JavaScript is required for this website to work.
post

Koen Aerts: ‘de daden van verzetsmensen zijn in de schaduw gesteld door de beeldvorming in de naoorlog’

De Vlaamse beweging heeft een kans gemist

Karl Drabbe6/11/2019Leestijd 22 minuten
Koen Aerts (Ugent): je mag het beeld van de septemberweerstanders niet
veralgemenen.

Koen Aerts (Ugent): je mag het beeld van de septemberweerstanders niet veralgemenen.

foto ©

Collaboratie voerde de hoofdtoon van het oorlogsonderzoek in Vlaanderen. Tijd om het verzet onder de loep te nemen. Een gesprek met prof. Koen Aerts.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op anderhalf jaar tijd zijn we aan de derde reeks De kinderen van… toe. Na de collaboratie en de kolonie zijn nu de kinderen van het verzet aan de beurt op Canvas. Historicus Koen Aerts (Ugent) stapte destijds met het idee voor de reeks naar de VRT. Momenteel werkt hij hard aan de laatste aflevering van De kinderen van het verzet. Aerts is al dertien jaar met ‘de oorlog’ bezig, en is hem stilletjesaan beu. Tot we ons gesprek beginnen, en hij vol vurige passie spreekt over ons nog niet verwerkte oorlogsverleden.

Om met de deur in huis te vallen: wéér aandacht voor de Tweede Wereldoorlog op Canvas.

Koen Aerts: ‘Er kan geen aandacht genoeg besteed worden aan de oorlog. Blijkens de kijkcijfers en de reacties op de vorige reeksen, blijkt dat vele aspecten van de oorlogsgeschiedenis nog niet bekend waren. De reeks zorgt ook voor maatschappelijk debat over de omgang met ons verleden.’

Waarom ‘de kinderen van’?

‘Niet zomaar om een format  te vinden om nog maar eens die Tweede Wereldoorlog tentoon te stellen. De reeksen vertrekken vanuit een vraagstelling die nog dateert uit mijn eigen postdoctoraal onderzoek waarbij je moet vaststellen dat we op een kantelmoment zitten. De oorlog eindigde 75 jaar geleden. De laatsten die de oorlog bewust beleefden staan als groep te verdwijnen, of zijn al verdwenen. Maar veel van hun kinderen zijn er nog, die de oorlog meemaakten en met zich meedragen, en door de oorlog en door de keuzes of stoemelings  engagement van hun ouders geconfronteerd zijn met een conflict waar ze zelf geen aandeel in hebben, maar waarvan ze wel de sporen dragen.’

Dat gaat over een grote groep.

‘Je mag wellicht met een factor drie rekenen. 100.000 gestrafte collaborateurs maal drie betekent wellicht meer dan 300.000 nabestaanden. Bij het verzet gaat het om 160,000 mensen maal drie. Dat zijn grote maatschappelijke groepen die vergroten naarmate zij zelf kinderen en kleinkinderen hebben.’

‘Ook kinderen die na de oorlog zijn geboren, en zelf niets bewust meemaakten, zijn vaak getekend door die oorlog omdat hun ouders, hun gezin daarbij betrokken waren. Zij dragen daar dus ook de gevolgen van. En dus kregen zij het ingelepeld door de gesprekken met hun ouders, of hun stilzwijgen, of de reacties uit hun omgeving.’

Stilzwijgen is een rode draad in de Kinderen van de collaboratie. Merk je dat ook bij het verzet? Je zou toch denken dat er aan de ‘witte’ zijde meer trots aanwezig zou zijn.

‘Stilzwijgen is één ding. Er waren ook kinderen die hun ouders en de collaboratie nostalgisch vereerden. Je hebt bij kinderen van het verzet ook de twee uitersten: mensen die opgroeien in organisaties waarin het glorierijke verzetsverleden wordt gevierd. Die wondes worden voortdurend opengehaald. Maar je hebt ook stilzwijgen, waar de ouders niet spraken over hun daden tijdens de bezetting omdat ze er vaak omwille van traumatische redenen niet wilden of konden over spreken. Ze kregen immers niet de publieke erkenning die ze verdienden…’

Onderzoek

Al in ons vorige interview, naar aanleiding van de tv-reeks De kinderen van de collaboratie, bleek dat de academische wereld nooit veel onderzoek heeft gepleegd naar het verzet.

‘Er is wel veel onderzoek voorhanden, maar vooral buiten academia. Het gaat veel over lokaal onderzoek naar het verzetsverleden in dorpen. Er is ook al vrij vroeg vanuit militair kader onderzoek gedaan naar militair-strategische operaties. Maar academische historici hebben vaker hun schijnwerpers gericht op de collaboratie.’

En dan volgt de logische vraag: waarom?

‘Een van de redenen is het feit dat je, anders dan bij het verzet, dat per definitie een clandestiene beweging is, amper bronnen hebt.’

Er waren nochtans tig verzetstijdschriften, waarin onder meer werd opgeroepen om de verplichte tewerkstelling in Duitsland te ontvluchten bijvoorbeeld.

‘Zo veel zijn er niet, die tijdens de oorlog verschenen en serieel bewaard zijn gebleven, net omdat ze clandestien waren. Ook qua foto’s en bewegende beelden is er amper iets. Je moet je leven wel moe geweest zijn om je verzetsdaden op beeld te zetten. Daarnaast heeft het verzet ook moeite gehad om een publieke herinnering te verzilveren, zeker in Vlaanderen. Als historicus, zeker in de jaren 70-80, ging je het bestaande beeld van het verzet niet onderzoeken of in vraag stellen. Ze waren toen bezig met de collaboratiegeschiedenis, omdat er een beeld was ontstaan van verheerlijking door de “zwarte zuil”. Als historicus wou je die beeldvorming ontmythologiseren.’

Er bestaat geen te ontmythologiseren beeld van het verzet?

‘Die is er wel, maar in tegenstelling tot de collaboratie, is dat in Vlaanderen een negatieve mythe. Die is bepaald door de specifieke naoorlogse jaren.’

