JavaScript is required for this website to work.
post

Het jaar van de gesmoorde schreeuw naar de hemel

1942: het jaar van de stilte (deel 1)

Jean-Pierre Rondas20/3/2019Leestijd 4 minuten

foto ©

Hoe Herman Van Goethem de struikelstenen in zijn boek heeft gemetseld. Deel 1 van 5 over Van Goethems ‘1942: het jaar van de stilte’.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Herman Van Goethem schreef een boek over de ‘Belgische’ medewerking aan de Jodenvervolging in Antwerpen tussen 1940 en 1943. Het betekent een welkome bijdrage tot de niet-aflatende discussie over de collaboratie in Vlaanderen, en inspireerde Jean-Pierre Rondas tot een reeks van vijf overwegingen. Vandaag deel één: hoe Herman Van Goethem de struikelstenen in zijn boek heeft gemetseld.

Struikelen over Delwaide

Er komen naar het schijnt negentig nieuwe namen bij in de Antwerpse openbare ruimte. Namen van Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog naar vernietigingskampen in Duitsland werden versleept en daar zijn vermoord. De gedenkstenen die deze namen dragen, hangen niet zoals vele epitafen aan een muur, maar worden tussen de stenen op het voetpad gemetseld, recht tegenover de deur van het huis waaruit de bewoner werd weggesleept. Meestal hebben ze de vorm van een kassei, met een deklaag van messing waarin de naam, geboorte- en sterfdatum in het zwart gegrift staan, alsook de naam van het kamp waar het slachtoffer het leven liet.

Gunter Demnig, de Duitse kunstenaar die deze ‘interventie’ ontwikkelde, noemt zijn stenen ‘Stolpersteine’, letterlijk ‘struikelstenen’. Er liggen er in Europa al meer dan 70.000. Volgens het nieuwe Antwerpse reglement mag een struikelsteen niet meer dan twee millimeter boven het niveau van het trottoir uitsteken. Hij mag de voorbijganger dan ook niet echt doen struikelen; hij moet hem slechts even hinderen met de bedoeling zijn aandacht te trekken. Dan leest de voorbijganger deze naam. Dat lezen zelf is dan een soort gedachtenisdaad.

Tegenover de wederopstanding van deze vergeten namen is er één naam die aan de vergetelheid wordt prijsgegeven: die van oorlogsburgemeester Leo Delwaide. Geen loods die het woord ‘Delwaidedok’ nog zal uitspreken. Een dok, brug, sluis of straat naar iemand vernoemen is een eerbetoon aan een levende, of een nagedachtenis aan een overleden persoon. Sinds Herman Van Goethem zijn Antwerps dagboek van het jaar 1942 publiceerde is het afgelopen met deze permanente hommage. Nog voor het boek verscheen, lazen sommige politici erin dat Delwaide zich schuldig had gemaakt aan misdadig verzuim. Mede door diens toedoen zouden onder meer de negentig mensen wier naam nu wél herdacht wordt, gestorven zijn. Vermoord. Vergast.

Foto’s als Stolpersteine

In 1942: het jaar van de stilte  staan 180 pasfoto’s verstrooid van mensen, Joden, die in dit stadsdagboek een rol spelen. De lezer kijkt ze aan met de wetenschap dat ze allemaal een gruwelijke dood zullen sterven. Zijzelf kijken terug met de kennis van het ongewisse. De lezer onderzoekt hun gelaatstrekken: wanneer zijn die foto’s genomen? Van heel velen blijkbaar op een moment dat ze nog welvarend waren, of nog niet getekend, of nog zonder vermoedens van het ondenkbare dat immers nooit kon gebeuren. Zonder de dood op hun gelaat. Je kijkt ze aan, en wat ze prijsgeven is een momentopname.

180 pasfoto’s. Ze komen uit de verzameling van de Dossinkazerne waar men ernaar streeft alle 25.000 gedeporteerde en vermoorde Joden te documenteren. Noch op het trottoir, noch in dit boek kan zoiets. Hier wordt slechts aan die mensen een gezicht gegeven die een stukje van de geschiedenis in de aanloop naar hun deportatie hebben kunnen achterlaten. Dat is een willekeurige of onrechtvaardige selectie, maar ligt daarin niet de ware piëteit: in de hardnekkige maar vruchteloze poging iedereen zijn identiteit terug te geven? Even willekeurig als het al dan niet opgenomen te worden in een museum.

