JavaScript is required for this website to work.
post

Kosten vergrijzing in Vlaanderen lager dan in Wallonië en Brussel

Deel I: Wat zegt de Studiecommissie voor de Vergrijzing?

Herman Deweerdt25/3/2014Leestijd 5 minuten

Zullen de kosten van de vergrijzing in Vlaanderen nu groter of kleiner zijn dan in de rest van het land? Het antwoord heeft zowel sociaal, economisch als politiek een verreikende betekenis. Herman Deweerdt probeert een stevig onderbouwd antwoord te geven. Hij doet dit in vier stappen. Vandaag Deel 1: Wat zegt de Studiecommissie voor de vergrijzing?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De feiten van vandaag, en ook die van tenminste de laatste vijftig jaar, bewijzen steeds opnieuw dat het geld blijft stromen van Vlaanderen naar de rest van het land. Maar dan zijn er krachten in dit land die de Vlamingen al enkele jaren waarschuwen voor de omkeer van de transfers als gevolg van de toenemende vergrijzing die Vlaanderen veel zwaarder zal treffen dan de rest van het land. Dit is nog nooit op basis van feiten bewezen. Bla bla bla en bangmakerij acht men voldoende. Laten we dit eens ernstig onderzoeken.

Deze Commissie (SCvV) werd opgericht in 2001 ‘tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds. De SCvV is belast met de jaarlijkse redactie van een verslag over de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing.’

Sedert 2001 is de overheidsschuld met 120 miljard gestegen en bedraagt de portefeuille van het Zilverfonds 19,2 miljard (eind 2012). Deze portefeuille bestaat uit elektronische papiertjes waarop staat dat de Schatkist dit bedrag schuldig is aan het Zilverfonds. Overeenkomstig de voorwaarde opgelegd door de Europese Commissie mag het Zilverfonds in de periode 2010-2030 enkel geld uitgeven voor de wettelijke pensioenen indien de overheidsschuld eerst verminderd wordt tot 60 % van het bbp. Op dat moment geld uit het Zilverfonds halen zal enkel kunnen als de Schatkist haar schuld aan het Zilverfonds terugbetaalt, dus als de Overheid dit geld eerst extra zal besparen of lenen. Praktisch betekent dit dat, indien de overheidsschuld vanaf nu niet verder zou stijgen, er in de komende jaren eerst begrotingsoverschotten moeten gerealiseerd worden voor in totaal 160 miljard. Aan de huidige en de toekomstige gepensioneerden vertellen dat er in het Zilverfonds geld zit voor hun pensioen, is het grootste volksbedrog sedert de tweede wereldoorlog. Tot zover de eerste twee opdrachten van de SCvV.

Verslag

Haar derde opdracht, het jaarlijks publiceren van een verslag, heeft ze voortreffelijk uitgevoerd. Ze publiceerde in 2013 haar twaalfde verslag. Al deze verslagen zijn degelijk, lezenswaardig, bevatten veel informatie en steunen op een indrukwekkend geheel van gegevensbestanden en computermodellen. De kern van ieder verslag gaat over de budgettaire kosten van de vergrijzing, afgekort: de kosten van de vergrijzing of de KvV.

Voor een goed begrip moeten we de definitie van de KvV verduidelijken. Normaal wordt de prijs van iets uitgedrukt als een bedrag in euro, hetzij per stuk, per kg, enz. Of als een percentage: vb de notariskosten of de BTW. De SCvV definieert de kosten van de vergrijzing als volgt: ‘de variatie van alle sociale uitgaven over een gegeven periode in % van het bbp (het betreft dus ook de sociale uitgaven die niet specifiek verband houden met de vergrijzing)’. Bijvoorbeeld: kinderbijslagen en vergoedingen voor werkloosheid.

Dit mag een mysterieuze en op het eerste gezicht moeilijke definitie lijken, er zijn wel enkele goede redenen voor. De belangrijkste is dat de SCvV de kosten bekijkt over een lange periode: tot 2060.

Volgens de SCvV zullen de sociale uitgaven (met economische groei en zonder inflatie) stijgen van afgerond 100 miljard in 2012 naar 250 miljard in 2060. Zeggen dat de kosten dan stijgen met 150 miljard ware zuivere demagogie. Want het bbp, het totaal inkomen, zal ook aanzienlijk stijgen. Met de definitie van de SCvV wordt de informatie veel zinvoller: van 2012 tot 2060 stijgt de kost van de vergrijzing met 5,4 % van het bbp, namelijk van 25,8 % van het bbp naar 31,2 % van het bbp. Zelfs wie het bbp niet kent begrijpt dat het toekomstige kostenniveau 20 % hoger zal liggen dan het huidige. Toch blijft het een glibberige definitie. Als de ScvV in 2059 haar verslag zal publiceren zal de kost van de vergrijzing (2060 t.o.v. 2059) bijna zeker ongeveer 0 % zijn, ook als de som van de sociale uitgaven in 2060 een aandeel zal hebben van 31.2 % van het bbp, wat betekent dat ze op een niveau zullen liggen dat ruim 40 % hoger zal zijn dan in het jaar 2000. In verstaanbare taal: in de toekomst zullen we een veel grotere koek bakken en procentueel zal een veel groter deel bestemd zijn voor de sociale uitgaven.