Is daar onderzoek naar gedaan in welke mate mensen vandaag het verzet negatief percipiëren?

‘Neen, maar daar zijn we mee bezig. Maar bijvoorbeeld bij de reacties op de sociale media las je toch vaak dat verzetsstrijders tweezakken waren, criminelen, septemberweerstanders die niets noemenswaardigs hebben gedaan tenzij het voortouw hebben genomen om de “arme Vlamingen” te brutaliseren. Dat zijn negatieve mythes waarbij niemand zich gedurende lange tijd geroepen heeft gevoeld het blazoen van het verzet te toetsen aan de historische werkelijkheid, terwijl dat wel nodig is.’

Dus naoorlogse historici hebben ondertussen de mythes over de idealistische collaboratie doorprikt, maar hebben de negatieve mythe van het verzet mee in stand gehouden?

‘Dat nu ook weer niet.’

Waarom is er dan nooit werk van gemaakt?

‘Omdat de maatschappelijke urgentie er niet was. Het verzet werd eerder in de verdomhoek geplaatst. De collaboratie kreeg veel aandacht. Maurice De Wilde is daarmee begonnen. En een fundamentele synthese over het verzet, zoals Bruno De Wever er een maakte over de collaboratie (over het VNV – red.), dient nog geschreven te worden. Het werk van De Wever of van Lieven Saerens (over Jodendeportaties – red.) zijn eyeopeners  voor een kritische omgang met het collaboratieverleden. Voor het verzet hebben we dat niet, omdat verzetslieden nooit de boventoon hebben gevoerd in dominante beeldvorming, door gebrek aan bronnen en door een interne verdeeldheid in het verzet dat er niet in slaagt om te wegen op de publieke herinnering, was er weinig noodzaak bij de academische historici. Die noodzaak bestond dus niet om het verzet kritisch te bekijken. Er is absoluut nood aan een overzichtswerk.’

Genegeerd verzet

Meteen na de Tweede Wereldoorlog heeft de CVP zich gericht op de Vlaams-nationalisten in de catacomben – jij noemt dat ‘de Zwarte Zuil’ – en die grotendeels met succes gerecupereerd. Hebben socialisten en liberalen niet hetzelfde gedaan met het verzet?

‘De Liberale Partij legt in tegenstelling tot de katholieken en de BSP wel een link met het verzet. De socialisten veranderen hun naam van Belgische Werkliedenpartij in Belgische Socialistische Partij (BSP). Dat heeft veel te maken met wat er in de oorlog is gebeurd; de socialisten zaten in hun maag met Hendrik De Man. Die partij kon zich dus niet eenduidig beroepen op het verzet. De liberalen proberen dat wel, de partij focuste onder meer op de herinnering van een figuur als Arthur Vanderpoorten.’

We weten ondertussen ook dat de traditionele partijen na de oorlog vooral aanknoopten bij de vooroorlogse politieke orde.

‘Inderdaad. De verzetslieden zorgden volgens de overheid voor een veiligheidsprobleem. Ze kregen een paar lintjes en schouderklopjes…’

Hoezo een veiligheidsprobleem? Bedoel je het gewapend verzet?

‘Bij de Bevrijding zelf, zie je dat het verzet veel beter bewapend is dan de reguliere ordehandhaving van rijkswacht en politie, die bovendien op hun beurt nog moeten gezuiverd worden van “onvaderlandse elementen”. Er is dan een regering van nationale eenheid-Pierlot V, aangevuld met communisten (KP). Die treden uit de regering in november 1944 wanneer wordt gezegd dat het verzet moet ontwapenen. De oorlog is trouwens nog bezig op dat moment. Het verzet protesteert in de neutrale zone rondom het parlement. Twee maanden na de Bevrijding wordt er geschoten op het verzet. Dat is symptomatisch voor het feit dat de traditionele partijen het verzet wel in de etalage wil zetten, maar niet met de knikkers wil laten meespelen. Te meer omdat je ziet dat de KP met een geweldig aura uit de oorlog komt: de partij van de gefusilleerden, die heel veel militanten had verloren in de strijd tegen de nazi’s. De KP wordt — zeker vanaf 1948 als de Koude Oorlog zich ontwikkelt — de vijand van het Westen, en plaatst zich in de marge, waardoor ze het verzet niet succesvol publiek kan recupereren.’

Behalve de communisten was er een christendemocratische partij, de Union démocratique belge (UDB), die zich beriep op het verzet.

‘Dat was een partijpolitiek experiment, die dat ook probeert, maar al bij de eerste wetgevende verkiezingen in 1946 van de kaart wordt geveegd.’

Hoe komt het dat die partij geen voet aan de grond heeft gekregen?

‘Omdat de CVP zich bedreigd voelde door die centrumlinkse volkspartij. Kardinaal Van Roey sprak zich er tegen uit. De UDB was gegroeid uit linkse katholieke intellectuelen uit Wallonië en Brussel. Na de oorlog kregen die enkele ministerportefeuilles, maar na de verkiezingen eindigt die poging.’

Verdeeld

Het verzet zelf was ook erg verdeeld. In de tv-reeks maakt Jan Vanriet de vergelijking met de klassieke verdeeldheid tussen politieke partijen.

‘Dat klopt, er zijn verzetsorganisaties van extreemlinks tot extreemrechts en alles daartussen.’

Er was ook een fascistische verzetsorganisatie.

‘Je mag je daar niet op blindstaren, maar inderdaad, dat was het kleine Nationaal Legioen van Paul Hoornaert. Hij overlijdt uiteindelijk in 1944 in een concentratiekamp. Opgericht in 1922 was zijn beweging de eerste fascistische groepering in België, voornamelijk Franstalig, antisemitisch, royalistisch en belgicistisch.

Oké, maar een groot deel van het georganiseerde verzet werd gevormd door belgicistische, rechtse en later leopoldistische krachten. Geen grote democraten. De Nationale Koninklijke Beweging was toch een van de eerste verzetsgroepen van het land?