Vandaar dit boek, ergens tussen registratie, recherche, ‘wetenschap’, toevallige bewaring en onopzettelijke archivering in. Tussen Stolperstein  en museum, maar beter dan beide. De foto’s moeten we straks naast de struikelstenen leggen. Ze vervullen de functie van struikelsteen op papier. Van Goethem heeft de struikelstenen geboekstaafd in een gedenkteken duurzamer dan messing, aere perennius.

Vogels voor de kat

Om deze mensen heen spelen zich de gebeurtenissen af waarvan ze de onwillige protagonisten zijn geworden. Om hen draait alles: het vernietigingsplan, de tenuitvoerlegging en de registratie ervan. Over hen gaat het. Over hun vlucht uit Oost-Europa. Over het onderkomen dat ze in Antwerpen vonden. Over hun ‘vaderlandsloosheid’. Over de manieren waarop ze probeerden te ontkomen aan iets waarvoor ze nog geen woorden hadden. Over het onderkomen waarin ze sliepen, over de voedselbonnen waarvan ze aten. Over de valse veiligheid die ze koesterden. Over het toeval dat maakt dat er de volgende ochtend geen buurman meer is. Over de valstrikken, door de jodenjagers gelegd, waarin ze met open ogen liepen. Over hun arrestatie uiteindelijk, en het transport naar Mechelen.

Wat ze ook verzinnen, de meesten onder hen zijn vogels voor de kat. Vanuit de Dossinkazerne probeert een moeder de toelating te krijgen om, in het teken van gezinshereniging, haar kinderen naar Mechelen te laten overkomen. De Duitse administratie staat haar dat recht toe. Drie dagen later gaan ze samen richting Auschwitz. Daar stopt het. Van dan af aan hebben sommigen nog twee weken te leven.

In weinig andere boeken over de holocaust wordt de absurde tragiek van de wegvoering zo prangend geëvoceerd als bij Van Goethem. De lectuur ervan betekent dag na dag een stomp in de maag. Het is een Stolperstein  van een boek. De auteur speelt dit klaar met de magerste middelen: een nuchtere verslaggevingsstijl, politierapporten, processen-verbaal, brieven van de procureur, dagboekflarden van getuigen. Het weer. Of het regent of sneeuwt, zomert of ijskoud is – levens hangen immers daarvan af. Merkwaardig hoeveel emotie hij met naakte feiten opwekt.

Razzia’s

Hij schrijft over 1942, met een korte aanloop in 1941 en met uitlopers in 1943 en later. In de tweede helft van het jaar 1942, meer bepaald tussen 4 augustus en 31 oktober vallen die fameuze ‘honderd dagen’ die volgens Maxime Steinberg (de ‘vader’ van deze geschiedschrijving) bepalend waren voor de genocide op de Joden in België. Uiteraard gaat het dan voornamelijk over de razzia’s.

Ook in het boek van Van Goethem dringen de razzia’s zich op als de markante, narratieve stapstenen in zijn verhaal – en niet alleen omdat ze het ‘verhaal’ vergemakkelijken, maar ook omdat ze, apart gezien, zijn stellingen onderbouwen. Daarover later meer. Ondertussen leest het relaas van deze razzia’s ook als een storm die over de zesde en de zevende politiewijk van Antwerpen raast – een storm die ook voor de huidige lezer nog verzengend is. Is 1942 ‘het jaar van de stilte’, zoals de ondertitel aangeeft? Zeker. Het is het jaar van de gesmoorde schreeuw naar de hemel.

Tegenover al dat leed en lijden kan de onschuld van de laf zwijgende omstaander, oorlogsburgemeester Delwaide, niet standhouden. Toen hij moest spreken heeft hij gezwegen. Van nu af aan wordt zijn naam niet meer uitgesproken. Zijn naam is begraven. Vervloeking en uitwissing der gedachtenis van één man. Damnatio memoriae.

(wordt vervolgd)

1942

Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.

Commentaren en reacties