Iedereen populist!
populisme
foto © Reporters
“Het wordt tijd dat politicologen en journalisten de term ‘populisme’ wat minder kwistig gebruiken.” Philip Roose legt uit waarom.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementWanneer academici bepaalde woorden herdefiniëren in functie van een geviseerde doelgroep, krijgt men de indruk dat niet de wetenschap maar wel de persoonlijke ideologische voorkeur centraal staat in hun onderzoek. Zo publiceerde Jeroen De Preter in het weekblad Knack op 14/08/2018 een artikel waarin hij de linkse[1] cultuurwetenschapper Ico Maly aan het woord liet over het begrip ‘trol’. Terwijl de algemeen gebruikte definitie van een ‘trol’ iemand is die anoniem berichten plaatst op sociale media met als doel voorspelbare emotionele reacties van andere mensen uit te lokken of opzettelijk verkeerde informatie de wereld in te sturen, veranderde deze voormalige Kifkif-medewerker de betekenis van het woord in ‘rechtse politieke activisten met scherpe, grensoverschrijdende humor’.
Deze alternatieve ‘academische’ definitie legitimeerde daarna onder andere enkele journalisten om kritische en sarcastische twitteraars ter rechterzijde van het politieke spectrum als trollen te framen.[2] Deze al dan niet bewuste ‘strategie’ werd voordien reeds in het racisme- en seksismedebat gebruikt. Terwijl discriminatie vroeger over aangeboren kenmerken ging, zoals bijvoorbeeld de huidskleur of fysieke beperkingen, kreeg het in de laatste decennia onder druk van de progressieve antiracismelobby een veel bredere culturele, sociale en religieuze invulling. Elke vorm van islamkritiek werd daardoor al snel islamofobie in politiek correcte kringen. Ook het seksismedebat evolueerde de voorbije jaren van vrouwenemancipatie naar allesomvattende genderstudies, waarin het radikale gelijkheidsdogma bij de meeste wetenschappers primeert op biologische en gedragspsychologische inzichten.[3]
Begripsverwarring
De ideologische herdefiniëring van begrippen, zoals hierboven, maakt het enerzijds mogelijk om niet-politiek correcte meningen gemakkelijk sociaal uit te sluiten of zelfs te criminaliseren.[4] Anderzijds bezorgt het de progressieve medemens een continue stroom van ingebeelde slachtoffers om zich al dan niet professioneel over te ontfermen en bij wie ze hun overschot aan empathie kwijt kunnen. Zoals altijd in een intellectueel debat is een correcte begripsafbakening fundamenteel om niet in oeverloze discussies verzeild te te geraken. Maar het vinden van een sluitende definitie is meestal makkelijker gezegd dan gedaan, en lijkt soms zelfs door sommigen niet eens gewenst.
Hoe de ‘gewone’ man en vrouw in de straat over seksisme en racisme denkt, ligt mijlenver af van wat genderspecialisten of culturele antropologen daarmee bedoelen. Ook in het populismedebat is dit het geval. Een leger van journalisten en politici wijdde de voorbije jaren ontelbare analyses aan dit ‘nieuw’ fenomeen in de westerse politiek. In 2017 verkoos de Cambridge Dictionary ‘populisme’ zelfs tot woord van het jaar. Het was volgens het online woordenboek een van de meest gebruikte zoektermen op internet. Maar wat deze politieke stroming nu juist inhoudt, daarover bestaat zelfs onder politicologen nog steeds discussie. Ze zijn er wel allemaal over eens dat het groeiende populisme een gevaar is voor de liberale democratie (lees: de progressieve visie op de democratische rechtsstaat).
Populisme
Sinds het einde van de Koude Oorlog zien we een steeds snellere electorale neergang van de klassieke politieke stromingen in de westerse democratieën ten voordele van nieuwe of vernieuwde partijen. Vele van deze groeperingen kregen het etiket ‘populistisch’ opgekleefd door politieke wetenschappers en, in hun zog, door de traditionele media. Men onderscheidde daarbij een vijftal kenmerken die volgens hen typisch zijn voor populistische bewegingen: een afkeer van het (partij)establishment, het primaat van de volkswil, een charismatische leider, aandacht voor culturele homogeniteit en vaderlandsliefde.