Vooruitzichten

Op wat zijn de vooruitzichten van de SCvV over de evolutie van de sociale uitgaven tot 2060 gesteund? Op tientallen (honderden?) veronderstellingen. We noemen de voornaamste:

  • Demografische veronderstellingen: over vruchtbaarheidsgraad, levensverwachting, migratiesaldo
  • Socio-economische veronderstellingen: overgang van het statuut van actieve naar invalide, werkloze, gepensioneerde
  • Macro-economische veronderstellingen: de werkgelegenheidsgraad, de werkloosheidsgraad, de jaarlijkse groei van de productiviteit per werknemer
  • Sociaal-beleidsveronderstellingen: de budgettaire enveloppe voor welvaartsaanpassingen, de jaarlijkse groei van het loonplafond, het minimumrecht per loopbaanjaar, de forfaitaire en niet-forfaitaire uitkeringen en minima.

Deze veronderstellingen evenals het uitgangspunt ‘bij ongewijzigd beleid’ zijn niet zo neutraal als het lijkt. Voor politiek-maatschappelijke problemen van deze omvang is het niet vanzelfsprekend dat een Commissie er zo maar kan van uitgaan dat er in de komende vijftig jaar een netto immigratiesaldo zal zijn van 1.350.000 personen of van 1.800.000 of van wat dan ook. Over de evolutie van de tewerkstellingsgraden en de werkloosheidsgraden, ook per Gewest, zijn tientallen beduidend verschillende scenario’s denkbaar. De aangenomen keuze is geen wetenschap. Maar de weerslag op de kosten van de vergrijzing kan groot zijn. Ook met haar keuze over de jaarlijkse productiviteitsgroei (1,5 % in het basisscenario) heeft de SCvV tot hiertoe de feiten tegen zich. 

Laat het duidelijk zijn: haar opdracht om de toekomst te verkennen is uiteraard uiterst moeilijk. Maar een beetje belangstelling en een beetje kritisch toezicht van de politici is een beetje wenselijk. Het is te makkelijk om te zeggen dat alle cijfers over de toekomst zeker fout zijn en dat we de problemen wel zullen oplossen als ze zich stellen. De problemen van de vergrijzing stellen zich al meer dan tien jaar.

Van buiten de politiek was er al van bij de eerste verslagen veel kritiek, allemaal in de richting van: de kosten worden onderschat. Het is in ieder geval een feit dat de SCvV verplicht geweest is, om diverse redenen, de raming van de KvV bijna ieder jaar naar boven toe te herzien.

De volgende Tabel laat dit duidelijk zien.

 

Totaal van de sociale uitgaven en KvV in % bbp van het betrokken jaar

 

2000

2010

2030

2050

2060

A.  Totaal sociale uitgaven

21,8

25,1

29,1

31,2

31,2

B.  KvV t.o.v. 2000

0

3,3

7,3

9,4

9,4

C. verschil van A. t.o.v. het eerste

vooruitzicht voor het betrokken jaar

+ 3,8

+ 4,4

+ 2,4

 

– 0,1

Bron: SCvV jaarverslag 2013 en voorgaande jaren

 

Enkele belangrijke vaststellingen:

  1. In 2010 lag de realiteit relatief aanzienlijk boven het eerste vooruitzicht (25,1 t.o.v. 21,3). Dit is voor 2030 ook het geval voor het laatste vooruitzicht t.o.v. het eerste (29,1 t.o.v. 24,7).
  2. In 2010 ligt de KvV al relatief aanzienlijk boven deze van het jaar 2000 (25,1 t.o.v. 21,8). Oorspronkelijk dacht men dat de KvV pas vanaf 2010 sterk zou oplopen (als gevolg van de babyboomgeneratie na WO II die vanaf 2010 op pensioen zou gaan).
  3. Het maakt veel verschil uit of men de toekomstige KvV vergelijkt met 2010 of met 2000. De KvV zou in 2030 al één derde hoger liggen dan in 2000 (29,1 t.o.v. 21,8).
  4. Niettegenstaande alle moeilijkdoenerij over de elasticiteit van de belastingen, toonde de werkelijke verhouding tussen enerzijds alle fiscale ontvangsten + sociale bijdragen en anderzijds het bbp, in de periode 2000 – 2010, een licht dalende trend. De kosten van de vergrijzing daarentegen stijgen voortdurend sneller dan het bbp. Dit betekent dat zonder ingrijpende structurele maatregelen de KvV steeds zwaarder zullen wegen op het  begrotingstekort. Uit de cijfers van het verslag van de SCvV kan afgeleid worden dat enkel de KvV al een extra last is van ruim 17 miljard voor het begrotingsresultaat in de periode 2013 – 2020. Vermoedelijk meer. (N.B. Niet de financiering van Gemeenschappen en Gewesten maar de kosten van de vergrijzing waren ook in de afgelopen jaren de belangrijkste oorzaak van de begrotingstekorten, wat onbekwame politici en een minister van begroting hierover ook mogen getoeterd hebben.)
  5. Het is duidelijk dat naast de talrijke sociale en maatschappelijke gevolgen van de vergrijzing, de financiële last ervan zwaar is en nog veel zwaarder wordt. De SCvV berekent ieder jaar naarstig de KvV maar ze heeft nog nooit gezegd hoe en door wie ze zullen betaald worden. Wie heeft dat wel al gezegd? Bla,bla ,bla, in het kader van de vergrijzing, bla, bla, bla,  ja,dat wel.
  6. De Gewesten komen in de verslagen van de SCvV niet voor. Ze mogen al meer dan dertig jaar in de grondwet staan, als politieke entiteiten met steeds ruimere bevoegdheden, niet als het over de vergrijzing gaat. Er staat wel een berekening in van de KvV ten laste van entiteit II, zijnde het totaal van alle Gemeenten, Provincies, Gewesten en Gemeenschappen. 

Foto © reporters

Commentaren en reacties