Leo Vindevogel, het verhaal van een gerechtelijk misdrijf
Vuye over repressierechtspraak
Op de voorstelling van het boek ‘Leo Vindevogel: de biografie [http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/leo-vindevogel-eindelijk-een-biografie]’ (op 25 september, de dag van Vindevogels terechtstelling in 1945), sprak Ronsenaar Hendrik Vuye. Hij velt een snoeihard oordeel over de Belgische repressierechtspraak.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementBeste stadsgenoten Ronsenaars,
Geachte aanwezigen,
Beste auteur Pieter Jan Verstraete,
Ik heb de gewoonte om ‘mijn gedacht’ te zeggen. Zonder omwegen, zoals het een Ronsenaar betaamt. Ik zal dat ook nu doen. Pieter Jan, ik heb van je boek genoten. Het is een prachtig werk. Vlot leesbaar en bijzonder leerrijk. Je bent veel te bescheiden waar je in de inleiding schrijft dat dit geen definitieve biografie is en dat andere biografieën mogelijk zijn. Als wetenschapper begrijp ik natuurlijk wat je bedoelt. Maar het zal wel zo zijn dat eenieder die nog iets wil schrijven of zeggen over Leo Vindevogel niet langs je boek heen kan. Het is een mijlpaal.
Je volgt in je boeken steeds dezelfde methodologie. Je beseft ten volle dat biografen hun gevoelens niet kunnen uitschakelen. Geen enkele auteur kan dat overigens. Er zijn er wel een paar die denken dat ze dat kunnen, zoals die slagerszoon uit het Antwerpse die iedereen de les meent te moeten spellen.
In de methodologie van Pieter Jan Verstraete zijn de morele oordelen een zaak voor de lezer. Het is de lezer die moet uitmaken of iets goed of fout is. Je benadrukt ook steevast -en terecht – dat men iemands gedrag niet mag beoordelen aan de hand van de toekomst, daar de toekomst voor die persoon onbekend is. De biograaf en de lezer kennen de toekomst, betrokkene niet. Je boeken zijn dus zeker nooit een hagiografie.
Je schrijft in je boek ook dat je lak hebt aan de courante opvatting dat een biograaf in 300 pagina’s een levensverhaal moet schetsen. Je hebt dit nooit gedaan, ook niet in je vorige boeken over Hendrik Elias of over Reimond Tollenaere. Je voorkeur gaat naar dikke biografieën die een omstandige analyse bieden. Je hebt gelijk. Enkel wanneer de lezer nagenoeg alle – of toch zoveel mogelijk – gegevens kent, kan hij oordelen. Helaas denken uitgevers daar tegenwoordig anders over. Auteurs luisteren best niet te veel naar uitgevers. Een auteur die te veel naar zijn uitgever luistert schrijft geen boeken, maar brochures.
Sint-Hermes
Ik heb natuurlijk ook van je boek genoten als Ronsenaar. Ik kom nog zelden terug naar de parel van de Vlaamse Ardennen, maar wel altijd met veel plezier. De Ronsenaars in de zaal weten het, Ronsenaar wordt men geboren. Men kan daar niet voor studeren, dat zouden veel te moeilijke studies zijn.
Als Ronsenaar heb ik in je boek een aantal zaken geleerd, namelijk dat de uitdrukking ‘den bluuten pompier’ (dit is het monument voor de gesneuvelden van 1914-1918, met een halfnaakte vaandeldrager) afkomstig is van Leo Vindevogel. Je hebt me ook een aantal zaken in herinnering gebracht, waaronder de uitdrukking ‘Sint-Hermes geneest de gekken van de omgeving, en laat de Ronsenaars zoals ze zijn’. Natuurlijk, wat zou Sint-Hermes aan een Ronsenaar kunnen verbeteren? Bovendien heeft onze stadsheilige al zoveel werk met het verbeteren van al die niet-Ronsenaars.
Bij het lezen van het boek, zijn er ook enkele Ronsenaars van hun voetstuk getuimeld. Textielbaron Albert Samain bijvoorbeeld, die getuigde tegen Vindevogel. Ik lees op bladzijde 553 dat de textielfabriek van Samain tijdens de oorlog op volle toeren draaide en dat daar onder meer de zogenaamde ‘kamppyjama’s’ voor de de gevangenen in de Duitse concentratiekampen werden gemaakt. In het Ronse van mijn jeugd – de jaren zestig, begin van de jaren zeventig – sprak men met eerbied over ‘Berrie Samain’ of ’den ouwen Samain’. Nooit heb ik dat verhaal gehoord, ondanks het feit dat mijn eigen moeder gans haar loopbaan heeft gewerkt te Utexbel. Dat is typerend voor de collectieve amnesie omtrent Vindevogel waar Alain Mouton is zijn rede over sprak.