Burgers spreken daarentegen van populisme om er simplistische of onverantwoorde politiek mee aan te duiden, zoals regeringen die meer geld uitgeven dan innen om bijvoorbeeld ‘gratis’ sociale voorzieningen mee te financieren. Ook vulgair of onrespectvol taalgebruik ten opzichte van politieke tegenstanders en zaken beloven die men niet kan waarmaken, horen in deze categorie thuis. Academici en journalisten gebruiken met andere woorden een volledig andere definitie van het begrip dan de overgrote meerderheid van de bevolking. Deze onbekende theoretische omschrijving wordt door de media gretig overgenomen om bepaalde partijen of politici mee te framen, waardoor het imago van die laatste in de praktijk automatisch een intrinsiek negatieve bijklank krijgt bij de potentiële kiezers.
Framing
Doordat de politicologen zelf ook geen sluitende definitie geven van populisme, wordt nogal snel elke nieuwe beweging die niet behoort tot het klassieke partijpolitieke landschap in deze categorie gegooid. Ook de linkse politicoloog Cas Mudde, expert terzake, probeerde in zijn boek Populisme (geschreven met Cristóbal Rovira Kaltwasse) dit politieke fenomeen te omschrijven. Hij definieert deze stroming als een ideologie die uitgaat van een verdeelde samenleving, waarbij twee homogene en tegengestelde groepen tegenover elkaar komen te staan: het moreel zuivere volk tegenover een corrupte elite.[5] Met andere woorden, iedereen die polariseert tegen het heersende establishment of tegen het dominante politieke discours, kan in ‘academische’ termen als populistisch worden geframed.
Mudde maakt een onderscheid tussen populisme als communicatiestijl, zoals het maken van onrealistische verkiezingsbeloftes, en als politieke ideologie, zoals het beïnvloeden van beleidskeuzes. Er is dus een verschil tussen een populistische politicus en een populistische partij. In het eerste geval is het hoogstens een opportunistische campagnetechniek om stemmen te ronselen, in het tweede geval ent het populisme zich als een soort van parasiet vast op de partij-ideologie. Vooral het nationalisme, conservatisme en socialisme zijn volgens Mudde veel voorkomende gastheren, waardoor de meeste politicologen de laatste jaren niet meer spreken over extreem-links en extreem-rechts, maar over links-populisme en rechts-populisme.
Leitkultur
Niettegenstaande rechtse populisten volgens Mudde achter het democratisch systeem staan waarin het volk zijn leiders kiest via vrije verkiezingen, dreigen ze door de nadruk op de homogeniteit van de meerderheid de rechten van minderheden te miskennen. Dit zou dan het einde van de democratische rechtsstaat betekenen. Liberale democraten, en linkse populisten, geloven in tegenstelling tot rechtse populisten dat een natie bestaat uit diverse culturele groepen met verschillende belangen en ideeën. Deze redenering is echter op verschillende punten problematisch.
Een belangrijk kenmerk van de democratische rechtsstaat is de gelijkheid van iedere burger voor de wet. Vandaag zijn het niet de conservatieven of nationalisten maar juist de progressieven die steeds meer rechten toekennen aan religieuze, sociale of culturele minderheden. Positieve discriminatie of uitzonderingen op bepaalde wetgevingen, zorgt inderdaad voor meer heterogeniteit in de samenleving, maar dan wel één waarbij minderheden steeds meer voorrechten genieten ten koste van de meerderheid. Het pleidooi voor gelijke rechten en plichten door conservatieven is niet hetzelfde als het streven naar religieuze of culturele homogeniteit van een natie door bijvoorbeeld extreemrechtse bewegingen.[6]
Mudde maakt in zijn betoog ook gebruik van een valse dichotomie, wanneer hij het progressieve geloof in de multiculturaliteit gelijkstelt met de liberale democratie, en het conservatieve concept Leitkultur[7]in strijd acht met de democratische rechtsstaat. In elke samenleving zijn er per definitie gedeelde waarden en normen, tradities en culturele uitingen. Deze ‘leidende cultuur’, die parallel loopt met de nationale identiteit, kan men politiek exclusiever of inclusiever interpreteren, zonder echter aan de fundamenten van de liberale democratie te raken. Het is dan ook de reden waarom in een regio zoals Vlaanderen mensen met diverse culturele origine voortdurend in debat treden met elkaar (volgens sommige heet dat ‘polariseren’) om aan die modus vivendi of Leitkultur vorm te geven.
