit waarbij zij geen zicht hebben op de micro-bedoelingen van iedereen die hier komt aankloppen. Bovendien beheren zij niet hun eigen persoonlijk of familiaal welzijn maar het welzijn en de middelen van duizenden, miljoenen burgers van wie zij een mandaat gekregen hebben voor hun algemeen belang te zorgen. In hun beslissing om de voordeur al dan niet open te zetten moeten zij rekening houden met dit mandaat en kan het vanuit politiek-moreel oogpunt best verdedigbaar zijn de voordeur gesloten te houden en een andere beslissing te nemen dan die welke op ‘oikos’-niveau zou genomen worden. Slordigheid aan de nationale voordeur kan bestraft worden met een vertrouwensbreuk in het politiek mandaat en de ontwrichting van de werking van de ‘polis’. Dat is een hoogst politiek-immorele uitkomst.

De Gutmenschen, in hun verschillende gradaties en hoedanigheden, moeten dus stevig van antwoord gediend worden. Niet dat zij naïef zijn, dat zij moreel zweverig zijn, dat zij het politieke machtsspel niet zouden beheersen. Wel dat zij het ‘oikos’-niveau en het ‘polis’-niveau door elkaar klutsen, en daardoor de werking van onze politiek-democratische gemeenschap, – een van de basisvoorwaarden voor het’ goede morele leven’- ontwrichten. Daarom zijn de Gutmenschen nicht gut.

Boudewijn Bouckaert (1947) is emeritus hoogleraar rechten en 'law and economics' aan de Ugent. Hij was Vlaams Parlementslid voor LDD en voorzitter van de klassiek-liberale club Nova Civitas en van het Overlegcentrum voor Vlaamse Verenigingen. Vandaag is hij voorzitter van de klassiek-liberale denktank Libera!

Meer van Boudewijn Bouckaert
Commentaren en reacties