‘De NKB ontstaat in Aarschot, uit een afdeling van Rex Vlaanderen en gaat pas in de zomer van 1941 echt ondergronds. Een jaar eerder ziet de Witte Brigade-Fidelio van de liberaal Marcel Louette al het licht tijdens een vergadering van de Jonge Geuzenwacht. Die groep kan je bezwaarlijk rechts of ondemocratisch noemen. Eerder integendeel. Uiteraard is er ook het sterke Belgisch Legioen dat vanaf juni 1944 het Geheim Leger heet, waar zeker in de eerste fase bij de stichtende kaders een rechts-autoritair mens- en maatschappijbeeld de toon zet. Er zijn ook mensen die vanuit het Verdinaso in het verzet stapten. Hun ideaal sloot dicht aan bij de Nieuwe Orde, maar wel in een Belgisch-patriottisch kader.’

‘Aan de linkerzijde heb je liberalen, socialisten, al dan niet in gespreide slagorde of niet zelden onder de koepel van het Onafhankelijksfront, dat een grote invloed en sturing ondervindt van de communisten. Het communistische aandeel in het zwaardere en gevaarlijke werk, zoals met de gewapende partizanen, is erg belangrijk geweest. Het spreekt niettemin vanzelf dat vele verzetsorganisaties niet altijd als de beste vrienden communiceerden. Niet zelden zijn het ideologische tegenstanders van elkaar. Zolang de vijand er is, proberen ze in het beste geval elkaar niet tegen te werken. Maar als de vijand wegvalt, zie je plots dat de interne tegenstellingen terug opspelen. De maïzena, de sociale cohesie door die externe druk, valt weg. In het collaborerende Vlaanderen staan VNV en DeVlag elkaar naar het leven. Als de Bevrijding er is en de repressie, brengt hen dat bijeen. Daar zie je net de omgekeerde beweging.’

Die verdeeldheid maakte dat het verzet na de oorlog geen eisen kon stellen?

‘Er worden pogingen ondernomen. De Nationale Confederatie voor Politieke Gevangenen en hun Rechthebbenden (NCPGR) wordt opgericht in 1946 om een partijpolitiek neutrale woordvoerder te zijn van de vaderlandslievende verenigingen. In haar schoot ontstaat het Comité voor Actie en Waakzaamheid dat in 1948 mobiliseert tegen CVP-Justitieminister Paul Struye, die een te mild repressiebeleid werd verweten. Met het Comité voor een Beroep op het Land in 1952 doet ze dat opnieuw tegen minister Pholien. Beide ministers moeten aftreden. Die scalpen kon het verzet wel aan zijn riem hangen.’

Het verzet wilde een hardere aanpak van de collaboratie?

‘Het verzet wou mee de bestraffing bestieren en leiden. Daar kwam niets van in huis. Ganshof Van der Meersch mag dan wel verketterd zijn door de Vlaams-nationalisten, hij maakte er een princiepskwestie van om het verzet buiten de rechtsgang te houden. In tegenstelling tot Frankrijk of Nederland, waar het verzet wél die rol krijgt. Afgezien van tijdelijke bewakingsopdrachten of het zetelen in adviserende comités bij de strafuitvoering was het verzet vleugellam om werkelijk te wegen op het beleid.’

Welke rol had het verzet dan kunnen spelen? Burgerlijke partij naast het Openbaar Ministerie?

‘Bijvoorbeeld, of zetelen in epuratiekamers of in de rechtbanken mee vonnissen. Ze wilden trouwens ook deels opgaan in de reguliere strijdkrachten. Maar het Belgisch Leger wou enkel individuen laten dienstnemen, en niet als groep. De Belgische overheid erkent in september 1944 vijftien gewapende verzetsgroepen, waardoor de andere groepen zich gepasseerd voelden. Zo nam de concurrentie tussen die groepen ook toe. Pappen en nat houden, verdeel en heers, dat is de dubbele strategie waarmee de overheid het verzet als machtsgroep probeerde te neutraliseren’

Van de meeste verzetsorganisaties weten we weinig, in de publieke herinnering. De enige naam die naar boven komt drijven, is het Onafhankelijkheidsfront (OF).

‘Daar wordt nu onderzoek naar gedaan. Maar ook het Geheim Leger is toch ruim bekend. Dat is ontstaan uit kringen van reserve- en beroepsofficieren. Die waren al vervlochten met de Belgische staat. Dat zijn de grote groepen, die met elkaar concurreerden.’

In het OF waren toch ook heel wat liberalen actief?

‘Ja, dat wou principieel pluralistisch zijn. Ook katholieken en zelfs geestelijken sloten zich aan. Het is wel erg complex. Je moet een onderscheid maken tussen de stichtende kaders, de leidinggevenden en hun mens- en maatschappijbeeld enerzijds en het voetvolk, de leden anderzijds. Het is zeker niet zo dat iedereen die is aangesloten bij NKB, GL of Witte Brigade daarom dezelfde politieke opvattingen had.’

Mensen sloten eerder aan bij een lokale of regionale organisatie?

‘In één gemeente waren er soms vier of vijf verzetsorganisaties actief, die het nauwelijks of niet wisten van elkaar. Hoe rolde je in het verzet, behalve door actief te solliciteren, wat heel moeilijk is in een clandestiene organisatie? Door je omgeving, door mensen die je kent die je aanspreken. Je mag de leden van het verzet niet zomaar gelijkstellen met de stichtende kaders. Maar in 1950, in volle Koningskwestie, terwijl de NCGPR politiek neutraal wou zijn, gaat ze bij Leopold III pleiten af te treden ten voordele van zijn zoon. Dat leidt tot discussie en conflict binnen de Confederatie, want met het NKB en het GL heb je wel de grootste leopoldisten die er in het land rondlopen. De linkse en liberale leden van het NCGPR waren eerder antileopoldisten, met alle nodige interne fricties vandien. Het jaar erop ligt er een loyauteitsverklaring op tafel binnen de Confederatie voor het geval de Koude Oorlog een agressieoorlog zou worden. Opnieuw hevige discussie.’