Terwijl progressieve cultuurrelativisten echter elke cultuur als gelijkwaardig beschouwen, beseffen conservatieven dat de liberale democratie er zonder de westerse culturele, sociale en politieke traditie er nooit zou zijn gekomen. Weinig niet-Europese culturen hebben een liberaal-democratische traditie, wat de integratie in de Europese of Vlaamse Leitkultur soms bemoeilijkt. Dit wil niet zeggen dat zij niets waardevols te bieden hebben, integendeel, maar dat de fundamenten van onze liberale democratie niet de multiculturaliteit is, maar wel de Europese en Vlaamse cultuur. De poging van Mudde en andere politicologen om iedereen die niet in hun cultuurrelativistsch verhaal meeloopt te framen als populisten, of zelfs als een bedreiging voor de democratische rechtsstaat, is daarom ook weinig academisch.
Iedereen populist
Het verval of de verdwijning van de klassieke partijen is geen exclusieve Vlaamse aangelegenheid, maar is een fenomeen dat we in alle Europese landen tegenkomen. In Frankrijk hadden de kandidaten in de tweede ronde van de presidentsverkiezingen, Macron (En Marche!) en Le Pen (FN), geen directe band meer met de klassieke politieke stromingen. In Italië behaalden zowel de Vijsterrenbeweging (M5s) als de Lega (Nord) onder Matteo Salvini bij de laatste verkiezingen hoge scores. In Spanje is Podemos nog steeds een belangrijke politieke factor en stevent Ciudadanos af op grote winst. In Duitsland werd Alternative für Deutschland (AfD) de tweede grootste partij in de recentste peilingen. Geert Wilders (PVV) en Thierry Baudet (FvD) bepalen vandaag waarschijnlijk evenveel de Nederlandse politieke agenda als Premier Rutte zelf.
Ook in de meeste voormalige Oostbloklanden zien we dezelfde electorale evolutie. Tussen al die politieke bewegingen zijn er grote ideologische verschillen, maar ze hebben inderdaad een paar dingen gemeen. Alleen, de academische definitie van populisme is echter zo breed en zo vaag, dat iedere politieke wetenschapper eigenlijk zelf kan beslissen welke partij hij of zij al dan niet populistisch noemt. Aandacht voor het democratische primaat van het volk, voor culturele, religieuze en/of sociale tradities van een natie, of voor transparantie in het bestuur, kan men bezwaarlijk in strijd beschouwen met de liberale democratie. De meerderheid van deze partijen heeft inderdaad een charismatische leider en houdt eveneens meer van haar vaderland dan partijen vol zelfverklaarde wereldburgers, maar zij hebben daarop zeker geen exclusiviteit.
De afkeer voor de gevestigde en falende elite is dan weer wel een fundamenteel kenmerk bij zowat elke beweging die pleit voor politieke vernieuwing. Dit laatste element is misschien wel het fundamentele probleem voor het politieke en bureaucratische establishment. De meeste ‘populistische’ partijen krijgen dit etiket namelijk opgekleefd wanneer zij weigeren aan de gevestigde orde mee te werken. Zo probeerde Guy Verhofstadt begin 2017 als liberale kopman in het Europese parlement de Vijfsterrenbeweging (M5s) van Beppe Grillo binnen te halen, maar werd hij niet veel later door een deel van zijn eigen ALDE-fractie teruggefloten omwille van de eurokritische standpunten van deze ‘populistische’ partij. Voor de klassieke politieke partijen zijn ‘populistisch’ en ‘eurokritisch’ namelijk synoniemen. Het eurofiele Ciudadanos onder leiding van Alberto Rivera mocht in 2014 dan ook zonder problemen tot de liberale groep toetreden, niettegenstaande het aan alle bovenvernoemde voorwaarden van een populistische partij voldoet.
Extreemrechts
Het gebruik van de term ‘populisme’ kwam niet toevallig in een stroomversnelling toen, onder druk van de antiracisme- en antidiscriminatiewegeving, extreemrechtse partijen zoals het Vlaams Belang, de Lega (Nord) of het Front National probeerden salonfähig te worden. Deze partijen verlegden hun officiële politieke discours de laatste jaren van xenofoob naar anti-islamitisch, en legden sterk de nadruk op anti-migratiestanpunten, de negatieve gevolgen van de mislukte integratie en de herovering van de nationale soevereiniteit ten koste van de EU. Sinds enkele jaren worden ze, ook door Cas Mudde, steeds minder extreemrechts genoemd, en steeds meer ‘rechts-populistisch’, ‘rechts-radicaal’ of zelfs ‘nieuw-rechts’.