Het valt me op bij het lezen van je boek dat het vooroorlogse verhaal van Vindevogel er één is van vele politieke conflicten. Het is een verhaal van een man zonder vrienden. Iemand die niet geïnteresseerd is in rijkdom en roem. Hij was koppig, maar tegelijk sociaal. Dat hij sociaal was, daar kan ik over getuigen. In mijn familie werd niet gesproken over Leo Vindevogel. Daar werd enkel over gefluisterd. Ik herinner me wel het verhaal dat mijn grootvader – die schoenmaker was – ooit op het middaguur ging aanbellen bij Vindevogel thuis. Ik weet niet wanneer, en ik weet niet waarom. Vindevogel – toch een grote heer in die periode – was aan het eten. Hij opende de deur en ontving mijn grootvader. Meer nog, hij heeft hem geholpen. Tientallen keren heb ik dat ene verhaal gehoord. Mijn grootvader een beetje beschaamd omdat hij net op het middaguur aanbelde en tegelijk met heel veel eerbied voor het feit dat hij ontvangen en geholpen werd.
In het Ronse van mijn jeugd durfde men niet spreken over Vindevogel. Sommigen hadden wel de moed om over Vindevogel te spreken en te schrijven. Als broekje – vaak de jongste telg in de zaal – ben ik herhaaldelijk gaan luisteren naar Jan Verroken, onder meer over Vindevogel. Nu pas besef ik hoe moedig het was van Jan Verroken om dit aan te kaarten en te blijven aankaarten. Maar aan moed heeft het Jan Verroken nooit ontbroken. Jan Verroken is ‘niemands heer en niemands knecht’, de leuze die prijkt bovenaan de blog van de nu 96-jarige Verroken. En op die blog heeft Jan Verroken recent zijn visie gepubliceerd over Leo Vindevogel. Daarover zo dadelijk meer. Overigens, Jan Verroken is ook zeer actief op twitter.
Vindevogelisme
Er waren vele politieke conflicten in het vooroorlogse Ronse. Binnen de katholieke zuil was er de moeilijke verhouding tussen Volksbond (Vindevogel) en het ACW, maar al evenzeer tussen de Volksbond en de katholieke Franstalige bourgeoisie van de Patria. Er waren ook conflicten met de liberale franskiljons, met de socialisten en met de ‘pur sang’ Vlaams-nationalisten. Het ‘Vindevogelisme’ stond voor een combinatie van een sociaal christelijk programma en een radicaal flamingantisme. Het ‘Vindevogelisme’ van de Vlaamse Ardennen behoorde tot de meest radicale sociale democratie.
Sommige van deze conflicten voelen welhaast modern aan. Zo zal Vindevogel in 1929 trachten de rol van het ACW te beperken tot ‘het sociale’, terwijl de politieke organisatie bij de partij moet liggen. ACW-man Paul-Willem Segers weigerde. Het is Segers die van het ACW uiteindelijk een lobbygroep zonder voorgaande zal maken. De geest van Segers doolt op heden nog steeds door de Wetstraat, zij het dat het ACW de laatste jaren nogal wat Dexia-pluimen en Arco-pluimen is verloren.
In 1931 zal Vindevogel ook het eerste wetsvoorstel tot invoering van het federalisme -ingediend door Fronter Herman Vos – medeondertekenen. Hij geloofde in het federalisme, maar dat impliceerde eentaligheid van Vlaanderen en een Vlaanderen dat over zijn eigen lot kan beschikken. Ook dat doet modern aan, alleen spreken we vandaag over confederalisme.
Pieter Jan Verstraete wil dat de lezer zelf een oordeel velt. Ik zal mijn, evident subjectief en persoonlijk, oordeel geven. Niet het oordeel van iemand die onderzoek deed naar de zaak Vindevogel, maar het oordeel van een lezer. Misschien heb ik het boek te veel gelezen met in mijn achterhoofd het lange gesprek dat ik recent had met Jan Verroken, onder meer over Vindevogel. Maar ik heb, in mijn lectuur van de biografie, geen sporen gevonden van een partijpolitieke afrekening. Dit strookt met wat Jan Verroken op zijn blog schrijft.