Er waren dus ideologische verschillen. Is er ook een communautair verschil?

‘In aantallen is dat er zeker. 35% van de arrestaties tegen het verzet vinden plaats in Vlaanderen. Slechts een kwart van de clandestiene publicaties verschijnt in Vlaanderen. Meer dan 70% van de erkenningsdossiers van politieke gevangenen zijn in het Frans opgesteld. Bijna 80% van de agenten van de inlichtingen- en actiediensten zijn Franstalig.’

Bedoel je dan: in Franstalig België opererend, of Franstalig in héél België actief?

Marcel Louette, de belangrijkste Vlaamse verzetsleider.

‘Dat is een belangrijk onderscheid. Verschillende verzetskiemen in Vlaanderen concentreren zich niet zelden rond de Franstalige bourgeoisie, die erg vergroeid is met de Belgische gedachte. De Witte Brigade-Fidelio rond de Antwerpenaar Marcel Louette en het Kempisch Legioen waren de enige verzetsorganisaties die hun basis na de bevrijding in Vlaanderen hadden. Alle andere hebben hun zetel in Franstalig België. Veel discussies binnen de vaderlandslievende verenigingen worden in het Frans gevoerd. Marcel Louette voelde zich wel eens de flamand de service. Je mag het huidige communautaire kader niet op het verzet projecteren, maar je mag ook niet blind zijn voor die verschillende realiteiten. Maar, er was een belangrijk verzet in Vlaanderen, dat wordt te zeer vergeten.’

Nochtans is na WO II het idee ontstaan dat Vlaanderen en masse  collaboreerde, en Wallonië in het verzet stond.

‘Het beeld van Franstalig België is niet uniek, dat is te vergelijken met onze buurlanden. Vlaanderen bekleedt een uitzonderlijke positie, waar al snel na de oorlog het beeld ontstaat dat het geen “echte” collaboratie was, want het gebeurde “voor Vlaanderen”. Er ontstond een autostigmatisering: “wij zijn weer de Uilenspiegel, wij worden weer op het schavot geplaatst, hoewel we nochtans goede redenen hadden…”

We weten uit het onderzoek van Pieter Lagrou dat de tegenstand binnen de vaderlandslievende organisaties tegen strafverminderende maatregelen vooral van Vlaamse kant komt. Hier ontstond er een belegeringsmentaliteit omdat ze al vrij snel zagen dat de sociale, culturele en morele rehabilitatie van de oorlog hen in een isolerende positie plaatste. Kijk naar De Standaard, verenigingen uit de Vlaamse beweging… De collaborateurs komen snel terug op straat, worden opgevist door de CVP… Het Comité voor Actie en Waakzaamheid wordt opgericht in 1947 naar aanleiding onder andere van enkele belagingen op straat van oud-verzetsmensen door oud-collaborateurs in Antwerpen en Gent. En dus gaan zij zich veel scherper hun hakken in het zand zetten als het aankomt op discussies voor de afbouw van de repressie, veel meer dan hun Franstalige collega’s.’

Slachtoffers

Omdat die rehabilitatiebeweging van collaborateurs niet heeft plaatsgevonden in Franstalig België, krijg je daar een vereenzelviging met het verzet?

‘Ja, zoals in Nederland of Frankrijk. De collaboratie in Vlaanderen rolt zich daarentegen niet in een boetekleed maar in een slachtofferkleed.’

Je haalt dat wel vaker aan, dat men in Nederland van zijn stoel valt als je het over ‘slachtoffers’ van de repressie hebt.

‘Dat is zo hard tot ons vocabularium gaan horen, dat we niet bewust zijn van de connotatie die dat met zich meedraagt. “Gestraften van de collaboratie”, zou een veel neutraler term zijn.’

Er zijn toch slachtoffers geweest van de repressie, zeker in september 1944?

‘Eerst dit: er zijn drie soorten repressie: overheidsrepressie, volksrepressie en zuiveringen in de privésector zoals het katholiek onderwijs, cultuurverenigingen als het Davidsfonds of ook de socialistische arbeidersbeweging enzovoort. In volksrepressie neemt het volk het recht in eigen handen. Oorlog doet daarbij bestaande vetes soms van naam veranderen. Er zullen mensen belaagd worden voor verdachtmakingen die achteraf niet altijd juist of naar de feiten in verhouding zijn. Er zijn mensen hard aangepakt, tot verkrachtingen en moorden toe. Uit onderzoek van Antoon Vrints (UAntwerpen) weten we dat de meeste van die acties niettemin wel gericht waren, dat er in verhouding tot het oorlogsgedrag van die mensen wel degelijk doorgaans een relatie bestond. Het gaat niettemin om de bestraffing door de straat. Je mag die evaluatie niet gebruiken om meteen ook het failliet uit te spreken over de bestraffing door de staat.’

Het was ook de ‘tijd der vergelding’, het moment om openstaande rekeningen te vereffenen.

‘In de beeldvorming komt dat vaak voor. Maar als je dat als dooddoener kleeft op die periode, hanteer je een kokerzicht of houd je een selectieve lezing van de volks- of straatrepressie alleen. Bovendien vergeet men daarbij maar al te vaak dat vele rekeningen hun oorsprong vonden precies in de collaboratie tijdens de bezettingsjaren.’

En de rol van het georganiseerde verzet hierin? Het is door die volksrepressie dat het woord ‘septemberweerstanders’ ontstaat.

‘Ja, en dat zijn dan de stereotiepe beelden van bandieten of terroristen, weerstanders van het elfde uur die het voortouwen zouden nemen in de volksrepressie. Die beeldvorming zorgt voor een imagoprobleem. Het begint overigens al tijdens de bezetting. Niet in elke regio kan het verzet zomaar op breed gedragen, onvoorwaardelijke hulde rekenen als de acties tot represaillemaatregelen leiden van collaboratiebewegingen en de Duitse bezetter. Een bekend voorbeeld is Meensel-Kiezegem.’

In Franstalig België was de spiraal van geweld toch groter?

‘Dat klopt maar in het oosten van Vlaams-Brabant en in Limburg bestond dat ook.’

