Er was méér dan ‘zatteklap’
Het 'etatisme' van Conner Rousseau
Conner Rousseau.
foto © Belga
Conner Rousseau geloofde blind in de sturende kracht van de staat en sommige van zijn voorstellen waren dan ook vrijheidsbeperkend.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMichail Bakoenin wijst op de erfzonde van het marxisme: het absolute geloof in de sturende kracht van de staat, ook bekend als het ‘etatisme’. Net die erfzonde zorgt ervoor dat socialistische regimes ontsporen. Helaas waren nogal wat voorstellen van Vooruit-voorzitter Rousseau in dat bedje ziek.
Marxistisch geïnspireerde regimes eindigen meestal in terreur. In naam van ‘het volk’ worden gruwelijke misdrijven gepleegd en worden politieke tegenstanders geëlimineerd. Nochtans ligt aan de basis van het marxisme — toch zoals Karl Marx het heeft geformuleerd — een gedachte van humanisme, van gelijkheid en van vrijheid. Hoe kan het dan toch maar steeds weer ontsporen?
Autoritair
Michail Bakoenin (1814-1876) was de tegenstander van Marx tijdens de Eerste Internationale. Niemand heeft beter de erfzonde van het marxisme geduid. Als Duitser is Marx van top tot teen autoritair, volgens Bakoenin. Marx gelooft in de almacht van de staat en denkt in abstracte begrippen. Daarom moet het volk de staatsmacht veroveren en wordt eigendom staatseigendom. Zo wordt iedereen loonarbeider van de staat, schrijft Bakoenin.
Voor Bakoenin is zo’n staat een bedreiging van de vrijheid. Hij schrijft steevast ‘Staat’ met een hoofdletter om de controlerende macht te benadrukken. Zelfs een volksstaat met algemeen stemrecht leidt ertoe dat een minderheid, een elite, de macht in handen krijgt. Ze regeert in naam van de ‘volkswil’, een abstract begrip dat de onderdrukking moet legitimeren. Deze elite denkt dat ze als enige complexe maatschappelijke problemen kan oplossen. De socialistische staat wordt zo ‘een kliek van bevoorrechten’ meent Bakoenin.
Wat Bakoenin voorspelde, is later ook gebeurd. De erfzonde van het marxisme is dubbel: het geloof in de sterke staat en het denken in abstracte begrippen. Concrete mensen en hun eigen verlangens worden daarbij vergeten, want er wordt geregeerd in naam van de hogere ‘volkswil’.
Een partijvoorzitter die geen politicus is
Conner Rousseau was de hippe posterboy die in t-shirt en op sneakers een beeld opwerpt van optimisme. Hij was partijvoorzitter van een regeringspartij, maar deed alsof hij een gewone jongen was. ‘Politici, stop met de spelletjes en doe je job’, stelde hij zelfs. Net alsof hij geen politicus is. Op het scherm leek hij wel de ideale schoonzoon, hoewel hij dat beeld zelf de laatste maanden ongewild heeft bijgesteld.
Rousseau lijkt in de verste verte niet op Marx die op portretten met norse blik en weelderige baard de wereld een meewarige blik toewerpt. Maar ook Rousseau is, net als Marx, van top tot teen autoritair. Wee diegene die van de partijlijn afwijkt. De partijlijn was de lijn die Conner trekt en niemand anders. Op zich is dat weinig opzienbarend. Ook andere partijvoorzitters gedragen zich als zonnekoningen: ‘le parti, c’est moi’.
Rousseau en de erfzonde
Wat wel aandacht verdient, is dat Rousseau volop de erfzonde van het socialisme in de praktijk toepaste. Hij gelooft dat de overheid het absolute recht heeft mensen te sturen in de door haar gewenste richting. Dit is net wat Bakoenin omschrijft als ‘etatisme’.
Meerdere voorstellen van Rousseau getuigen van een verregaande drang om anderen te disciplineren. Hij formuleerde telkens zijn voorstellen als sociaal, om ‘de mensen’ te helpen. Hij stapte immers in de politiek om ‘de dingen’ te veranderen voor ‘de mensen’. In werkelijkheid zijn meerdere van zijn voorstellen vrijheidsbeperkend, soms zelfs vrijheidsberovend.
Coronacrisis
Tijdens de coronacrisis pleitte Rousseau met groot gemak voor verplichte vaccinatie. Zelden werden hem kritische vragen gesteld over de juridische en de ethische gevolgen van zijn voorstel. Kwam er toch een vraag, dan bewandelde Rousseau vlot verder het pad van de staatscontrole. Hij wou ongevaccineerden de toegang ontzeggen tot openbare plaatsen. Ze moeten zich maar laten vaccineren en als ze dat doen wordt ‘solidariteit beloond met vrijheid’, orakelde de voorzitter van Vooruit.
In naam van het abstracte begrip ‘solidariteit’ haalde Rousseau de mensenrechten onderuit. Mensenrechten zijn geen rechten meer die elke burger heeft omdat hij burger is. Neen, het zijn rechten die de staat verleent aan de ‘solidaire burger’. Dat is de burger die braaf doet wat de staat beveelt. Voor de Vooruit-voorzitter zijn mensenrechten een privilege dat de staat verleent, zoals het de staat belieft.
