Lezen, leren en leven met Jeroen Brouwers
Afscheid van een grootmeester
Schrijven is: je afzonderen van de wereld, je opsluiten in een huis vol boeken in het midden van een bos. Het huis van Brouwers werd in 2017 afgebroken wegens zonevreemd.
foto © Belga
Bij het overlijden van Jeroen Brouwers blikt journalist Michiel Leen terug op de lessen die hij leerde uit zijn romans, essays en beschouwingen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementRomancier, polemist, criticus, geschiedschrijver, Brouwers was het allemaal. De schrijver overleed gisteren, woensdag 11 mei 2022, 82 jaar oud. Michiel Leen neemt afscheid van de schrijver die hem het lezen, maar ook zoveel meer bijbracht.
Als er één boek is dat ik hoop te kunnen redden wanneer mijn huis ooit in brand zou staan, dan is het mijn inmiddels vergeelde, beduimelde, goeddeels stukgelezen exemplaar van Brouwers’ ‘Vlaamse Leeuwen’. Dat schrijf ik niet omdat dit stuk toevallig verschijnt op een webstek die de Vlaamse zaak nogal genegen is, maar omdat die bundeling van essays, kritieken en polemieken over Vlaanderen een prachtig startpunt is om in het oeuvre- en het leven- van Jeroen Brouwers te stappen.
Barokke pletwalsen
Uiteraard ligt in de verslaggeving over Brouwers’ overlijden de focus op het romanoeuvre. Monumenten als ‘Bezonken Rood’, ‘Geheime Kamers’ en ‘De Zondvloed’ laten zich nu eenmaal niet negeren. Kathedralen van taal zijn het, barokke pletwalsen van woord en klank. Wie die muziek naar waarde wil schatten, moet maar eens een paar bladzijden uit ‘De Zondvloed’ luidop lezen. Niemand weefde zo doordacht, en toch zo schijnbaar achteloos, motieven doorheen zijn proza als Brouwers. Varianten op de eeuwige drie-eenheid van liefde, literatuur en dood.
En toch. Wanneer de droeve mare komt dat Brouwers overleden is, zijn het weer die ‘Vlaamse Leeuwen’ die als eerste van het schap komen. Het boek draagt de handtekening van Brouwers, buitgemaakt tijdens een interview in 2014. Ook zonder die signatuur is het een gekoesterd geschenk van een leraar Nederlands die op zijn manier, tegen het leerplan in, rebelleerde voor de schoonheid. Wat had ik, vlerkerige lettervreter, nog veel te leren. En wat heb ik veel geleerd uit dat ene boek. Leesboek. Reisboek. Talisman.
Ontluisterend beeld
Waar had een 17-jarige snotneus in de culturele toendra van het Hageland anders kennis kunnen maken met Christine d’Haen, Daniel Robberechts of Richard Minne? Waar anders had ik kanttekeningen gevonden bij de Jotie-cultus die bij àlle poëzieminnende jongeren eerder vroeg dan laat de kop opsteekt? En ja, begin jaren 2000 was Brouwers nog niet helemaal verlost van het hardnekkige epitheton ‘Vlamingenhater.’
Maar wat heb ik gelachen, gehikt en geschuddebuikt, om zijn taalpolemieken. De feiten zijn verjaard, dus ik kan nu wel bekennen dat ik als 17-jarige ook neigde naar het ‘jamaar ge verstaat toch dat dattekik eigenlijk wil zeggen’ dat menig leerkracht richting burn-out drijft. Brouwers genadeloze focus op het primaat van het standaard-Nederlands opende mij de ogen. Tegelijkertijd schetste hij een soms ontluisterend beeld van de culturele ontvoogding van Vlaanderen in de jaren zestig en zeventig.