De familie van Jan Peumans getuigt daarvan.

‘Inderdaad. Dat zorgt voor imagoschade van het verzet bij bepaalde lagen van de bevolking. En dan heb je de volksrepressie waarbij je de eerste foto’s krijgt: mensen die belaagd worden door een woedende menigte, vrouwen wier haar wordt afgeschoren, begeleid door mensen met geweren, witte armbanden of overalls. Dat is het beeld van het verzet dat binnensluipt in ons collectief geheugen. Wat weer een te veralgemenend perceptieprobleem is dan een concrete toets van de realiteit overal op het terrein. Op dat moment zijn er nog duizenden verzetsstrijders aan het creperen en het doodgaan in concentratiekampen, er zijn dan duizenden verzetsstrijders die wel degelijk hun palmares hebben, en er zijn verschillende verzetsorganisaties die de orde gaan herstellen, maar daarom bepaalde tragische taferelen niet kunnen tegengaan.’

Orde handhaven? Waar? Waar er volksoproer losbarstte?

‘In geval van volkswoede gebeurde dat zeker, er waren ook verzetsstrijders die de orde handhaafden. Lokale verzetsstrijders en collaborateurs en hun families kenden elkaar. Er waren soms vriendschaps- en familiebanden of loyaliteiten die maakten dat bepaalde geviseerde verdachten op bescherming konden rekenen. Ik hoor het genoeg in collaboratiefamilies, dat de ouders bescherming genoten van oude bekenden uit het verzet die tussenkwamen wanneer het volk voor de deur stond. Bovendien waren er ook groeperingen die hun rol bij de ordehandhaving wel degelijk erg serieus namen. Je mag zeker niet het verzet veralgemenen en reduceren tot dat moment of de volksrepressie. Septemberweerstanders, dat is een stereotiep beeld…’

Maar ze bestonden toch?

‘Waarschijnlijk waren er wel. Maar je mag dat niet veralgemenen. Mensen vergeten ook maar al te gemakkelijk dat het maar logisch is dat het verzet pas zijn gezicht laat zien als de risico’s klein zijn. Enkel een “halve zot” die zijn leven moe is, loopt in 1943 over de Meir met een armband van het Geheim Leger of het Onafhankelijkheidsfront.

verzet

Typisch beeld tijdens de volksrepressie van september 1944.

Je zegt als historicus niet duidelijk dat er wel degelijk ‘septemberweerstanders’ waren.

‘Jawel, er zijn er geweest. Maar het systematische onderzoek moet nog gebeuren. En we mogen de verhoudingen niét scheeftrekken en het verzet in de schaduw daarvan stellen. Er zijn natuurlijk mensen geweest die zich pas op de vooravond van de Bevrijding zijn gaan aanmelden, om nadien de plak te gaan zwaaien. Maar dat is een minderheid. Het is typisch voor de beeldvorming die vanuit de collaboratie groeide om daar op te focussen. In die herinnering zijn de goede weerstanders enkel de degenen die het leven hebben gegeven. ’

Hoe kan je daar onderzoek naar voeren? Daar zijn toch ook geen bronnen voor? Hoe zijn mensen ooit erkend geworden als verzetsstrijder? Wat waren de erkenningscriteria?

‘Voor bepaalde procedures moest je kompanen, die al hun pluimen al hadden verdiend en bekend stonden als verzetsfiguren, laten attesteren dat je zelf actief bent geweest. Dat was een zelfcontrolerend mechanisme. Wat ook de deuren kon openzetten tot nepotisme of opbod tussen verzetsgroeperingen om toch maar meer leden te kunnen werven. Die dossiers moeten we niettemin nog systematisch allemaal uitvlooien. Tegelijk weten we dat niet voor alle verzetsstrijders een erkenning is aangevraagd of toegekend. Onder andere bij wie de oorlog niet overleefde, omdat bijvoorbeeld nabestaanden het verzaakten of simpelweg ontbreken. Denk maar aan de verschillende geestelijken uit het verzet. Tegelijk zijn er heel wat Joodse verzetsstrijders gedeporteerd, die nooit als verzet erkend zijn geweest, wel als Holocaustslachtoffers.’

Welk verzet?

Die erkenningsdossiers zijn bewaard gebleven?

‘Dat zijn zeer ambtelijke documenten die onder andere worden bewaard door de Dienst Oorlogsslachtoffers van het Rijksarchief of voor de gewapende weerstand bij Defensie in het Militair Archief in Evere. Het is moeilijk om op basis daarvan een gefundeerd oordeel te vellen. Wat zien we wel? Dat er heel wat dossiers geweigerd werden in de naoorlog, om verschillende redenen. De feiten waren niet zwaarwichtig genoeg, de aanvragers zijn eerder vrijwillig gaan werken in Duitsland, de feiten zijn te laat in bezettingstijd gepleegd enzovoort. Ik geef een voorbeeld: inlichtingen en actie-agenten: 18.715 erkenningen op een totaal van 75.000 dossiers. De Belgische staat ging daar niet licht over.’

Behalve dat attest van kompanen, welke andere criteria werden er gehanteerd?

‘Onder andere de periode dat je actief was. En naargelang de erkenning die je nastreefde, de vorm van verzet.’

Wanneer kunnen we eigenlijk spreken van ‘verzet’?

‘Dat is de hamvraag. Een moeilijke kwestie: wat definieert verzet? We behelpen ons vooral met de dossiers die na de oorlog zijn aangelegd. Het gaat dus om eerder juridisch-ambtelijke criteria die toelaten om (1) aantallen op de radar te krijgen en (2) verschillende vormen van verzet te omschrijven. Men gaat daar een aantal statuten van erkentelijkheid in het leven roepen die toelaten om categorieën te creëren maar die de complexe historische werkelijkheid volledig tenietdoet. Er waren mensen bezig met clandestiene pers, met gewapende weerstand, met inlichtingen en sabotage. Er waren mensen die meerdere statuten erkend kregen. Daarmee kennen we het concrete aantal verzetsmensen nog steeds niet. Er is veel overlapping. Over de concrete aantallen is er veel discussie bij historici. Daar wordt aan gewerkt.’