Wel loopt één figuur als een rode draad door het verhaal en ook dat klopt met wat Jan Verroken schrijft. Vanaf de aanstelling van Vindevogel tot oorlogsburgemeester tot het weigeren van het genadeverzoek, lees ik in de biografie steeds weer de naam van Robert Delobel, de stadssecretaris van Ronse die later, in 1946, werd ontslagen door socialistisch burgemeester Soudan. Indien men ooit klaarheid wil scheppen over de zaak Vindevogel, dan zal men de rol van Robert Delobel en van het Onafhankelijkheidsfront (OF) – waarvan Delobel in 1942 medeoprichter was van de afdeling Ronse – grondig moeten onderzoeken. Dit is een wel zeer troebele historie. ‘De heksenketel kookt over’ was eertijds de niet mis te verstane titel van een artikel van Louis de Lentdecker over de weerstandsgroeperingen te Ronse. Meer ga en kan ik hierover niet zeggen. Lees het boek en vorm uw eigen overtuiging, dat is wat de auteur beoogt. Misschien zal uw overtuiging anders zijn.
Schijnproces
Ik heb het boek echter ook gelezen als jurist. Op dat punt ben ik niet louter een lezer, maar een deskundige. Dat ‘schijnproces’ stoot me tegen de borst. Ik wil het nog niet eens hebben over de kwaliteit en geldigheid van de oorlogswetgeving. Ik beperk me tot het proces Vindevogel. Men weet hoe snoeihard minister van staat en Ronsenaar Eugène Soudan hierover was op 21 juni 1951 tijdens een parlementair debat: ‘Ainsi nous avons vu – vous en avez été témoins – certaines juridictions militaires siégeaient comme au théatre’. Soudan vergelijkt de repressierechtspraak met de schijnrechtbanken van de Franse Revolutie. En wat voor een schijnrechtbanken:
Voor de krijgsraad is het een schertsvertoning:
– Vindevogel wordt aangehouden zonder opheffing van zijn parlementaire onschendbaarheid;
– stadssecretaris Delobel doorzoekt zorgvuldig het bureau van Vindevogel, nog voor de gerechtelijke autoriteiten. In welke hoedanigheid handelde deze man?;
– er is de fanatieke en partijdige krijgsauditeur Stévigny;
– er is opnieuw stadssecretaris Delobel die het stadsarchief doorzoekt en met de regelmaat van een klok archiefstukken bezorgt aan Stévigny. Ook hier: in welke hoedanigheid handelde deze man? Dat is toch niet de bevoegdheid van een stadssecretaris?;
– waarom hebben gerechtelijke autoriteiten dit stadsarchief niet onmiddellijk in beslag genomen?;
– er is voorzitter Dubois van de krijgsraad die zich gedraagt als een brutale, onbeschofte, vuilgebekte en partijdige rechter die elk eerlijk proces onmogelijk maakt. De houding van Dubois is een magistraat onwaardig;
– er zijn de moeilijke – zelfs onmogelijke – omstandigheden waarin Vindevogel zijn verdediging moet organiseren, hij kan en mag geen documenten raadplegen;
– men weigert uitstel aan de advocaten van Vindevogel die te weinig tijd kregen om het dossier in te studeren, dit is kennelijk strijd met de elementaire rechten van verdediging;
– opnieuw is er Robert Delobel die ter zitting nieuwe stukken overhandigt en er komt ter zitting zelfs een nieuwe getuige aandraven, zonder dat de verdediging uitstel krijgt om zich hierover te beraden. Strookt dit met de elementaire rechten van verdediging?;
– er is een stuk ten voordele van Vindevogel die de door voorzitter Dubois geïntimideerde advocaten niet durven neer te leggen. Zoiets is ondenkbaar, maar het gebeurde wel;
– er is voorzitter Dubois die de verdedigers van Vindevogel het woord ontneemt;
– dan is er, klap op de vuurpijl, de biecht van voorzitter Dubois aan kapelaan de Spiegeleire in 1946 waar Dubois verklaart dat hij zich zo brutaal heeft gedragen om Vindevogel niet ter dood te moeten veroordelen. Zo’n biecht van een magistraat is nooit gezien in de Belgische geschiedenis. Dubois besefte alvast zelf dat zijn gedrag een magistraat onwaardig was.