Het literaire leven
Maar ook later kwam het boek van pas. Elders op deze website heb ik wel eens herinneringen opgehaald aan mijn jaren als letterenstudent. Ook in die periode bewezen de ‘Vlaamse Leeuwen’ hun diensten. De literaire coryfeeën uit een inmiddels academisch aangeharkte twintigste eeuw kwamen in Brouwers’ essays en kritieken tot leven. (Omgekeerd zullen we als student ook weleens een boek van Brouwers door de gehaktmolen gedraaid hebben voor een zoveelste bloedeloze paper. Vergiffenis, vergiffenis!)
In de coulissen van de beschouwingen over de literaire monumenten (Teirlinck, Elsschot, Buysse…) en tijdgenoten (Van de Velde, Pernath, Boon….) liet Brouwers zichzelf opduiken, de ene keer als toeschouwer, de andere keer als vriend, handlanger of literaire Mitspieler in het woelige literaire leven van de jaren ’70 waarvan hij een bevoorrechte getuige was geweest. Het was erg verleidelijk om die verhalen uit de coulissen van letterenland evenzeer te interpreteren als een handleiding over het literaire leven en hoe het te leiden.
Tragikomisch
Nergens illustreert Brouwers dat beter dan in zijn doorleefde ‘In memoriam’ voor Jan-Emiel Daele. Wanneer de Gentse schrijver in 1978 zijn echtgenote vermoordt en daarna zelfmoord pleegt, weeft Brouwers een web van persoonlijke herinneringen om uit te zoeken hoe het zo ver is kunnen komen. Brouwers schetst een even larmoyante als tragikomische scène waaruit meteen duidelijk wordt wat hem en Daele ooit gebonden heeft.
We schrijven 1973, Brouwers heeft zijn eerste echtgenote en gezin verlaten om zijn wonden te likken in een ijskoud boshuis (‘huize Krekelbos’) in Rijmenam. Zijn nieuwe liefde ‘Nachtschade’ vertrekt uit de bouwval, nota bene op een autoloze zondag in het midden van de winter. Radeloos van liefdesverdriet en geplaagd door ‘verhuiskoude’ en andere ontberingen blijft Brouwers achter in zijn krot, waar wraakvisioenen en taferelen uit ‘Dokter Zjivago’ om voorrang vechten.
De elektriciteit valt uit en de kachel begeeft het. En in dàt decor verschijnt een bode met een telegram van Daele: de Gentenaar heeft eindelijk de antieke grafzerk gevonden waarmee hij zijn vriend Jeroen een plezier denkt te kunnen doen. Conclusie: ‘Van humor is sprake wanneer men niettemin lacht.’ Dat ijskoude huis, die vrouw (‘Nachtschade), dat leven vol vergeefse liefde, literatuur en drank duikt later weer op in ‘De Zondvloed.’ ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’, klinkt het later in ‘Bezonken Rood.’ Juist.
Brievenboeken
Over de verhouding tussen feit en fictie in zijn oeuvre kon Brouwers zelf hele dartele ontwijkende bewegingen maken, die grosso modo allemaal neerkomen op het idee dat een toekomstige biograaf maar beter niet te letterlijk neemt wat de ik-figuren in die romans zoal overkomt. Maar naast de romans heeft altijd een schaduw-oeuvre bestaan van brieven, dagboeken en egodocumenten waarin Brouwers zelf een tipje van de sluier oplicht over zijn wedervaren.
Het voornoemde essay over Daele is daarvan een sterk staaltje, maar in dezelfde rij passen evenzeer de brievenboeken ‘Kroniek van een karakter’, een verhaal als ‘Krekelbosse zangen’ (gecompileerd uit brieven aan criticus Tom Van Deel), of het dagboekachtige ‘Het is niets’, dat parallel loopt met de genese van Brouwers’ opus magnum “De Zondvloed.” Of wat te denken van het ‘oerboek’ ‘In het midden van de reis door mijn leven’, waarin Brouwers zelf in een uitgebreid essay het moment reconstrueert waarop de basis wordt gelegd van diezelfde ‘Zondvloed.’ De schriftuur is minder gestreng dan in het ‘officiële’ oeuvre, het schrijfplezier en meesterschap spatten van de pagina’s af.