Dan krijg je vrij plots een grote groep die zich aansluit bij het verzet?

‘Er zijn een aantal beslissende momenten in de oorlog die zorgen voor een grotere mobilisatie. Het verbreken van het niet-aanvalspact van de communisten met nazi-Duitsland in juni 1941, het invoeren van de verplichte tewerkstelling in oktober 1942. Die zorgt ervoor dat er veel mensen gaan onderduiken, dus moeten die geholpen worden. Zij gaan zich ook vaak zelf engageren in het verzet omdat ze toch clandestien gaan leven. Dat zijn katalyserende factoren die het verzet meer kracht geven.’

Toch wel interessant om te zien dat de communisten pas in het verweer komen als het niet-aanvalspact Molotov-Von Ribbentrop in de prullenmand verdwijnt. Voordien collaboreerden ze nog, leverden ze oorlogsschepenen…

‘Officieel, maar vele particuliere communisten zijn gedocumenteerd die voordien al in het verzet kwamen.’

Individuen misschien, maar de Belgische Communistische Partij niet.

‘De partij niet, die volgde de lijn van Stalin.’

Joods verzet

Er was ook Joods verzet.

‘We noemen dat zo, maar dat waren vaak seculiere links-liberale Joden uit het Brusselse die ongelooflijk straffe dingen hebben gedaan. En die dan eigenlijk niet als verzetsstrijder worden erkend, maar als Holocaustslachtoffer, omwille van de concentratiekampen van de nazi’s. Zeker in de kringen van de ULB, zoals het Joods Verdedigingscomité en Groep G, daar zaten veel Joden die ongelooflijk straffe dingen hebben gedaan. Groep G is een kleine groep, hoofdzakelijk intellectuelen, een sabotagegroep.’

Groep G heeft een deportatietrein vanuit Mechelen gesaboteerd.

‘Inderdaad, of toch tenminste personen die zich later ook officieel aansluiten bij Groep G. Ter hoogte van Boortmeerbeek was dat. Robert Maistriau, één van die gasten, zal later mee verantwoordelijk zijn voor wat we la grande coupure  noemen in januari 1944. Grote delen van het hoogspanningsnet van België worden dan platgelegd. Dat is meer dan zomaar een kiezel in de oorlogsindustrie. Opnieuw, al die daden van die mensen zijn in de schaduw gesteld door de beeldvorming in de naoorlog. Maar het is wel fundamenteel geweest. Of neem de clandestiene pers, wat doet die? Die geeft onder andere informatie over internationale krijgsverrichtingen waardoor mensen niet ontmoedigd raken, hoop krijgen, ontraden wordt om zich neer te leggen bij de bezetting of mee te gaan in verregaande aanpassing of zelfs collaboratie. Je kan die impact niet becijferen, maar ze is zonder twijfel betekenisvol.’

Zie je een verschil als de oorlogskansen keren met de val Stalingrad? Is dat ook een katalysator voor het verzet in België?

‘Je ziet een verharding van de strijd. Er zijn meer verzetsdaden vanaf de zomer van 1942. Het is moeilijk om het gewicht van de verschillende oorzaken te wegen. Je mag ook niet onderschatten dat er belangrijke militair-strategische inlichtingen zijn overgemaakt aan de hoofdkwartieren van de geallieerden. Ken je René Vandermeulen? Die laat zich in 1942 op de Duitse luchtmachtbasis in Sint-Truiden opsluiten, daar in een cockpit een kaart met alle luchtafweer- en radarinstallaties steelt, waardoor het tot dan toe bijna ondoordringbare luchtruim van het bezette land voortaan veel makkelijker door de RAF overvlogen kan worden.’

Nog nooit van gehoord.

‘Zie je wel! (lacht) En dan zijn er de sabotageacties die na de landing in Normandië de troepenbewegingen van de Duitsers verhinderen. Het is een dooddoener dat het verzet de oorlog geen dag heeft ingekort. Ik durf daarover te twijfelen als je alle acties, niet enkel in België maar overal in bezet Europa in acht neemt.’

‘Verder is er het verbergen van Joden, van werkweigeraars, van ontsnapte krijgsgevangenen, het opvangen en doorgeven van Britse piloten. Het gaat niet zomaar om honderden, maar duizenden mensenlevens die door het verzet worden gered.’

Kamp kiezen

Ik kan me indenken dat wie mensen hielp onderduiken zich nadien niet heeft aangeboden om erkend te worden als weerstander. Mensen die hielpen, omdat ze konden en dachten dat ze moesten, niet zozeer om ideologische of vaderlandslievende daden te stellen.

‘Zeker. Dat gebeurde vaak en stoemelings. Dat is the dark number, dat we niet altijd op de radar krijgen.’

Eigenlijk geldt dat ook voor de collaboratie: er is niet enkel zwart, maar vooral veel grijs.

‘Inderdaad, je mag die zwarte en witte vlek niet te opaak voorstellen. Er zijn zovele motieven, redenen, groepen, structuren, omstandigheden, toevalligheden, … die ervoor zorgen dat mensen in welke gradatie dan ook in verzet of collaboratie terechtkomen. Dat kan gaan om politiek-ideologische redenen, familiale redenen, of en stoemelings. Mensen belanden in kampen, of keren soms zelfs van kant.’

Verzetslui die collaborateur worden?

‘Er zijn verzetsmensen die zijn opgepakt, onder foltering en bedreigingen bezwijken en zich van de weeromstuit bekeren tot Zivilfahnder  en ertoe bijdragen dat er hele verzetsgroepen worden opgerold. Zoals mensen die het einde van het Derde Rijk of de bezetting voelen naderen en dan proberen het verzet te financieren om hun eigen daden te verdoezelen en zich wit te wassen. Lijfsbehoud en overcompensatie zie je in beide kampen.’

