Jan met de pet versus de pandemie
Waarover men niet kan zwijgen, daarover moet men spreken
Mediaheisa rond corona hangt steeds meer mensen de strot uit
foto © pixabay.com
Het mediagedoe begint de mensen de strot uit te komen. Niet alleen jonge maar ook oude mensen. Een getuigenis.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEen waar gebeurd verhaal. Hand op het hart. Nauwelijks 24 uur oud. Het zou het vertellen niet waard zijn, als er niet zoveel waarheid in schuil ging.
Op weg naar huis…
… spreekt een ongemaskerde oude man me aan. ‘Meneer,’ zegt hij,’ ik heb het zitten. De Covid-19 heeft me beet, ja. Niet dat ik positief getest ben, nee. Negatief! En toch ben ik ziek, van de Covid-19.’
‘Zo,’ reageer ik, met gespeeld medeleven. ‘En hoe komt dat?’
‘Hoe? Kan u dat niet raden? Ik ben haast zeker, meneer, dat u er net zo over denkt als ik.’
‘Dat zou kunnen, meneer. Maar om daar zeker van te zijn moet ik wel weten waarvan u dan zo ziek bent.’
De man kijkt…
… om zich heen, zoals mensen die paranoia zijn, je tapijten trachten aan te smeren of spion zijn.
‘De oorzaak is de stroom aan informatie over de pandemie, meneer, die je dagelijks over je heen krijgt. Geen uur of dat beestje komt ter sprake. Op de radio, de televisie en de kranten. Als een jojo gaan de cijfers op en neer. Het lijkt wel een spelletje. Zelfs programma’s of artikels die niets met de Covid te maken hebben, willen het er per se ook over hebben. Het ergst van al zijn de nieuwsberichten.’
‘Ze beginnen met de nieuwste cijfers. In de eerste weken van de pandemie dacht ik dat het daarbij zou blijven, maar, merde, dat ik het zo lelijk zeggen moet, het verergerde. Dit jaar is er nog geen enkel journaal geweest dat niet driekwart van zijn tijd uitpakte met de Covid.’
Ik onderbrak…
… hem. ‘Eerlijk gezegd, meneer, lijkt het me niet meer dan normaal. De pandemie is de nieuwe pest. Om de honderd…’
‘Akkoord, meneer, akkoord.’ Onderbrak hij me op zijn beurt. ‘Het is een wereldramp! Al die zieken en doden, het is jammer maar wat kan ik er aan doen?’
‘Wat begrip,’ antwoordde ik, ‘zou al een troost, een verluchting zijn. Niet voor die zieken en doden, want die horen je niet, maar voor jezelf. Hoe minder je er over praat, hoe beter je je voelt.’
‘Mee eens, mee eens, meneer. Maar moet elke krant er elke dag drie, vier artikels over brengen? Moet elk journaal het uitgebreid over de pandemie hebben? Driemaal per dag lijkt me voldoende. ‘s Ochtends, ‘s middags en ‘s avonds. Om zeven uur ‘s ochtends om de oren geslagen worden met slechte cijfers is niet bevorderlijk om de dag mee te beginnen. Al evenmin zeven uur ‘s avonds om de nacht mee in te gaan.’
Helemaal ongelijk…
… kon ik hem niet geven. ‘U hebt een punt, meneer,’ zei ik hem.
‘Misschien zou het beter zijn als de radio- en televisiezenders buiten de journaals een half uur per dag uittrekken, om een update te geven. Zodat de kijkers en luisteraars kunnen kiezen of ze al dan niet de nieuwe grafieken willen zien, een vers donderpraatje willen horen. Dat half uur van Blokken, bijvoorbeeld, want Ben Crabbé bezorgt de mens puisten en oprispingen door zijn vele versprekingen, versleten enthousiasme en honderdvoud herhaalde grapjes.’
‘En de bladzijde met die lelijke stripverhalen van de kranten,’ sprong hij me enthousiast bij. ‘Want daar krijgt de lezer goesting van om brandstichter te worden. Die mogen ze vervangen door Covid en cie.’
Ik keek…
… op mijn horloge, daarmee de indruk wekkend dat ik een afspraak had, maar hij begreep de hint niet, ongetwijfeld door de hoge emotie waarin hij gevangen zat.
‘Wat mij tevens ergert, meneer, zijn die twee heren, de ministers Ben Weyts en Frank Vandenbroucke. Ik twijfel er niet aan dat de laatste een wijs man is, maar moet hij ons echt altijd aanspreken als schoolkinderen? Dat pedant toontje van hem, ik heb er al diarree van gekregen en ik ben niet de enige, als je ziet hoeveel rollen toiletpapier er dagelijks de warenhuizen verlaten.’
‘En minister Ben Weyts! Die is niet slimmer dan het papiertje dat onder zijn neus geschoven wordt. Wat hij in een interview in de studio zegt, is krek hetzelfde als wat hij even voordien op een persconferentie in de Wetstraat 16 heeft gezegd.’
Verbazend…
… hoe kritisch de oude man kon zijn, dacht ik. Ver in de tachtig, schatte ik, maar helder van geest en bruisender dan de Vooruit van Conner Rousseau.
‘Maar het ergst van al, meneer! Een laatste ergernis en dan laat ik u gaan, want u hebt een afspraak veronderstel ik. U keek zo-even op uw horloge. Jaja, ik zie alles.
Het ergst van al, meneer, zijn de interviews in dat nieuwsblok over de pandemie en zijn danseur, de Covid-19. De interviews met de man in de straat. Bij de minste stijging van gesneuvelden of verhoging van percentages wordt die naar zijn mening gevraagd. Dat is toch van het gekke het zotte.’
‘Vertegenwoordigen zij de mening van de bevolking? Waardeloos, meneer, waardeloos! En dat weten die journalisten ongetwijfeld ook. Maar de popularisering, nietwaar! Zelfs de pandemie wordt misbruikt om kijkers te lokken. Want de geïnterviewde gaat zijn hele familie opbellen: “Ik kom vanavond op de televisie!”
Kijk meneer. Als ik een ploeg van de televisie zie zoeken naar prooien, loop ik meteen een winkel binnen. En als ze me toch te pakken krijgen, en ze duwen mij een microfoon onder de neus, dan spuw ik erop en duw hem niet onder maar in hun neus. Ziek, meneer, van dat hele circus rond de Covid 19 ben ik ziek geworden. Adieu.’
Waarop hij…
… zijn rug rechtte, duidelijk gelukkig dat hij iemand zijn mening had kunnen zeggen, en weer verder liep, zijn bestemming en lot tegemoet.
Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.
Milo Rau vertrekt bij het NT Gent. Hij zag zijn benoeming enkel zag als een tussenstap op de weg naar zonniger bestemmingen.
Mijn partij is altijd de partij geweest waarmee ik het minst oneens ben.