Voor het krijgshof is het al niet beter:
– een getuigenis van socialistisch burgemeester Soudan, dat voordelig was voor Vindevogel, wordt niet bij het dossier gevoegd. Meer nog, uit een antwoord op een parlementaire vraag uit 2001 blijkt dat het stuk nadat het arrest was geveld wel werd toegevoegd tot het dossier. Kan iemand mij dit uitleggen?;
– er is voorzitter Haus van het krijgshof die enkele dagen voor het proces verneemt dat zijn zoon in een concentratiekamp is overleden, in dergelijke emotionele omstandigheden kan niemand onpartijdig zijn. Haus had zich moeten terugtrekken;
– voorzitter Haus valt in slaap tijdens het proces;
– stukken blijken uit het strafdossier verdwenen;
– voor het krijgshof wordt de zaak op één dag afgehandeld;
– het beraad duurt nauwelijks 20 minuten – inderdaad 20 minuten – en het verdict luidt: doodstraf.
Is dit het verloop van een eerlijk proces?
Het genadeverzoek van Leo Vindevogel werd afgewezen door minister Marcel Grégoire van de partij UDB. UD… wablief, hoor ik al velen zeggen. ‘Union Démocratique Belge’ was een partij ontstaan uit het OF die wel ministers had in de tweede regering Van Acker maar nog nooit aan verkiezingen had deelgenomen. Een partij die nooit van de grond is gekomen. Bij de verkiezingen van 1949 behaalde ze 51.095 stemmen en één verkozene. Dit was meteen het einde van UDB. De democratische legitimiteit van minister Grégoire was dus eigenlijk onbestaande. Toch kon zo iemand oordelen over genadeverzoeken. En wie was er, volgens de biografie, kind aan huis op het kabinet van Grégoire? Robert Delobel, stadssecretaris te Ronse. Is het dan verwonderlijk dat ik bijvoorbeeld lees in het boek, dat het OF van Ronse sneller op de hoogte was van de nakende executie dan de advocaten van Vindevogel?
Grandeur
Is dat een proces dat voldoet aan de vereisten van een normale rechtsbedeling? Neen toch? Dit is, zoals Pieter Jan Verstraete schrijft een ‘gerechtelijke moord’. Socialist Camille Huysmans noemde de executie een ‘formidabele stommiteit’. Burgemeester en minister van staat Eugène Soudan moest walgen van het lage peil van het gerecht. Jan Verroken noemt het een ‘pure politieke wraak-moord’ en ‘een op leugens gemonteerd proces’. Ik sluit mij daar bij aan. Dit is geen recht, maar onrecht. Dit was geen proces, maar een ‘gerechtelijk misdrijf’. Ik aarzel niet om het te zeggen: er kleeft bloed aan de handen van de Belgische justitie.
Ik besluit. Het is erg om het te moeten zeggen, maar Leo Vindevogel heeft de zaken slecht ingeschat. Hij had in 1944, zoals zovele anderen, moeten vluchten. Hij is te Ronse gebleven, overtuigd niets fout te hebben gedaan, werd aangehouden en dan geëxecuteerd op 25 oktober 1945. Onderzoek toont aan dat de eerste veroordelingen bijzonder streng waren. Vanaf 1946 kwam er een kentering en werden de straffen minder zwaar. Was Vindevogel gevlucht, dan zou zijn proces op een latere datum hebben plaats gevonden en was hij nooit ter dood veroordeeld. Of hoe de repressierechtspraak meer weg had van Russische roulette dan van rechtspraak.
Als jurist en als Ronsenaar ben ik beschaamd dat België er nooit is in geslaagd om te komen tot een herziening van dit schijnproces. Dit is één van de zovele zaken die binnen het Belgisch kader niet kunnen. Maar wat kan er eigenlijk wel nog binnen dat Belgisch kader? Sta mij toe, nu echt bij wijze van besluit, om een aanbeveling te citeren uit het boek van Luc Huyse en Steven Dhondt over de collaboratie en repressie: ‘De socialistische beweging is de erfgename van politici die van augustus 1945 tot eind 1946 de repressie in sommige van haar uitingen hebben laten ontsporen; zij zou nu de grandeur moeten hebben om ja te zeggen tegen een maatregel van uitwissing’ (einde citaat). Socialisten als Soudan en Huysmans hadden die ‘grandeur’. Maar ga dat maar eens uitleggen aan de Parti Socialiste. Die ‘grandeur’ heeft die partij nooit gehad en zal ze nooit hebben.
<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>
Categorieën |
---|
Hendrik Vuye is doctor in de rechten, master in de criminologie en master in de filosofie. Hij is gewoon hoogleraar Staatsrecht en Mensenrechten aan Universiteit Namen
Wat wordt er veel gesproken in Vlaanderen over politieke vernieuwing. Alleen blijkt spreken zilver en niets doen goud.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.