Herinneringscultuur

In de publieke herinnering lijken Frankrijk en Nederland verzetslanden, terwijl de collaboratie daar relatief sterker was. Is er een logisch verband? Verklaart dat niet ook de ‘uitzonderingspositie’ van Vlaanderen?

‘In Frankrijk en Nederland hebben ze inderdaad aan een soort whitewashing  gedaan, een overromantisering of idealisering. Maar de premisse van jouw hypothese is niet bewezen, die is niet aantoonbaar zonder er echt onderzoek naar te doen: was die collaboratie daar zwaarder of niet? Hoe meet je dat concreet? Vlaanderens uitzonderlijke positie is er door de politieke situatie en de interne verdeeldheid van het verzet waar we het al over hadden, maar ook omdat België geen herinneringspolitiek voert, in tegenstelling tot Frankrijk en Nederland.’

Maar waarom heeft de Belgische overheid niet van dag één aan herinneringspolitiek gedaan, om de helden van het verzet te eren?

‘De traditionele politieke partijen hebben dat niet aangedurfd omwille van politieke, electoraal-strategische redenen. Het falen van het Belgisch Museum van de Wereldoorlog is daar een voorbeeld van. Op 18 mei 1945 wordt bij wet bepaald dat museum in te richten, maar dat idee sterft al in de wieg, omdat al gauw blijkt dat men de hoofden niet in één richting krijgt.’

België heeft na de oorlog nooit uit één mond kunnen spreken.

‘Wel, op de vooravond van de eerste staatshervorming (in 1970 – red.) wordt het Navormings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog ingericht. In de voorbereidende discussie van de oprichting zie je Maurits Coppieters (Volksunie) daar in de Kamer een vraag over stellen: er zullen toch afzonderlijke afdelingen worden ingericht, in dat centrum, want Vlaanderen heeft daar een andere kijk op. Op dat moment dus, in 1969, is die gespleten beeldvorming al geconsolideerd.’

‘Dat is een teken aan de wand. De politieke partijen splitsen in die periode. Het vaderland begint te verdampen. De maïzena pakt niet meer. Verzetslieden worden steeds vaker voorgesteld als mopperende oudjes die met een Belgische vlag zwaaien, die steeds minder mensen warm maakt. Zij missen ook aansluiting bij de emancipatiebewegingen, de nieuwe sociale bewegingen in de jaren 1960-70. Ze missen aansluiting bij jongerenbewegingen die zich afzetten tegen dictatoriale regimes in Spanje, Portugal, Griekenland, Chili… Ze blijven binnen hun Belgisch-nationalistisch kader en ze dulden die emancipatorische of vernieuwingsbewegingen niet. Eind jaren 1970 probeert de jongerenorganisatie De Rooie Vlinder vruchteloos aandacht te vestigen op vervolging van homo’s in het Derde Rijk tijdens de herdenking in Breendonk…’

Was er voor de Holocaust geen plaats in de herinneringscultuur van die vaderlandslievende verenigingen?

‘Aanvankelijk amper of niet. En zij worden zelf het kind van de rekening vanaf de jaren 1980-90 als die holocaustherinnering in de publieke opinie binnenstroomt, onder andere door televisiereeksen als Holocaust, films als Schindler’s List… Ze zien dat daar wel aandacht naar gaat. Je ziet dat in de opbouw van Europa en de denationalisering van de herinneringscultuur steeds meer aandacht gaat naar mensenrechten en Holocaust. De verzetsorganisaties vallen dan tussen wal en schip. Het Belgisch-nationalistisch kader wordt steeds minder relevant, en ze voelen zich verloren. In 2003 zie je dat het fort van Breendonk, heropent als een Human Rights Memorial, met een toespraak ook van koning Albert II die veel minder focust op de concrete lotgevallen van het verzet tijdens WO II maar eerder over mensenrechten, haat, discriminatie… spreekt.’

Is er vandaag nog een rol weggelegd voor wat er rest van de vaderlandslievende organisaties?

‘Dat is een moraliserende vraag, moet ik daar op antwoorden?’

De officiële Vlaamse beweging heeft een streep getrokken onder haar collaboratieverleden, zowel op de IJzerbedevaart als door Bart De Wever. De Vlaamse beweging heeft die kaap genomen. Moet het verzet van weleer zich ook niet opnieuw heruitvinden?

‘Het grote verschil is dat verzetsorganisaties geen kaap te ronden hebben. Met alles wat we vandaag weten, hebben die mensen de enige juiste houding aangenomen die je kon aannemen tijdens de oorlog. Men zal opwerpen dat het achteraf makkelijk praten is, maar dat is net het hele punt: zij deden dat toen, niet achteraf. Dat is een boodschap van burgerzin en burgerschap die die verenigingen kunnen uitdragen: verzet is soms noodzakelijk.’

Yvette Merchiers zegt in de reeks: ‘Mocht er geen verzet geweest zijn, dan waren we nu allemaal nazi’s.’ Ik vond dat eerlijk gezegd een groteske uitspraak.

‘Maar je moet “verzet” breder begrijpen dan enkel wat zich in België clandestien afspeelde. De geallieerden horen ook tot het verzet tegen het nazisme. En vergeet de rol van de Sovjet-Unie niet, die te lang genegeerd werd in ons Europese verhaal. Maar als ik dat zeg, word ik een Sovjet-agent genoemd.’

Pardon? Wie zegt dat?

‘Ik krijg wel eens onvriendelijke, handgeschreven brieven met dat verwijt.’

Geen historici, neem ik aan.

‘Gelukkig niet. (lacht smakelijk)’

‘(gedecideerd) Kijk, verzetslui zijn een minderheid — gewone mensen die hun leven riskeren — die ten bate van de meerderheid het been stijf houdt tegen een regime dat haaks staat op de fundamentele waarden van onze democratische samenleving. Dat kan niet genoeg benadrukt worden.’

Toen ik je contacteerde voor dit interview, zei je dat je het belangrijk vond verzetsstrijders een gezicht te geven.