Gratis kinderopvang
Nog een ander voorstel. Elk kind krijgt 130 dagen gratis kinderopvang aangeboden. Je leest het goed: ‘aangeboden’. Maar er wordt niets ‘aangeboden’, wel ‘opgelegd’. Ouders zijn verplicht in te gaan op het voorstel en dit voor het kind 2,5 jaar oud is. Daar koppelde Rousseau nog het voorstel aan om de ‘schoolplicht’ te verlagen van 5 tot 3 jaar ‘want wie thuis niet leert moet dat op school doen’. Eigenlijk bestaat er tot nu toe geen ‘schoolplicht’, enkel ‘leerplicht’. De etatistisch denkende Rousseau tovert dat onbewust om tot ‘schoolplicht’.
‘Zo maken we werk van gelijke kansen’, proclameerde de Vooruit-voorzitter. Weer formuleerde hij een voorstel dat verregaand ingrijpt in de keuzevrijheid van ouders als een sociaal voorstel. Gezinsleven moet wijken voor het abstracte begrip ‘gelijke kansen’. Gelijke kansen die men enkel kan bereiken door meer staatscontrole, door de verplichting kinderen toe te vertrouwen aan de overheid.
Geld voor hervorming
Een deel van het geld om deze hervorming te realiseren moet van het ‘kindergeld’ komen. Dat systeem — waarbinnen elk kind eenzelfde basisbedrag krijgt — moet op de schop zodat niet de ouders dit bedrag kunnen besteden, maar wel de staat. Steeds weer kan welzijn alleen komen van een staat die steeds dieper ingrijpt in het gezinsleven.
Ook op andere punten aarzelde Rousseau niet om diep in te grijpen in het gezinsleven. De keuze van een gezin voor een thuiswerkende ouder stelt hij in vraag. Iedereen moet bijdragen: ‘Ook al krijgt een thuisblijfmama geen uitkering, toch rijdt ook zij op onze wegen, gaan haar kinderen naar onze scholen en rekent ook zij op onze gezondheidszorg.’ De staat zorgt voor voor de burger en daarom kan hij diens keuzevrijheid beperken en diens gedrag sturen.
Rousseau stelde ook vragen bij het recht van ouders om kinderen te krijgen. Hij riep op daarover na te denken. Ouders moeten soms tegen zichzelf worden beschermd, stelde hij. En wie moet hen beschermen? Ja natuurlijk, de zaligmakende staat.
Kinderen en een rijbewijs
Al is er tegelijk veel onduidelijk. Op de vraag of hij dan verplichte sterilisatie wenst, antwoordde hij ‘dat woord heb ik nooit in de mond genomen’. Wat wil hij dan wel? Rousseau vergeleek kinderen krijgen met een rijbewijs: wie de wet overtreedt, verliest zijn rijbewijs, maar ‘we kappen hem niet fysiek de voeten en handen af zodat hij niet meer kan rijden’.
Aarzelend opperde hij de gedachte dat wie zijn kinderen-krijgen-bewijs kwijt is, net als diegene die rijdt zonder rijbewijs, een gevangenisstraf kan krijgen. Een pas bevallen moeder opsluiten wegens het misdrijf bevalling, je kan het zo gek niet bedenken. Tenzij je, zoals Rousseau, denkt dat de staat gerechtigd is het leven van de burgers verregaand te sturen.
De vergelijking met het rijbewijs is zeer treffend voor Rouseaus etatistische manier van denken. Een rijbewijs is een document verschaft door de staat om een voertuig te mogen besturen en dat toelaat controle uit te oefenen op de bestuurders. Steeds weer staan staat en controle centraal bij Rousseau, zelfs als het over de geboorte van kinderen gaat.
Socialisme en staatsabsolutisme
Leggen we nogmaals ons oor te luisteren bij Bakoenin. De meest rampzalige verbinding die ooit gevormd zou kunnen worden is die waarin socialisme en absolutisme verenigd zijn, schrijft hij. Gerechtigheid moet men zoeken op de weg van de vrijheid, niet op die van het staatssocialisme.
Bakoenin leeft in een tijd dat de strijd om het algemeen stemrecht volop bezig is. Hij heeft er geen goed oog in. Democratieën zullen in het begin geleid worden door ‘waardige mannen’ die het algemeen belang dienen, maar al snel ontstaat een tweedeling tussen de bestuurders en bestuurden. Binnen de groep bestuurders ontstaat een elite die zich steeds meer rechten toeëigent. Dat gebeurt ‘onder het voorwendsel van het algemeen welzijn en de zogenaamde volkswil’, schrijft Bakoenin.
Despotische democratie
Ook een democratische staat kan despotisch zijn wanneer ze ‘onder het voorwendsel de wil van iedereen te vertegenwoordigen, het volle gewicht en de collectieve macht zwaar laat drukken op de wil en de bewegingsvrijheid van ieder van zijn leden die de eigen wil wenst te volgen’. Wat Bakoenin beschrijft, is exact wat Rousseau doet. Hij heeft het goed voor met ‘de mensen’. Hij weet wat goed is voor ‘de mensen’. Meer nog, hij weet het beter dan ‘de mensen’ zelf, dus kan hij het ook opleggen.
Bakoenin sluit af: ‘Laten we socialist zijn, maar nimmer kuddedieren worden.’ Misschien kan dat zinnetje de herder van Vooruit inspireren?
Categorieën |
---|
Hendrik Vuye is doctor in de rechten, master in de criminologie en master in de filosofie. Hij is gewoon hoogleraar Staatsrecht en Mensenrechten aan Universiteit Namen
Wat wordt er veel gesproken in Vlaanderen over politieke vernieuwing. Alleen blijkt spreken zilver en niets doen goud.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.