Het slinken van de tijd
Toch is de somberte nooit ver weg. In verschillende geschriften wordt al op jonge leeftijd gekoketteerd met de dood, de vergankelijkheid. In ‘Kroniek van een karakter’ noemt Brouwers zichzelf ‘de oude Faust.’ Hij is dan ternauwernood 36, is net teruggekeerd naar Nederland en staat aan de vooravond van zijn creatiefste periode als schrijver. De aansporing ‘laat ik mij toch haasten’ is enkele jaren eerder voor het eerst in zijn notities opgedoken.
Die ‘wanhoop om het slinken van de tijd’, zoals Brouwers het in een gesprek met Paul De Wispelaere noemt, zal hem niet meer verlaten. Het lichamelijke verval, de jarenlang opgestapelde schade van alcohol, tabak en pillen vormt al vanaf die relatief jonge leeftijd een morbide fascinatie. Tot zijn eigen verbazing haalt hij de zestig, waarbij hij er ‘voor de lol’ nog tien jaar bij zou willen doen. Het worden er tweeëntwintig.
Compromisloos
In de typeringen van de oude meester die nu de herdenkingsberichten sieren, komen een aantal epitheta altijd terug: polemist, stilist, brompot. Aan dat rijtje zou ik, hoe gek het ook mag klinken, ‘romanticus’ willen toevoegen. Brouwers droeg het donker-romantische ideaal uit van iemand die leeft voor zijn literatuur, die erachter en tenslotte erin verdwijnt, die koppig met de hand blijft schrijven, zelfs wanneer die hand niet meer mee wil. Schrijven is: je afzonderen van de wereld, je opsluiten in een huis vol boeken in het midden van een bos, omringd door stilte die grensde aan absoluutheid – de stilte die klinkt nadat een revolverschot is afgegaan.
De literatuur was een érnstige, een bloedernstige zaak, en daar viel niet aan te tornen. Die compromisloze houding bood een welkom tegengeluid in een tijdsgewricht waarin schipperen tussen dwangmatige ironie en zelfrelativering de gedoemde overlevingsstrategie van het literaire bedrijf leken te zijn geworden. En dus moest er af en toe een punt gemaakt worden, geschopt, gescholden. Soms op een toon die verdacht hard leek op die van een verongelijkte kleine zelfstandige, maar ach, schrijver dezes is de laatste die dat een ander kwalijk mag nemen.
Vergetelheid
In de interviews naar aanleiding van zijn laatste roman ‘Cliënt E. Busken’ alludeerde Brouwers al met een zekere voorpret op de vergetelheid die zijn oeuvre na zijn dood te beurt zou vallen, zoals het volgens hem ook Hermans, Reve en andere ‘groten’ van hun tijd was vergaan. Hij kon het weten, chroniqueur van een halve eeuw Vlaamse en Nederlandse letteren waarin zoveel schrijvers al bij leven door hun portie roem heen zaten? Ik hoop alvast dat hij op dit punt ongelijk mag krijgen. En blijf hem herlezen, telkens opnieuw. Mijn petekind, wiens leeftijd vooralsnog in maanden wordt uitgedrukt, krijgt voor zijn 17e verjaardag zijn eigen exemplaar van ‘Vlaamse Leeuwen’, dat staat nu al vast.
Meer info op boeken.cafe
Michiel Leen (°1987) is zelfstandig journalist en redacteur voor verschillende publicaties, waaronder De Lage Landen, Deus Ex Machina, Verzin en verschillende vakbladen. Leen woont en werkt in Antwerpen.
De memoires van een Amsterdamse politierechercheur doen Michiel Leen denken aan Baantjer, maar ook aan Simenon.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.