‘Ik hoop dat we met De kinderen van de collaboratie  de personen hebben leren kennen, de kinderen. Die personen zijn niet verantwoordelijk voor de daden van hun ouders. Dezelfde beweging moeten we nu maken voor het verzet, en wellicht nog meer. Het verzet komt als winnaar uit de oorlog, maar verliest in Vlaanderen de strijd om de herinnering. Nochtans telt het verzet in België zeker drie keer meer doden dan de 5000 uit de collaboratie. Tot vandaag is het opboksen tegen clichés die het verzet met goedkope anekdotische veralgemeningen wegzetten als een zaak van bandieten en terroristen. Quod non. Luister en kijk naar de getuigenissen van de kinderen in de reeks. Zij zijn heus geen uitzondering, maar eerder de regel. Hun vaders en moeders waren mensen die om uiteenlopende redenen de bezetter en de collaboratie bestreden en er niet zelden een zware, zelfs de zwaarste prijs voor hebben betaald. Dat zijn geen stereotypen, dat zijn mensen van vlees en bloed die hebben gestreden en geleden. Dat verdient onze aandacht.’

verzet

Beeldvorming over verzetslieden als terroristen en collaborateurs als slachtoffers. Voorpagina van ’t Pallieterke, 28 augustus 1948.

Vlaamse beweging

Tot slot. Er bestond ook Vlaams-nationaal verzet. Na WO II ontstaat er het Verbond van Vlaams Verzet (VVV) met o.a. CVP-Kamerlid Louis Kiebooms, dat in dialoog met de weerstand een einde wil stellen aan de gevolgen van de repressie.

‘Voor alle duidelijkheid, er was tijdens de bezetting geen groep die zich profileerde als flamingant of Vlaams-nationaal verzet. Helemaal niet. Er is een moeilijke verhouding tussen Vlaamse beweging en verzet na de oorlog. De IJzertoren wordt in 1946 opgeblazen, men weet dat de daders te zoeken zijn in rechtse verzetskringen. Zij beschouwden de toren als “een stenen inciviek”. Je zit met een paringsdans van twee groepen die elk op een andere lead  dansen: het Vlaamse en het Belgische volkslied, en die lopen elkaar in de weg en trappen op elkaars tenen. In oktober 1953 worden in Diksmuide en Breendonk vanuit de vaderlandslievende verenigingen welwillend een herstelbedevaart georganiseerd om het lot van de Frontsoldaten van de Eerste Wereldoorlog te verbinden met het lot van de verzetsstrijders van 40-44. Zowel de Vlaamse Leeuw als de Brabançonne wordt gespeeld.

De Vlaamse beweging lust die toenadering niet. Het leidt tot heel veel protest, onder meer van het KVHV, dat het niet pikt dat de “heilige weide” wordt “ontwijd” door de verzetsstrijders. In 1954 wordt dan het VVV opgericht met enkele halfzachte democraten en hier en daar een echte verzetsmens, met de bedoeling om het verzet te instrumentaliseren in de strijd voor amnestie. Het VVV ligt mee aan de basis van de infame amnestiebetoging in Antwerpen van 1959. Dat verbond probeerde het aura van het verzet te gebruiken voor politieke doeleinden. Meer is dat VVV niet, het werd trouwens niet erkend door de echte verzetsorganisaties.’

Maar er waren toch ook echte verzetstrijders bij betrokken?

‘Die werden daar zeer scheef voor bekeken, zeker door de tegenbetogers van die amnestiemanifestatie. Er wordt dan letterlijk op de vuist gegaan tussen de verschillende verenigingen, die voor elkaar verraders waren. Interessant is ook dat in 1957 Herman Waegemans, Volksuniegemeenteraadslid in de stad Antwerpen, bloemen gaat leggen aan het monument voor de Antwerpse oorlogsslachtoffers, waaronder weerstanders. Dat is dan de ideale aanleiding binnen de Volksunie om hem buiten spel te zetten — Bart De Wever toont dat goed aan in zijn scriptie. Er gingen andere animositeiten aan vooraf, maar dat ambtelijke eerbetoon was welgekomen om een interne afrekening te beklinken. Je ziet dus de moeilijke verhouding van het Vlaams-nationalisme met het verzet. Als men dan excuustruzen vindt, gaat men die dik in de verf zetten om politieke doeleinden te propageren.’

Waarom noem je die mensen excuustruzen?

‘Omdat dat echte verzetsmensen waren.’

Maar veel van die mensen zullen zich echt wel flamingant hebben genoemd, of oprecht voor amnestie zijn geweest.

‘Absoluut. Louis Kiebooms is zo iemand als politieke gevangene, of Louis De Lentdecker als gewapend verzetsman. Daar zijn overigens ook oud-Dinaso’s bij die zich in het verzet hebben geëngageerd. Maar ondanks hun goede bedoelingen wordt hun sociale status top-down  misbruikt voor politieke doeleinden. In weerwil van sommige mensen die daar later spijt van krijgen omdat ze zien dat ze zich voor een bepaalde kar hebben laten spannen. Dat is ook het hypocriete: enerzijds de weerstanders bandieten en terroristen noemen in blaadjes allerlei, maar anderzijds verzetsstrijders op een piëdestal plaatsen als ze zich voor amnestie uitspreken. Dat is puur politieke berekening. En dat is jammer.’

De Vlaamse beweging heeft daar een kans gemist volgens jou?

‘Natuurlijk. Je mag niet vergeten dat een groot deel van de Vlaamse beweging en het partijpolitieke Vlaams-nationalisme in het bijzonder in de collaboratie had gestaan. Niet iedereen, daar leg ik de nadruk op. Maar in plaats van lijdzaam te incasseren, zette de naoorlogse Vlaamse beweging volop in op de morele rehabilitatie van de collaboratie. Het verzet moet het ontgelden en krijgt opnieuw klappen door wat Lode Wils consequent de “flamingantische leugenpropanda” noemt. Dwaas, dat ze dat heeft laten liggen! Jammer.’

Karl Drabbe is uitgever van ERTSBERG. Hij is historicus en wereldreiziger en werkt al sinds 1993 mee aan Doorbraak.

Commentaren en reacties