De associatie van populisme met ‘voormalig’ extreemrechts, en de reeds negatieve connotatie van de term in de volksmond, is problematisch voor (nieuwe) conservatieve en centrumrechtse partijen die eveneens dit etiket krijgen opgeplakt omdat zij een ‘bedreiging’ vormen voor het links-liberale en progressieve discours.[8] In de krant De Standaard worden de woorden ‘rechts-conservatief’ en ‘rechts-populistisch’ bijvoorbeeld voortdurend door elkaar gebruikt. Niettegenstaande zij veel ideologische raakpunten hebben met rechtspopulistische partijen, en vooral dezelfde kritieken delen op het cultuurrelativisme en de de facto open-grenzen-politiek, respecteren conservatieven echter in hun oplossingen naast het gezond verstand ook de grondrechten en vrijheden van een democratische rechtsstaat. Maar ook de invulling van de liberale democratie moet onderwerp van discussie kunnen zijn zonder dat men daarvoor kritische centrumrechtse politici framet als populistisch. In tijden waarin rechters zich steeds meer bezondigen aan ideologische interpretaties van mensenrechten en internationale verdragen, dringt deze discussie zich razendsnel op.[9]
Het wordt enerzijds tijd dat politicologen en vooral journalisten de term ‘populisme’ wat minder kwistig gaan gebruiken. Ook een duidelijkere definitie van het begrip zou daarbij alvast helpen, want zelfs na het lezen van het boek Populisme van Mudde blijft dit concept nogal wazig, en focust het zich vooral op de rechterzijde van het politieke spectrum. Men zou haast denken dat de huidige begripsverwarring een bewust keuze is, zodat men à volonté tegenstanders van het links-liberale cultuurrelativisme en het eurofederalisme kan blijven framen. Iedereen populist! Neen, dank u.
[1] Het woord ‘linkse’ staat in het Knack-artikel, waarmee ik veronderstel dat ook Jeroen De Preter mijn mening deelt over de politieke kleur van de Ico Maly.
[2] Persoonlijk werd ik zowel door enkele Knack-journalisten, VRT-corryfee Ivan De Vadder als DM-journalist Joël De Ceulaer reeds ‘kaltgestelt’ als trol. Alleen De Ceulaer heeft dat later ingetrokken. Waarvan akte.
[3] Zie Doorbraak-artikel van Othman El Hammouchi, Genderstudies: een ideologische richting.
[4] Zie artikel advocaat en professor Matthias Storme: https://www.law.kuleuven.be/personal/mstorme/IntStormeKN21012005uitgebreid.pdf
[5] Cas Mudde en Cristóbal Rovira Kaltwasser, Populisme, AUP, 2017. Voor boekbespreking zie ook Doorbraak-artikel van Karl Drabbe, Populisme, het (slechte) geweten van de democratie. In een interview in Knack van 17/06/2017 uit hij zich naar Europese normen als links. Mudde is teven medewerker van openDemocracy. Dit is een afdeling van de lobby-groep Open Society Foundations, gesticht en gefinancierd door Georges Soros, met als doel om overheidsbeleid te hervormen en om democratisch bestuur, mensenrechten en economische, juridische en sociale hervormingen te promoten.
[6] De linkse politieke strijd voor materiële gelijkheid, de (gedeeltelijke) afschaffing van het eigendomsrecht, en een steeds maar grotere macht van de overheid over de burger, is vandaag trouwens een grotere bedreiging voor de liberale democratie.
[7] Leitkultur is een Duitse term voor gemeenschappelijke cultuur of leidende cultuur. De term wordt vaak door cultuurrelativisten geassocieerd met Westerse culturele superioriteit.
[8] Zowel OpenVLD, SP.a en CD&V houden er in de praktijk een links-liberaal en progressief discours op na.
[9] Zie Doorbraak-artikel van Pieter Bauwens, Gevonden: activistische rechter voor het EHRM.
Philip Roose (1979) studeerde geschiedenis in Leuven en Granada en marketing en management in Parma. Hij woont in Catania (Sicilië) en exporteert Italiaanse wijnen. Samen met Joost Houtman schreef hij het boek 'Bella Figura: Waarom de Italianen zo Italiaans zijn?' (Uitgeverij Vrijdag; verschijnt 31 mei 2018).
Woorden scheppen de realiteit, of toch de perceptie ervan. Philip Roose over de instrumentalisering van taal.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.